Search
Search

Soorten

Huisjesslakken

Bron-blaashoren
Zoetwater-huisjesslak. Tot 12 mm. Lichtbruin, glanzend, het dier is door de wand zichtbaar. Linksgewonden huisje. Geen navel. Alleen vage groeilijntjes. Bij het kruipende dier zijn de mantelflappen als vingers om de schelp heengeslagen.

[Lees verder...]


Hoekige schijfhoren
Zoetwater-huisjesslak. Exoot/ingevoerde soort. Tot 3 mm. Geelbruin tot geelgroen, vaak met donkere aanslag. Zeer klein schijfhorentje met 2-3 windingen. De laatste vaak wat gekield. Mondopening hoekig, niet afgerond. Navel groot, diep. Sculptuur van fijne groeilijntjes en dwarslijntjes die een traliewerk vomen. Geen operculum. In rustigere delen van rivieren en kleine meren, nog zeer locaal, maar vermoedelijk uitbreidend.

[Lees verder...]


Chinese moerasslak
Zoetwaterslak. Exoot / ingevoerde soort. Tot 7 cm. (Grootste zoetwaterslak in Nederland). Egaal licht- tot (zeer) donkerbruin. Géén horizontale kleurbanden. Relatief dunschalig met 6-7 bolle windingen. Mondopening peervormig. Operculum hoornachtig. Sculptuur van onregelmatige groeilijnen en (soms) oude mondranden. Stilstaande en iets bewogen wateren met modderbodems en onderwatervegetatie. Ingevoerd met aquariummateriaal. Vermoedelijk uitbreidend.

[Lees verder...]


Grote poelslak
Zoetwaterslak. