Search
Search
 
Zoeken
 
 
Zoeken
Biotoop
Project
 
   
 
Groepen
 
 
 
   
 
Soorten
 
 
Page size:
 127 items in 13 pages
ZoekbeeldKenmerken
               
Page size:
 127 items in 13 pages
Adderzeenaald
Entelurus aequoreus

Adderzeenaald
Entelurus aequoreus

Mariene vis. Langwerpig, met een stug, slangachtig lichaam zonder schubben, maar verstevigd door uitwendige, uit beenachtig materiaal bestaande plaatjes en ringen. Mannetjes tot 40 cm, vrouwtjes tot 65 cm. Lichtbruin tot geelbruin, bovenop aan de voorzijde vaak wat donkerder. Voor en achter de ogen loopt een horizontale donkere streep. Aan de zijkanten met donker omrande, licht zilverblauwe, verticale streepjes. Kop met een lange, rechte, buisvormige snuit en een kleine eindstandige mond. Snuit langer dan de halve koplengte. Bij volwassen dieren is alleen een rugvin aanwezig, grotendeels gelegen vóór de anaalopening. Staart klein, met alleen enkele staartvinstralen. Schaars tot zeldzaam tussen wier.

Main Image
 
Entelurus aequoreus 

Mariene vis. Langwerpig, met een stug, slangachtig lichaam zonder schubben, maar verstevigd door uitwendige, uit beenachtig materiaal bestaande plaatjes en ringen. Mannetjes tot 40 cm, vrouwtjes tot 65 cm. Lichtbruin tot geelbruin, bovenop aan de voorzijde vaak wat donkerder. Voor en achter de ogen loopt een horizontale donkere streep. Aan de zijkanten met donker omrande, licht zilverblauwe, verticale streepjes. Kop met een lange, rechte, buisvormige snuit en een kleine eindstandige mond. Snuit langer dan de halve koplengte. Bij volwassen dieren is alleen een rugvin aanwezig, grotendeels gelegen vóór de anaalopening. Staart klein, met alleen enkele staartvinstralen. Schaars tot zeldzaam tussen wier.

Afmetingen: Lengte 40 (tot 65) cm.
Kleur: Licht geelbruin tot olijfgroen met blauw iriserende dwarsstreepjes op de flanken. Over de snuit, voor en achter de ogen, loopt een horizontale donkere, vaak oranje lengtestreep.
Vorm: Het lichaam heeft geen schubben, maar wordt verstevigd door uitwendige, uit beenachtig materiaal bestaande plaatjes en ringen (28-31 ringen vóór de anaalopening, 60-70 ringen daarachter). De staart is lang en spits, zonder echte staartvin, er zijn alleen enkele staartvinstralen aanwezig. De kop heeft een lange, rechte, buisvormige snuit en een kleine eindstandige mond. De snuit is langer dan de halve koplengte. Rugvin grotendeels vóór de anaalopening gelegen.
Vinnen: Geen borstvinnen en anaalvin, achteraan een onduidelijke rugvin. (Borstvinnen zijn wel aanwezig bij zeer jonge dieren). De staart heeft alleen een klein vinnetje met slechts enkele (4-6) vinstralen. De staart wordt net als bij zeepaardjes vaak gebruikt om zich mee vast te houden.
Status: bedreigd (rode lijst)

 

Noordoost-Atlantische Oceaan, IJsland, Noorwegen, Scandinavië, Oostzee, Noordzee. Atlantische kust tot Portugal, maar ook bekend van de Azoren. In Nederland in lage aantallen in de kustzone. Regelmatig waargenomen, maar schaars tot zeldzaam. De soort staat als bedreigd op de Rode Lijst.

Waarnemingen adderzeenaald:
- Waarneming.nl: Adderzeenaald.
- Verspreidingsatlas.nl: Adderzeenaald.
- Telmee.nl: Adderzeenaald.

Adderzeenaalden leven vaak tussen bruinwieren en in zeegrasvelden, maar kunnen ook in volle zee worden aangetroffen. Op diepten tussen ca 5 en 100 m. Het voedsel bestaat uit kleine kreeftachtigen, maar ook vaak uit viseieren, die met de muil worden opgezogen. Paaitijd in juni-juli. Het vrouwtje legt dan 400-1000 eieren en brengt die onder bij verschillende mannetjes. Deze dragen de eieren met zich mee en nemen daarmee de verdere broedzorg op zich. Er is bij deze soort geen echte broedbuidel aanwezig. De eieren worden vastgekleefd in plooien aan de buikwand.

