Search
Search

Soorten

Soorten

Vleet

Zeevis. Waarnemingen van 'de Vleet' hebben betrekking op twee verschillende soorten: Dipturus flossada (Risso, 1826) - de Gewone vleet en de veel grotere 'Flapperrog/-vleet' Dipturus intermedia (Parnell, 1837). Beide soorten zijn groot, sterk afgeplat, ruitvormig, met een puntige snuit en hoekige zijkanten, gevormd door twee aan de kop vergroeide borstvinnen. Als van de punt van de borstvin naar de snuitpunt een rechte lijn wordt getrokken, snijdt deze de lichaamsschijf niet. De staart is lang en smal en loopt puntig toe. De Grootste soort wordt gemiddeld 200 cm (tot maximaal 285 cm). Rug olijfgroen tot bruin, met lichte ronde en ovale gele vlekken. Jonge dieren vaak met 2 donkerdere ronde vlekken (oogvlekken) op de borstvinnen en zwarte onderkant. Twee afgeronde rugvinnen, ver achter op de staart,  duidelijk gescheiden. Niet of nauwelijks een staartvin. Tot de tegen de staartbasis aan gelegen buikvinnen behoren ook twee lobvormige uitsteeksels. Ogen en spuitgaten (spiraculi) voor op de kop. Mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten aan buikzijde. Jonge dieren zonder stekels op lichaamsschijf, wel grote stekels bij de ogen. Volwassen dieren zowel op rug als buik doornachtige stekels. Op de staart een rij van 12-18 stekels. Vaak ook kleinere stekels langs onderkant staart en tussen de twee rugvinnen (1 of 2 stekels). Vleten zijn zeer zeldzaam in de Noordzee en sterk bedreigd.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Zonnevis
Mariene vissoort (zeevis). Hoog, zijdelings afgeplat lichaam. 29-35 (tot 65 cm). Lichaam licht- tot donkergeel of bruinachtig gemarmerd. Zijkanten met één zwarte, geel omrande vlek. Uitstulpbare bek schuin omhoog (bovenstandig). Ogen hoog in de kop. Zeer markante eerste rugvin, met 9 -11 sterke stekelvormige vinstralen die uitlopen in losse, lange sprieten. Tweede rugvin en anaalvin even lang. De afhangende buikvinnen zijn lang. Langs rug en buik een randje met korte stekeltjes. Lichaam bedekt met kleinere puntige schubjes. Verspreidingsgebied wereldwijd ruim. In onze streken relatief weinig gevangen of gezien. Jonge dieren o.a. bekend uit Oosterschelde en Grevelingenmeer. 

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Mul
Mariene vissoort (zeevis). Gemiddeld 25 cm (tot 40 cm). Het kleurpatroon is opvallend, vaak rozerode, blokvormige vlekkenblokken, met lichtere delen ertussen. Van oog tot staart een dunne bruinrode lengtestreep, daaronder drie geeloranje lijnen. Kop relatief groot, ogen groot, vrij hoog liggend. Opvallend grove schubben. Voorhoofd steil aflopend. Twee kindraden. De twee rugvinnen staan een stuk van elkaar af. De eerste heeft scherpe stekels, de tweede alleen zachte normale vinstralen. Langs de Nederlandse kust vroeger schaars. Tegenwoordig talrijker geworden en ook in de winter aanwezig.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Harige zakspons
Mariene spons. Kalkspons. Tot ca 5 cm hoog. Grijswitte, soms iets glasachtige, cylindrische zakspons met dunne wanden waaruit zeer lange spicula (kalknaalden) steken. Hierdoor ontstaat een sterk 'harig' uiterlijk. Wanden soms met knobbelachtige papillen. Steeds met een stijf kruintje bovenop. Op wieren en hard substraat. Mogelijk inmiddels verdwenen uit Nederland (Zeeland).

