Search
Search

Soorten

Brakwatermossel
Tweekleppige uit brak tot bijna zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 23 mm. Bruin met soms met een vage tekening van dwars verlopende zigzagstrepen. Opperhuid vezelig, zwartbruin. Binnenzijde lichtblauw of grijswit. Matig stevige, langwerpig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede gebogen. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit een lepelvormig uitsteeksel. Hecht zich met byssusdraden aan hard substraat. O.a. in het Noordzeekanaal.

[Lees verder...]


Boothoren
Mariene huisjesslak. Tot 15 mm. Tamelijk dunwandige  maar stevige schelp met een zeer wijde mondopening. De laatste winding sluit alle voorgaande in. De mondrand steekt een weinig boven de schelp uit. De top ligt geheel verzonken. Boven- en onderkant afgerond. Sculptuur van vage groeven. Noordzee, dieper water.

[Lees verder...]


Blauwgestreepte schaalhoren
Mariene huisjesslak. Tot 7 mm. Lichtbruin, met 2-8, (zelden 10) stralende lichtblauwe tot groene, onderbroken kleurlijnen. Mutsvormige schelp met stompe top. Geen operculum. Lijkt glad, maar bij vergroting is vaak een radiaire sculptuur te zien. Soms met sterkere ribben. Naast de ovale dunschalige vorm is er een dikschaliger, meer ronder vorm (forma laevis Pennant). Leeft op grote bruinwieren. In Nederland uiterst zeldzaam. Wel regelmatig op aangespoeld wier.

[Lees verder...]


Basters drijfslakje
Huisjesslak uit brak tot bijna zoet water. Tot  6,5 mm. Glanzend wit, soms doorschijnend. Vaak met aangroeiing. Opperhuid bruin. Operculum lichtbruin. Dunschalig, torenvormig, tot 7 matig bolle windingen. Top spits, mondopening ovaal, bovenin spitser. Mondrand onverdikt. Navel nauw. Groeilijnen en minieme spiraallijntjes. Leeft plaatselijk in binnendijks brak water (Zeeland). Verder niet uit Nederland bekend.

[Lees verder...]


Asgrauwe tolhoren
Mariene huisjesslak. Tot 17 mm, meestal kleiner. Vuilwit met paarsrode schuine streepjes. Mond parelmoerkleurig. Operculum rond, bruin. Stevige kegelvormige horen, met 5-7 matig bolle windingen en een wat hoekige mond. Navel nauw, maar diep. Oppervlak met ondiepe spiraalribben. In Zeeland lokaal op hard substraat (ingevoerd). op het strand fossiel (Eemien).

[Lees verder...]


Noordse pijlinktvis
Tienarmige inktvis. Mantellengte tot 45 cm, hele dier 75 cm. Grijs tot rozebruin, met bruinrode strepen en vlekkerige plekken gevormd met meer/minder chromatoforen. Lichaam pijlvormig, achterpunt afgerond. Op de vangarmen 2 rijen zuignappen, op de lepels van de tentakels 4 rijen vrijwel even grote  zuignappen. Middelste 6-8 zuignappen nauwelijks groter dan overige. Vinnen ruitvormig, beginnend op 1/4 van de mantellengte, eindigend in een hoek tussen 65-70o. Schelp/rugschild veervormig, in vorm gelijk aan dat van de Gewone pijlinktvis Loligo vulgaris, maar groter, tot 45 cm. Noordelijk deel Noordzee. Schelp, eieren en dier spoelen zelden aan.

[Lees verder...]


Kleine achtarm
Achtarmige inktvis. Mariene soort. Mantellengte tot 15 cm, hele dier tot 45 cm. Bruinrood tegen een donkere achtergrond, maar de kleur kan flitsend overgaan in vuilwit met bruinrode vlekken. De mantel is buidelvormig en op de rug met de kop vergroeid. Aan de kop 4 paar armen, die gelijk in lengte zijn, elke vangarm met één rij zuignappen. Geen inwendig rugschild. Op de huid staan kleine wratjes, waardoor die wat ruw aanvoelt. Boven de ogen een stekeltje van ten hoogste 0,5 cm (moeilijk te vinden). Schaarse dwaalgast, paait vermoedelijk niet in de Noordzee.