 

127379

NederlandZoutwaterMOO
Alver
Alburnus alburnus

Alver
Alburnus alburnus

Zoetwatervis. Ook in brak water. Tot 25 cm, meestal ca. 15 cm. Zijdelings afgeplatte kleine karperachtige. Zilverachtig, In zonlicht parelmoerachtig, met blauwgroene flanken en een smalle zijlijn. Kop puntig, de onderkaak steekt voor de bovenkaak uit. Tussen de buikvinnen en anaalvin zit een scherpe schubloze kiel.
Main Image
 
Alburnus alburnus Zoetwatervis. Ook in brak water. Tot 25 cm, meestal ca. 15 cm. Zijdelings afgeplatte kleine karperachtige. Zilverachtig, In zonlicht parelmoerachtig, met blauwgroene flanken en een smalle zijlijn. Kop puntig, de onderkaak steekt voor de bovenkaak uit. Tussen de buikvinnen en anaalvin zit een scherpe schubloze kiel.

Afmetingen: Vaak ca. 15 cm, maximaal 25 cm.
Kleur:
Zilverachtige rug en buik, flanken blauwgroen, met vaak een smalle, lichtgele, volledige zijlijn. Bij direct zonlicht vallen ook parelmoerachtige kleuren op, veroorzaakt door de grote hoeveelheid guaninekristallen in de schubben.
Vorm: Een zijdelings afgeplat, wat stug aandoende kleine karperachtige vis. De zijlijn is ononderbroken. De kop is puntig. De bek is bovenstandig: de onderkaak steekt voor de bovenkaak uit.
Vinnen: Lange anaalvin, de eerste straal begint onder de laatste rugvinstralen. Tussen de buikvinnen en anaalvin zit een scherpe schubloze kiel.

 West-Europa tot in de Wolga. Ook inheems in Ierland, Schotland en Scandinavië. Ook in de Oostzee. Vroeger  zeer algemeen in Europa, tegenwoordig steeds minder door de vervuiling van het leefmilieu. Ook de opkomst van de Roofblei lijkt nadelig voor de Alver, zowel veroorzaakt door juveniele Roofbleien (voedselcompetitie) als door volwassen exemplaren (directe predatie).Alvers leven aan het oppervlak van het zoete water en komen vaak in grote scholen voor. Vaak te vinden in bewogen water, bijvoorbeeld nabij gemalen, maar ook in stilstaand zoet water en brak water. De dieren eten plankton, insecten, insectelarven en wormen.
De Alver wordt vooral bejaagd door de Snoek, de Roofblei, de Snoekbaars en de Baars.
 154285NederlandZoetwaterMOO
Ansjovis
Engraulis encrasicolus

Ansjovis
Engraulis encrasicolus

Langgerekte, sardien-achtige vis. Snuit afgerond, korte onderkaak met onderstandige bek. Gemiddeld 16 cm (tot 21 cm). Zijkanten grijs, met zilverkleurige, horizontale streep. Rug blauwgroen. Bekspleet doorlopend tot achter de ogen. De staart is gevorkt. Eén rugvin. De schubben aan de voorkant van het buikdeel zijn wat sterker, maar vormen geen kiel. Ogen verhoudingsgewijs groot.
Main Image
 
Engraulis encrasicolus Langgerekte, sardien-achtige vis. Snuit afgerond, korte onderkaak met onderstandige bek. Gemiddeld 16 cm (tot 21 cm). Zijkanten grijs, met zilverkleurige, horizontale streep. Rug blauwgroen. Bekspleet doorlopend tot achter de ogen. De staart is gevorkt. Eén rugvin. De schubben aan de voorkant van het buikdeel zijn wat sterker, maar vormen geen kiel. Ogen verhoudingsgewijs groot.Afmetingen: Gemiddelde lengte 16 cm (maximaal 21 cm).
Kleur: De zijkanten zijn grijs, met een zilverkleurige, horizontale streep die bovenaan donkerder is. De rug is lichgroen tot blauwgroen.
Vorm: Slanke, langgerekte, sardien-achtige vis met een afgeronde snuit en een korte onderkaak met onderstandige bek. De bekspleet loopt door tot achter de ogen. De schubben aan de voorkant van het buikdeel zijn wat sterker, maar vormen geen kiel. De ogen lijken verhoudingsgewijs vrij groot.
Vinnen: De staart is gevorkt. Er is één enkele rugvin.
Overig: Rugvin met 14-18 vinstralen; anaalvin met 16-20 vinstralen. Zijlijn met 44-50 schubben.
 Atlantische Oceaan, vanaf Schotland en Noorwegen, via Skagerrak, Kattegat, Noordzee, de Atlantische kusten van Frankrijk en het Iberisch schiereiland, tot in de Middellandse Zee, Zwarte Zee. Ook in de Zee van Azov en de westelijke Indische Oceaan. De soort was zeer algemeen in de vroegere Zuiderzee. Na de afsluiting kwam de Ansjovis nog tot de zestiger jaren vrij algemeen voor in de Waddenzee. Tegenwoordig voornamelijk nog in de Zeeuwse stromen.Ansjovis zwemt in grote scholen op diepten tot enkele tientallen meters. De dieren trekken vanaf april naar het noorden om zich voort te planten, bij voorkeur in brak water. Het is een euryhaliene soort, de dieren verdragen zoutgehalten tussen 41 en 50 promille. Ze paaien in het voorjaar en de zomer in brak water, waarbij ze tot ver de estuaria intrekken. Het voedsel bestaat uit dierlijk plankton, met name roeipootkreeftjes, maar ook algen. De ei-afzetting heeft plaats tussen april en november, met name in de warmste maanden. De bevruchte eieren komen uit na 24 tot 65 uur en verblijven pelagisch in de bovenste waterlagen. De vroegere Zuiderzee-visserij was van grote betekenis. De vis werd gezouten en in vaatjes gedaan, om daarin een jaar lang te 'rijpen'. (Een manier van inleggen die rond 1691 was uitgevonden door Jan Aaltsz. Brouwer, uit Harderwijk). In Bergen op Zoom wordt nog Ansjovis gevangen via de traditionele weervisserij. 126426NederlandZoutwater|BrakwaterMOO
Aziatische baardgrondel (Stoppelbaardgrondel)
Tridentiger barbatus

Aziatische baardgrondel (Stoppelbaardgrondel)
Tridentiger barbatus

Mariene vissoort, ook in brak water. Kleine vis met een langgerekt cilindervormig lichaam en een brede dikke kop. Karakteristiek zijn de vele korte baardharen onder de ogen en rond de onderkaak, die aan een stoppelbaard doen denken. De mond is relatief groot. Tot 12 cm. Oranjegeel of lichter, vinnen bijna kleurloos, soms donkerdere bruingrijze vlekjes. Soms ook elders vlekken, op de staart soms kleurbanden. Oogjes klein, hoog op de kop. Twee rugvinnen, de achterste is veel langer. Buikvinnen vergroeid tot de voor grondels typerende zuignap.
Main Image
 
Tridentiger barbatus Mariene vissoort, ook in brak water. Kleine vis met een langgerekt cilindervormig lichaam en een brede dikke kop. Karakteristiek zijn de vele korte baardharen onder de ogen en rond de onderkaak, die aan een stoppelbaard doen denken. De mond is relatief groot. Tot 12 cm. Oranjegeel of lichter, vinnen bijna kleurloos, soms donkerdere bruingrijze vlekjes. Soms ook elders vlekken, op de staart soms kleurbanden. Oogjes klein, hoog op de kop. Twee rugvinnen, de achterste is veel langer. Buikvinnen vergroeid tot de voor grondels typerende zuignap.Afmetingen: Gemiddeld 8-10 cm (maximaal 12) cm.
Kleur:
Oranjegeel of lichter, de vinnen zijn vaak bijna kleurloos met soms bruingrijzige vlekjes. Donkerdere vlekken komen ook op het verdere lichaam voor en kunnen op de staart ook kleurbanden vormen.
Vorm:
Kleine vis met een langgerekt cilindervormig, vrij dik lichaam en een brede dikke kop. De snuit is stomp, de staartwortel relatief vet. De oogjes zijn klein en staan hoog op de kop.
Vinnen:
Er zijn twee rugvinnen, waarvan de achterste veel langer is, ongeveer even lang als de onder het lichaam aanwezige anaalvin. De staartvin is afgerond. Er zijn twee grote afgeronde borstvinnen. De buikvinnen zijn vergroeid tot de voor grondels typerende zuignap. Karakteristiek voor deze soort zijn de vele korte baardharen onder de ogen en rond de onderkaak, die aan een stoppelbaard doen denken. De mond is relatief groot.
Overig:
Vinstralen: rugvin 10 + 7 stekelvormige; Anaalvin 10 + 1 stekelvormige.
 Exoot. Oorspronkelijk inheems in zeegebieden in het oostelijk deel van de Stille Oceaan (oost-Azië: China, Japan, Korea, Taiwan, Hong Kong en Vietnam). Ingevoerd in het gebied rondom San Francisco Bay in Californië, Amerika, vermoedelijk met ballastwater van schepen. Daar inmiddels algemeen en zich uitbreidend. Uit Nederland is één waarneming bekend van een levend dier, waargenomen door duikers in de Oosterschelde nabij de Bergse diepsluis in mei 2016. Er werd een duidelijke foto van gemaakt. Latere meldingen zijn niet bekend.Bekend van diepten tussen 1 en 26 meter, zowel in zeewater als in brak water, bij temperaturen van 8 tot 22 °C. Het voedsel bestaat uit allerlei kleine bodemdieren, waaronder kreeftachtigen (gammariden, amphipoden, copepoden, isopoden en garnaalachtigen. Daarnaast worden ook wormen en siphonen van ingegraven tweekleppigen gegeten. De soort zou zich ook voeden met jonge en kleine vissen. Mannetjes maken nesten in lege schelpen, tussen rotsen en in spleten en gaten tussen stenen. Na de eiafzetting door het vrouwtje bewaken de mannetjes het nest actief. 283044NederlandZoutwater 
Baars
Perca fluviatilis