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Sponzen
Zeesla
Groenwier. In vroeger tijden gebruikte men de naam 'Zeesla' voor alle grote, minstens twee vingers brede 'flappen' zeer dun groenwier. Dat gold zowel voor die uit slikgebieden als groeiend op strekdammen en op het strand aangespoeld. Voor de niet platte en brede, maar frommelig buisvormige, vaak wat slijmerig aanvoelende dunne of dikkere groenwieren werd de term 'darmwier' gebruikt. Tegenwoordig is voor het onderscheid tussen de - vele - groenwieren uit het genus Ulva en de darmachtige wieren die vroeger o.a. in het geslacht Enteromorpha waren geplaatst, een microscoop nodig. Zeesla-achtige Ulva-soorten zijn bladvormig, waarbij het blad twee cellagen dik is, darmwier-achtige Ulva-soorten zijn buisvormig, waarbij elke buiswand één cellaag dik is. Enteromorpha als genusnaam wordt niet meer gebruikt, de naam 'darmwier' blijft nu beperkt tot het 'Echte darmwier' Ulva intestinalis. Deze pagina gaat verder uitsluitend over de 'echte' Zeesla-soort Ulva lactuca, waarvan inmiddels meerdere soorten zijn afgescheiden. Dit wier vormt tot een meter lange en een halve meter brede (tot 70 cm) papierdunne bladen.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Groenwieren
Kleine kamster (Roze kamster)

Zeester. Mariene soort.en Tot 20 cm, meestal 10 cm. Egaal vaalbruin tot paars. Onderzijde lichter van kleur. Duidelijke stervorm met vijf vrij korte, platte armen. Het dier voelt stevig aan. Behalve aan de platte vorm en het gladdere oppervlak te herkennen aan de rij tanden die een kam langs de randen van de armen vormen. Leeft  in de Noordzee voor de kust, maar spoelt weinig op de Hollandse stranden aan.

[Lees verder...]


Levendbarende slangster
zie aangepaste velden


Zeeboontje
Zee-egel. Mariene soort. 10-15 mm grote, onregelmatige zee-egel. Levende dieren grijswit of met een groene of zandkleurige tint. Skeletjes grijswit tot spierwit. De grijsgroene, dunne, vaak iets gekromde stekels vallen onmiddelijk na de dood van het dier uit. Het skeletje afgeplat en rond, met aan de onderzijde twee ronde openingen en aan de bovenzijde een sierlijke stervorm. Alleen in de Noordzee, ingegraven.

[Lees verder...]


Jenkins' waterhorentje
Zoetwater-huisjesslak. Exoot/ingevoerde soort. Tot 6,5 mm. Geelbruin. Vaak begroeid. Slank, torenvormig horentje met 6-7 matig bolle windingen. Mondopening eivormig. Operculum dun, hoornachtig. Navel vaak deels bedekt. Glad, zonder  sculptuur, of met een kiel [forma carinata]. In heel Nederland in zoet en zwak brak water.

[Lees verder...]


Grote diepslak
Zoetwater-huisjesslak. Soms in licht brak water. Tot 11 mm. Geelbruin, crèmewit, grijsgroen tot hoornbruin, vaak wat doorschijnend en regelmatig overdekt met aanslag. Dunschalig horentje met 5-6 vrij vlakke windingen. Mondopening eivormig, bovenin spits. Operculum vrij dik. Geen navel. Oppervlak glad, alleen groeilijnen. Nu en dan langgerekter of meer gedrongen, of met horizontale kiel. Algemeen in alle zoete wateren.

[Lees verder...]


Slanke knobbelhoren
Zoetwater-huisjesslak. Exoot/ingevoerde soort. Tot 30 mm. Beige-bruin met roodbruine vlekjes en/of streepjes. Langgerekt torenvormig met tot 14 matig bolle windingen. 4-8 spiraalribben, gekruist door radiale ribben. Tussen de ribben vaak puntige knobbeltjes. Sommige vormen sterker geknobbeld of vrijwel glad. Mondopening nauwelijks verdikt. Operculum vrij dun, geelbruin. O.a. een ingevoerde populatie in het Twenthe-Kanaal. Aquariumslak, komt uit o.a. Azië.

[Lees verder...]


Nieuw-Zeelandse zeepok
Zeepok. Marien en brak water. Tekst in bewerking.

[Lees verder...]


Quaggamossel
Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot ca. 35 mm (vaak wat kleiner). Geelwit tot donkerbruin, al dan niet met kleurstrepen of banden, zelden zigzagstrepen zoals bij de Driehoeksmossel. Opperhuid bruinzwart. Vrij stevige, afgeronde, ietwat driehoekige schelp, met de top aan de voorzijde. Onderrand vaak naar binnen gebogen. Schelphelften verschillende in hoogte. Geen lepelvormig uitsteeksel onder het septum aan de binnenzijde. De dieren hebben een zeer korte instroomsifo.

[Lees verder...]