[Lees verder...]


Grote pijlinktvis
Tienarmige inktvis. Mariene soort. Dier tot 120 cm. Rugzijde donker roodbruin, paars of oranje, buikzijde bleker. Groot, slank pijlvormig dier. Vangarmen met twee rijen zuignappen. Lange smalle lepel aan het eind van de tentakels met vier rijen zuignappen, de twee buitenste rijen zijn weinig ontwikkeld. De beide vinnen beginnen op 3/5 van de mantelrand en vormen een duidelijke hoekige pijl. Spoelt af toe aan op het strand.

[Lees verder...]


Gewone Europese achtarm
Achtarmige inktvis. Mariene soort. Mantellengte 25 cm, hele dier 100 cm. Lichaamskleur variabel: geelbruin, roodbruin, paars, gevlekt, gestreept. Onderzijde vaak lichter. Het dier kan flitsend van kleur veranderen. Relatief grote ogen, huid gebobbeld, wrattig. Om de bek acht even lange vangarmen, tot drie keer langer dan de mantellengte. Op de vangarmen twee rijen zuignappen. Geen in- of uitwendige schelp. Eieren in lange strengen, vastgemaakt onder stenen of in holen. Lange tijd werd de soort beschouwd als verdwenen uit de Nederlandse wateren, maar de laatste jaren zijn weer weer enkele waarnemingen gedaan, waaronder relatief dicht bij de kust.

[Lees verder...]


Dwerg-pijlinktvis
Tienarmige inktvis. Mariene soort. Mannetjes tot 20, vrouwtjes tot 17 cm. Lichaamskleur vuilwit tot bruinrood met regelmatig verdeelde chromatoforen. Lichaam slank pijlvormig. Vangarmen met twee rijen zuignapjes. Op de lepels van de tentakels vier rijen zeer kleine zuignapjes. Vinnen beginnend op ca. een derde van de mantellengte. Inwendig gelegen gladius (schelp/rugschild) veervormig, alleen bestaand uit chitine zonder kalk. Schelpkleur: deels doorschijnend bruingeel.

[Lees verder...]


Amerikaanse venusschelp
Mariene tweekleppige. Tot 120. Vuilwit tot geelgrijs, binnenzijde wit, spierindruksel paars. Opperhuid grijsbruin. Dikke bolle schelp met gebogen top, concentrische ribben en grovere groeilijnen die aan de voor- en achterzijde lamelvormig zijn. Onderrand gecreneleerd. Leeft ondiep ingegraven in een slikkige zandbodem, vanaf het litoraal tot ca. 10 m. Exoot, plaatselijk in Zeeland.

[Lees verder...]


Slanke zeespin

Zeespin. Mariene soort. Tot 8 mm, poten tot 15 mm. Grijswit met donkere lengtebanden op de poten. Het lichaam is zeer tenger, met 4 paar zeer lange, uit 10 geledingen bestaande poten met aan de uiteinden haakjes. Kop met zuigslurf, daarnaast minieme tasters en nog een paar zeer korte schaarpoten met kleine bolle schaartjes. Het voorste paar looppoten dient als eidragers. Vooral in Zeeland.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Zeespinnen
Ovale parelmoerneut

Mariene tweekleppige. Tot 13 mm. Grijswit, met een doffe geelgroene tot bruine opperhuid. Binnenkant met glanzend parelmoer. Opperhuid is mat roodbruin. Nooit radiaire kleurbanden. Stevig tot dikschalig. Afgerond driehoekig. Oppervlak met vage radiale groefjes en duidelijke groeilijnen. Slot taxodont. Onderrand gecreneleerd. Geen bocht in de mantellijn. Noordzee, ver van de kust. Spoelt zelden of nooit aan.

[Lees verder...]


Glimmende franjeschildvoet
Schildvoetige. Mariene soort. Tot 80 mm, diameter ca. 3 mm. Wormvormige dieren zonder schelp, met aan de achterzijde kwastvormige, geveerde kieuwen. Bruingrijs, met vaak een glimmende, zilverachtige glans Chaetoderma nitidulum is een van de grotere soorten in deze klasse, de meeste zijn veel kleiner.