Baars
Perca fluviatilis

Zoetwatervis. Ook in brak water. Tot 60 cm, meestal kleiner. Meestal met zes donkere dwarsbanden en een zwarte vlek achteraan de eerste rugvin.Twee aparte rugvinnen, waarvan de eerste met scherpe puntige stekels. Bek uitstulpbaar, kaken met kleine tandjes. Rug groenbruin, flanken bronskleurig, buik grijswit. Staart en buikvinnen oranje tot oranjerood. Zichtjager, algemeen.

Main Image
 
Perca fluviatilis 

Zoetwatervis. Ook in brak water. Tot 60 cm, meestal kleiner. Meestal met zes donkere dwarsbanden en een zwarte vlek achteraan de eerste rugvin.Twee aparte rugvinnen, waarvan de eerste met scherpe puntige stekels. Bek uitstulpbaar, kaken met kleine tandjes. Rug groenbruin, flanken bronskleurig, buik grijswit. Staart en buikvinnen oranje tot oranjerood. Zichtjager, algemeen.

Afmetingen: Tot 60 cm.
Kleur: Rug groenbruin, flanken lichtbruin met geelbruine tot bronskleurige tint. Buik grijswit. Kenmerkend is het strepenpatroon van meestal zes brede, donkerbruine of grijsbruine dwarsbanden. Aan het einde van de eerste rugvin zit een zwarte vlek. De staart en de onderste vinnen hebben een oranje zweem, of kunnen fel oranjerood zijn. Kop met zeer kleine vlekjes.
Vorm: Baarzen hebben een vrij hoog lichaam met twee grote gestekelde rugvinnen. De bek is uitstulpbaar, de ogen vrij groot. Op het kieuwdeksel zit een stevige stekel. Kaken met veel kleine tandjes.
Vinnen: Rugvinnen gescheiden. De rugvin en anaalvin bevatten zeer scherpe puntige stekels.
Overig: Tot 4,5 kilo. Leeftijd tot 16 jaar.

 Verspreid over bijna heel Europa en Noord-Azië, in meren, plassen, moerasland, rivieren en niet te zoute brakke wateren. De Baars is een smakelijke vis die ook door de mens wordt gegeten. In de vijftiger en zestiger jaren vingen beroeps-  en hengelsportervissers veel Baars in het IJsselmeer en andere grote wateren. De aantallen liepen later terug. Het is echter nog steeds een van de meest algemene roofvissen van ons land.
In Nederland geldt voor de baars een vangverbod van 1 april tot de laatste zaterdag van mei. Dieren tot 22 cm zijn beschermd door de Visserijwet. Niet op de Rode Lijst.
Algemeen in zoet water, ook in licht brak water en in voedselarme wateren (vennen). Vaak een van de eerste kolonisatoren van nieuw aangelegde wateren. Prefereert als zichtjager helder water, maar kleinere dieren komen echter ook regelmatig in meer troebele en kleinere slootjes voor waar ze zich vooral ophouden in de ondiepere waterlagen met voldoende schuilmogelijkheden. De dieren komen  vaak voor in scholen. Grotere dieren zijn meer solitair en leven meer in grote meren, rivieren. Vaak in scholen met dieren van ongeveer gelijke grootte. Paaitijd van maart tot juni in zeer ondiep water. In lange netvormige linten worden tot 200.000 eieren afgezet. De jongen komen na 3 weken uit. Prooi wordt opgezogen met de  uitstulpbare bek. Het voedsel bestaat bij jonge dieren uit muggelarven, wormen, aasgarnalen, insecten en plankton. Grote dieren eten uitsluitend andere vissoorten (waaronder jonge Baarzen). Jaagt gewoonlijk langs de oever en bij de bodem.
Ondanks de vervaarlijke stekels vallen Baarzen vaak ten prooi aan de Snoek.
 151353NederlandZoetwaterMOO
Blankvoorn
Rutilus rutilus

Blankvoorn
Rutilus rutilus

Zoetwatervis, Tot 45 cm. Lichaam zijdelings sterk samengedrukt, rug variërend van hoog tot slank. Eindstandige bek met relatief kleine mondspleet. De iris van het oog heeft aan de bovenkant een oranjerode vlek (soms ontbreekt deze). Grote schubben. De voorzijde van de rugvin begint gelijk met de voorzijde van de buikvinnen. Rug bruin- tot blauwgroen gekleurd. Flanken zilver van kleur. Buik licht (zilverwit). In de paaitijd loopt de buik van beide geslachten soms roodachtig aan en krijgen mannetjes paaiuitslag (witte knobbeltjes) op de kop en op het lichaam.

Main Image
 
Rutilus rutilus 

Zoetwatervis, Tot 45 cm. Lichaam zijdelings sterk samengedrukt, rug variërend van hoog tot slank. Eindstandige bek met relatief kleine mondspleet. De iris van het oog heeft aan de bovenkant een oranjerode vlek (soms ontbreekt deze). Grote schubben. De voorzijde van de rugvin begint gelijk met de voorzijde van de buikvinnen. Rug bruin- tot blauwgroen gekleurd. Flanken zilver van kleur. Buik licht (zilverwit). In de paaitijd loopt de buik van beide geslachten soms roodachtig aan en krijgen mannetjes paaiuitslag (witte knobbeltjes) op de kop en op het lichaam.

  

Heel Nederland. Algemeen.

Stilstaand en stromend water, in vrijwel alle watertypen: grote meren, plassen, kanalen, vaarten, sloten, rivieren en beken.

 154333NederlandZoetwaterMOO
Blonde grondel
Gobiusculus flavescens

Blonde grondel
Gobiusculus flavescens

Mariene vissoort (zeevis). Kleine vis met een smal, taps toelopend lichaam. 4-5 cm (tot 6 cm). Rugzijde groenbruin tot meer roodbruin, met een donkerder vlekkenpatroon. Buikzijde bleker. Aan de basis van de staartvin staat een zwarte stip, mannetjes hebben soms een tweede stip achter de borstvinnen. Er kunnen 4 dwarsbanden ('zadelvlekken') voorkomen tussen de kop en de achterzijde van de rugvin. Over de flanken loopt een rij blauwachtige vlekken. Deze zijn helderder in het broedseizoen. Kop matig breed met gezwollen wangen en lippen, ogen niet zeer hoog in de kop geplaatst. Twee duidelijk van elkaar gescheiden rugvinnen. De achterste staat direct tegenover de anaalvin, beide zijn vrijwel even lang. Staartvin afgerond, met soms een inkeping. Buikvinnen aaneengegroeid tot een zuignap
Main Image
 
Gobiusculus flavescens Mariene vissoort (zeevis). Kleine vis met een smal, taps toelopend lichaam. 4-5 cm (tot 6 cm). Rugzijde groenbruin tot meer roodbruin, met een donkerder vlekkenpatroon. Buikzijde bleker. Aan de basis van de staartvin staat een zwarte stip, mannetjes hebben soms een tweede stip achter de borstvinnen. Er kunnen 4 dwarsbanden ('zadelvlekken') voorkomen tussen de kop en de achterzijde van de rugvin. Over de flanken loopt een rij blauwachtige vlekken. Deze zijn helderder in het broedseizoen. Kop matig breed met gezwollen wangen en lippen, ogen niet zeer hoog in de kop geplaatst. Twee duidelijk van elkaar gescheiden rugvinnen. De achterste staat direct tegenover de anaalvin, beide zijn vrijwel even lang. Staartvin afgerond, met soms een inkeping. Buikvinnen aaneengegroeid tot een zuignapAfmetingen: 4-5 cm (maximaal 6 cm). De rugzijde is groenbruin tot meer roodbruin, met een donkerder vlekkenpatroon. De onderkant is bleker. Aan de basis van de staartvin staat een zwarte stip, bij mannetjes is er een tweede stip onder de eerste rugvin (direct achter de borstvinnen). Er kunnen 4 dwarsbanden ('zadelvlekken') voorkomen tussen de kop en de achterzijde van de rugvin. Over de flanken loopt een rij blauwachtige vlekken. Deze worden gewoonlijk tijdens het paaien en in het broedseizoen veel helderder.
Vorm: Kleine vis met een vrij smal, taps toelopend, cilindervormig lichaam met een matig brede kop met gezwollen wangen en lippen, ogen niet zeer hoog in de kop geplaatst.
Vinnen: De twee rugvinnen zijn duidelijk van elkaar gescheiden. De achterste rugvin staat direct tegenover de anaalvin aan de buikzijde, beide zijn vrijwel even lang. De staartvin is afgerond en kan soms een inkeping hebben. De buikvinnen zijn, zoals bij alle grondels, aaneengegroeid tot een zuignap, waarmee de dieren zich vaak vastzuigen aan harder substraat.
Overig: Vinstralen rugvinnen 7.
 Noordoost-Atlantische Oceaan, vanaf de Faeröer en de Oostzee, via de Britse eilanden en delen van de Noordzee, tot het noordwestelijk deel van Spanje. Leeft in zee en in brak water, vanaf het intergetijdengebied tot een diepte van circa 20 meter. Niet bekend uit het Middellandse Zeegebied. In Nederland wordt de soort sinds 2004 vrij regelmatig waargenomen in de Zeeuwse wateren.Blonde grondels leven niet zoals de meeste andere grondels op en bij de bodem, maar vaak in groepjes bijeen, soms in scholen vrijzwemmend boven Laminaria- en andere wiervelden,  tussen Zeegras en soms op mosselbanken. Zo nu en dan te vinden in getijdenpoelen. Het voedsel bestaat vooral uit kleinere kreeftachtigen en zoöplankton met larven van diverse soorten. De paaitijd loopt van maart tot augustus. Mannetjes maken een nestje op de zandbodem, gewoonlijk onder een steen, waarin het vrouwtje de eieren afzet. Tot het uitkomen, na ongeveer 10 dagen, worden de eieren vervolgens door het mannetje bewaakt.  126898NederlandZoutwater 
Blonde rog
Raja brachyura