Zoetwaterneriet
Zoetwater-huisjesslak. Tot 9,5 mm, meestal kleiner. Met bruine of paarslila lijnen en vlekken op een grijswitte tot gele ondergrond. Ovaal-langgerekt, vrijwel glad horentje van 2-3 windingen. De laatste sluit de voorgaande in. Mondopening halfrond met brede eeltplaat. Operculum halfrond, oranje, met vleugelvormig uitsteekseltje. Leeft in bewogen water, vroeger algemeen in rivieren en het IJsselmeer. tegenwoordig afgenomen.

[Lees verder...]


Stekelhoren
Mariene huisjesslak. Tot 5 cm, meestal kleiner. Geelgrijs tot lichtbruin, soms met kleurbanden. Dikschalig 7-8 windingen. Mondopening ovaal, met een gootvormig sifokanaal dat bij volgroeide schelpen tot een nauwe tunnel is gevormd. Uiterlijk ruw met forse dwarsribben, groeilijnen en sterke spiraalribben. Op de kruispunten knobbelige verdikkingen en schubachtige stekels. Dier met korte sifo en een accessorische boororgaan, waarmee prooien worden aangeboord (o.a tweekleppigen en zeepokken). Zelden in Zeeland, vermoedelijk aangevoerd. Soms op drijvende voorwerpen op het strand.

[Lees verder...]


Smalle otterschelp
Mariene tweekleppige. Tot 150 mm. Vuilwit, geelachtig, Opperhuid locht- tot donkerbruin, ook om de sifobuis. De bovenrand loopt aan de voorzijde in een rechte lijn schuin naar beneden. Voor- en achterkant gapen. Fijne concentrische lijntjes. Heterodont slot, in beide kleppen een grote driehoekige ligamentholte. Mantellijn en onderzijde mantelbocht vallen deels samen. Sifonen vergegroeid tot lange sifobuis. Lokaal in de Noordzee. Ook vers aangespoeld (o.a. Neeltje Jans).

[Lees verder...]


Slanke noordhoren

Mariene huisjesslak. Tot 9 cm. Vuilwit tot crème, met een bruingele, schilferige opperhuid. Operculum hoornbruin. Windingen van de protoconch iets breder dan de daaropvolgende windingen, daardoor ontstat een knopvormige top. Mondopening langwerpig ovaal, uitlopend in lang, gebogen sifokanaal. Fijne spiraalribben. Dier met smalle, gebogen sifo. Lichaamskleur crèmewit, sifo vaak wat roodachtig. Noordzee, verder van de kust. Nogal schaars. Zelden op het strand (Waddeneilanden).

[Lees verder...]


Slank tandhorentje

Mariene huisjesslak. Tot 5 mm. Geelwit of crème. Dunschalig, slank, torenvormig met 6-7 vlakke windingen. Protococh gekanteld. Mondopening ovaal, op de spil een spitse, tandvormige plooi. Naast de mond een kleine, diepe navel. Schelpoppervlak glad met iets schuin verlopende groeilijnen. Leeft ectoparasitair op o.a. de Driekantige kalkkokerwormSpirobranchus triqueter en andere soorten kokerwormen.

[Lees verder...]


Scheve hartschelp
Mariene tweekleppige. Tot 13 mm. Geelwit tot bruin, opperhuid groengeel. Stevige, scheef-driehoekige, schelp. Vanuit de top naar de beneden-achterrand loopt een scherpe plooi. 20-22 platte ribben met ovale schubjes of knobbeltjes. De ribben zijn breder dan de tussenruimten. Leeft vermoedelijk niet (meer) in Nederland. Mogelijk vroeger in het Kanaal door Walcheren. Spoelt wel regelmatig fossiel aan.

[Lees verder...]


Schepje

Mariene huisjesslak. Tot 28 mm, vaak kleiner. Glanzend wit, gedeeltelijk doorschijnend. Uiterst dunschalig, met 2-3 snel toenemende windingen, de laatste uitgegroeid tot een groot ‘oor’. Geen operculum. Schelpoppervlak  glad, alleen groeilijntjes. Het dier kan zich niet in de schelp terugtrekken en is groter dan de schelp: gestrekt ruim 4 cm of meer. Dier met groot kopschild, opzij twee lichaamsflappen, achteraan plugvormig stuk mantel. Lichaamskleur wit. In de maag drie verkalkte kauwplaten. Noordzee schaars. Schelpen spoelen soms aan.

[Lees verder...]


Pagina 24 van 44Eerste   Vorige   19  20  21  22  23  [24]  25  26  27  28  Volgende   Laatste   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top