[Lees verder...]


Geplaats in: Schildvoetigen
Pelikaansvoet
Mariene huisjesslak met een stevige, tot 4,5 cm grote schelp (horen). 10-12 vrij bolle, geknobbelde windingen. Mondrand uitlopend in stevige vingervormige uitsteeksels, de onderste is het sifokanaal. Onvolgroeide exemplaren missen deze ‘vlag’ van uitsteeksels. Leeft in dieper water in de Noordzee.

[Lees verder...]


Zeedahlia

Zeeanemoon. Tot 15 cm (tot 6 cm hoog, tentakels, 2 cm). Groot, breed, met korte dikke tentakels. Zuil met  bobbeltjes (zuigwratten), met soms aangeplakte voorwerpen. Bruin, oranjegeel, rood, groen, paars. Op de mondschijf vaak helderrode, zich splitsende dubbele lijnen, lopend van de tentakels naar de rand van de mondschijf en om de voeten van de tentakels. Tentakels vaak helderder, eenkleurig, of met een kleurverloop.

[Lees verder...]


Zeeanjelier
Zeeanemoon. Tot 3 keer langer dan breed. Zachte kleuren als lichtroze, oranje, bruin of beige, ook melkwit. Tentakels  meestal lichter dan de zuil, soms met lichte ringpatronen. Plumeauvormig, met veel korte, dunne tentakels op een geplooide golvende mondschijf, die breder is dan de zuil. Zuil in gunstige gebieden lang en slank. Grootte afhankelijk van omstandigheden: bij veel stroming en voedsel tot 20 cm lang, tentakelkrans tot 10 cm diameter. In de getijdezone, bij  minder stroming en lagere zoutgehaltes veel kleiner.

[Lees verder...]


Weduweroos

Zeeanemoon. Zuil 5-10 cm hoog, 1-2 cm in diameter. Mondschijf dubbel zo breed als de zuil. Lange tentakels die als bij een treugwilg omlaag hangen. Zuil slank, glad zonder schelpfragmenten en beige met vage wit/grijze lengtestrepen. Mondschijf meestal lichter, mondlippen vaak donkerder. Tentakels doorzichtig met zwartgerande, witte lijnen. Bij aanraking samentrekkend tot een plat bolletje waarop de strepen straalsgewijs naar de rand lopen. Vastgehecht op vaak deels met slib of zand bedekt substraat.

[Lees verder...]


Wasroos

De Wasroos is één van de bekendste Europese zee-anemonen. In de Nederlandse kustwateren is de soort echter zeldzaam: er zijn slechts enkele keren individuen waargenomen. Een soort om speciaal op te (blijven) letten dus! Kenmerkend voor deze relatief grote soort zijn de lange en dikke, vaak lichtgroene tentakels met paars/roze toppen. De zuil zit vaak tussen stenen verstopt. Wanneer meerdere exemplaren bij elkaar staan, lijkt het alsof over een groot oppervlak tentakels uit de rotsen naar voren komen. Kenmerkend is het feit dat de tentakels bij het droogvallen niet of nauwelijks worden ingetrokken, dit gebeurt hoogstens bij zeer sterke verstoring.

[Lees verder...]


Slibanemoon

Zeeanemoon. Mondschijf in diameter tot 3-4 cm. Tentakels tot ca. 1 cm. Zuil in de bodem tot 10 cm. Gewoonlijk zijn alleen de vaak horizontaal naar buiten gerichte tentakels en mondschijf te zien. De zuil in de bodem verstopt. Variabel in kleuren en patronen. Soms egaal, soms hebben de tentakels een andere kleur dan de mond. Van bijna zwart tot wit, of oranje met bruintinten, fel paars of rose. Vaak in cirkels gerangschikte kleuren op de tentakels en mond-schijf.

[Lees verder...]


Pagina 30 van 46Eerste   Vorige   25  26  27  28  29  [30]  31  32  33  34  Volgende   Laatste   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top