Blonde rog
Raja brachyura

Mariene vissoort. Sterk afgeplat, breed-ruitvormig lichaam, met hoekige zijkanten en twee aan de kop vergroeide borstvinnen. De dieren hebben een lange puntig toelopende staart. Gemiddelde 40-80 cm (tot 120 cm). Lichtbruin (zandbruin), met veel dicht opeenstaande, kleine zwarte stipjes. Dit patroon loopt helemaal door tot de randen van de borstvinnen. Daarnaast her en der wat grotere, lichtere tot witte vlekken. Buikzijde geelachtig of wit. Bij jonge dieren is de snuitpunt donker. Mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten bevinden zich aan de buikzijde. Ogen aan de bovenzijde, voor op de kop, kleiner dan de spuitgaten (spiraculi). De snuit loopt uit in een puntje. De staartvin is klein en bijna spatelvormig. Op de staart staan achteraan twee korte rugvinnen. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook lobvormige uitsteeksels waarmee de dieren over de zeebodem 'lopen' (punteren). De huid aan de bovenzijde is ruw. In het midden bij jonge dieren en volwassen vrouwtjes een rij van 32-45 korte, stekels vanaf de nek tot over de staart (op de staart zitten bij jonge dieren zelfs meerdere rijen). Bij mannetjes is de rij hier en daar onderbroken. Tussen de rugvinnen ook tot 2 stekels. Mannetjes hebben soms aan de borstvinnen en op de kop ook kromme stekeltjes. lang de Nederlandse kust erg zeldzaam.
Main Image
 
Raja brachyura Mariene vissoort. Sterk afgeplat, breed-ruitvormig lichaam, met hoekige zijkanten en twee aan de kop vergroeide borstvinnen. De dieren hebben een lange puntig toelopende staart. Gemiddelde 40-80 cm (tot 120 cm). Lichtbruin (zandbruin), met veel dicht opeenstaande, kleine zwarte stipjes. Dit patroon loopt helemaal door tot de randen van de borstvinnen. Daarnaast her en der wat grotere, lichtere tot witte vlekken. Buikzijde geelachtig of wit. Bij jonge dieren is de snuitpunt donker. Mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten bevinden zich aan de buikzijde. Ogen aan de bovenzijde, voor op de kop, kleiner dan de spuitgaten (spiraculi). De snuit loopt uit in een puntje. De staartvin is klein en bijna spatelvormig. Op de staart staan achteraan twee korte rugvinnen. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook lobvormige uitsteeksels waarmee de dieren over de zeebodem 'lopen' (punteren). De huid aan de bovenzijde is ruw. In het midden bij jonge dieren en volwassen vrouwtjes een rij van 32-45 korte, stekels vanaf de nek tot over de staart (op de staart zitten bij jonge dieren zelfs meerdere rijen). Bij mannetjes is de rij hier en daar onderbroken. Tussen de rugvinnen ook tot 2 stekels. Mannetjes hebben soms aan de borstvinnen en op de kop ook kromme stekeltjes. lang de Nederlandse kust erg zeldzaam.Afmeting: De gemiddelde afmeting ligt tussen de 40 en 80 cm (maximaal 120 cm).
Kleur: De rug is lichtbruin (zandbruin), met verdeeld over het hele oppervlak een grote hoeveelheid dicht opeenstaande, kleine zwarte stipjes, in een patroon dat helemaal doorloopt tot de randen van de borstvinnen. Daarnaast zijn er ook her en der wat grotere, lichtere tot witte vlekken. De onderkant (buikzijde) is geelachtig of wit. Bij jonge dieren is de snuitpunt donker. De soort is ter camouflage qua kleur en patroon goed aangepast aan de ondergrond. Vorm: Sterk afgeplat, breed-ruitvormig lichaam, met hoekige zijkanten en twee zeer grote, aan de kop vergroeide borstvinnen. De dieren hebben een lange puntig toelopende staart. De snuit loopt uit in een puntje. Mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten bevinden zich aan de onderkant, de buikzijde. De ogen zitten aan de bovenzijde, voor op de kop en zijn kleiner dan de spuitgaten (spiraculi).
Vinnen: De staartvin is klein, afgerond, bijna spatelvormig. Op de staart staan achteraan twee korte rugvinnen. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook de lobvormige uitsteeksels waarmee de dieren over de zeebodem 'lopen' (punteren).
Huid/stekels: De huid aan de bovenzijde is ruw. In het midden loopt bij jonge dieren en volwassen vrouwtjes een rij van 32-45 relatief korte, doornachtige stekels vanaf de nek tot over de staart (op de staart zitten bij jonge dieren zelfs meerdere rijen). Bij mannetjes is deze rij hier en daar onderbroken. Tussen de rugvinnen op de staart kunnen maximaal 2 stekels voorkomen, maar deze kunnen ook ontbreken. Mannetjes hebben aan de borstvinnen en op de kop soms ook kromme stekeltjes.
Tanden: Bij beide geslachten zitten in de mond 60-90 rijen tanden met scherpe spitsen, om de schelpen en schalen van bodemdieren te kraken.

Noordoostelijke Atlantische Oceaan, van de Shetland-eilanden en de Noordzee tot Madeira en het westen van de Middellandse Zee. Langs de Nederlandse kust erg zeldzaam.Blonde roggen leven op diepten tussen 10-150 m (tot 300 m) en zijn gewoonlijk te vinden op zand- en slikgronden. Jonge dieren leven in ondieper water, grotere in diepere delen, maar komen in de zomermaanden dichter naar de kust.Kleinere dieren voeden zich vooral met weekdieren, kreeftachtigen als garnalen en krabben, wormen, stekelhuidigen en kleinere bodemvissen, grotere voornamelijk met inktvissen. De prooi wordt opgespoord door het reukvermogen (kan bovendien kleine electrische velden opsporen en zo prooi localiseren). De Blonde rog wordt laat geslachtsrijp en heeft een trage voortplanting. De soort is ovipaar, de eieren worden inwendig bevrucht, waarna er op de zeebodem rechthoekige eierkapsels worden afgezet, waarin steeds één embryo tot ontwikkeling komt. Volwassen vrouwtjes leggen van februari t/m augustus circa 30 of meer eikapsels per jaar. De jongen komen uit na circa 6 tot 7 maanden. De dieren kunnen tot 15 jaar oud worden. Deze soort is zeer gevoelig voor overbevissing door visserij met bodemsleepnetten, niet alleen vanwege de trage voortplanting, maar ook omdat de populaties zich in min of meer vaste gebieden ophouden. (Zie voor de vorm van de eikapsels de aparte beschrijving.) 367297NederlandZoutwaterMOO
Bot
Platichthys flesus

Bot
Platichthys flesus

Zeevis. Ook in brak en zelfs zoet water. 30-40 (tot 60) cm. Wat plompe ovale platvis die, zoals alle platvissen, in feite op de zij zwemt: de bovenkant is de rechter zijkant. Kenmerkend is dat de huid van de Bot zichtbaar gladder is en de zijlijn en de basis van de rug- en anaalvin voorzien zijn van knobbeltjes.  

Main Image
 
Platichthys flesus 

Zeevis. Ook in brak en zelfs zoet water. 30-40 (tot 60) cm. Wat plompe ovale platvis die, zoals alle platvissen, in feite op de zij zwemt: de bovenkant is de rechter zijkant. Kenmerkend is dat de huid van de Bot zichtbaar gladder is en de zijlijn en de basis van de rug- en anaalvin voorzien zijn van knobbeltjes.  

Afmetingen: Lengte tot 60 centimeter.
Kleur: Grijsbruin donkerbruin of groenachtig met soms (maar niet altijd) donkere en lichte vlekjes, soms oranje vlekjes.
Vorm: Ovaalronde platvis. Dikker en vleziger dan de meeste andere platvissen. Op de zijlijn staat een rij knobbeltjes.
Vinnen: Rugvin aan rechterzijde, staartvin recht.

 Noordoost Atlantische Oceaan, Oostzee, Noordzee. In Nederlandse wateren langs de kust en in de estuaria algemeen, jonge exemplaren ook in het IJsselmeer en in de laaglandrivieren.

De Bot wordt van alle platvissen het meest op hard substraat van de onderwateroever aangetroffen. De soort is goed aangepast aan wisselende zoutgehalten en kan ook tot ver in het zoete water voorkomen. Het voedsel bestaat vooral uit garnalen.

 127141NederlandZoutwater|BrakwaterMOO
Botervis
Pholis gunnellus

Botervis
Pholis gunnellus

Mariene vissoort. Tot 25 cm. Dunne, slangachtige vis met kleine kop. Donkerbruin, met op de overgang van rug naar rugvin 9 tot 15 donkere stippen  (oogvlekken) met een wat lichtere rand daar omheen. Staart klein. Op de rug een lange, lage rugvin. Anaalvin half zo lang. Getijdenzone en dieper, tussen stenen, wier, wrakken en  schelpenbanken.

Main Image
 
Pholis gunnellus 

Mariene vissoort. Tot 25 cm. Dunne, slangachtige vis met kleine kop. Donkerbruin, met op de overgang van rug naar rugvin 9 tot 15 donkere stippen  (oogvlekken) met een wat lichtere rand daar omheen. Staart klein. Op de rug een lange, lage rugvin. Anaalvin half zo lang. Getijdenzone en dieper, tussen stenen, wier, wrakken en  schelpenbanken.

Afmetingen: Meestal 18-20 cm (tot 25 centimeter).
Kleur
: Lichtgroen of meer geelachtig tot bruin, met aan de zijkanten onregelmatige, donkerdere, min of meer dwarsgplaatste, grijsbruine vlekken. Op de overgang van de rug naar de rugvin liggen op een rij 9 tot 15 meestal zwarte stippen (oogvlekken), waaromheen een wat lichtere rand zit. Meestal loopt een donkere lijn door de ogen tot aan de mondhoeken. In het paaiseizoen, van eind november tot februari, kleuren de kop en de vinnen geel.
Vorm: Dunne, slangachtige vis met een langgerekt, zijdelings afgeplat lichaam met een zeer kleine en smalle kop, waarin bovenaan de kleine oogjes zitten. Ogen klein en voor op de kop gelegen. Mond omhooggericht, met dikke vlezige lippen en minieme tandjes in de boven- en onderkaak. Staart klein.
Vinnen
: Vanaf de kieuw tot aan de staart loopt een lage, lang doorlopende rugvin. De anaalvin op de buikzijde is ongeveer de helft van de rugvin. Beide vinnen zijn niet vergroeid met de zeer kleine staartvin. Buikvinnen ruimentair met één stekeltje en één vinstraal. In de rugvin liggen korte stevige stralen. Borstvinnen klein, bezet met kleine stekeltjes.
Overig:
De naam dankt de vis aan de glibberige huid. Vinstralen: in de rugvin circa 75 of meer. 

 N-Atlantische Oceaan. Eigenlijk een meer noordelijke soort, voorkomend aan beide zijden van de Noordelijke Atlantische Oceaan. In Europa vanaf IJsland, Noorwegen en Zweden en in delen van de Witte Zee en IJszee), via de Oostzee, de Britse eilanden en de Noordzee tot Nederland, België en de Noord-Franse kust kust. In Nederland vooral in Zeeland en het Waddengebied regelmatig in ondiep water en in het getijdengebied, tussen hard substraat en op wrakken.  Vroeger ook in de noordelijke delen van de brakke Zuiderzee.

Botervissen leven op diepten vanaf het getijdengebied tot ongeveer 30 meter (maximaal circa 100 meter). Steeds dicht bij de bodem op (meestal stenige) bodems met veel schuilmogelijkheden. Onder andere op oester- en mosselbanken (schelpenriffen), in rotspoeltjes en tussen zeewier. Soms ook tussen losgespoelde veenbanken in de bodem. In de Noordzee ook vaak op wrakken. Het voedsel bestaat uit ongewervelden als wormen, kleine kreeftachtigen, zeepokken en weekdieren. In het paaiseizoen (december tot februari) zet het vrouwtje tot 200 eieren af in een grote ronde kluwen, vaak in een lege tweekleppige schelp, een slakkenhuis of onder een steen. De eieren worden tot het uitkomen verdedigd door het mannetje. De larven zijn dan circa 9 mm. De soort wordt tot ca. 5 jaar oud.

 126996NederlandZoutwaterMOO|LIMP|SETL
  • NoFilter
  • Contains
  • DoesNotContain
  • StartsWith
  • EndsWith
  • EqualTo
  • NotEqualTo
  • GreaterThan
  • LessThan
  • GreaterThanOrEqualTo
  • LessThanOrEqualTo
  • Between
  • NotBetween
  • IsEmpty
  • NotIsEmpty
  • IsNull
  • NotIsNull
  • Custom
 
   
 
Instellingen
 
 


Kolommen
select
       
Indeling
select
        
Uiterlijk
select

Groepsnaam
select

Sortering groepsnaam
select



 
   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top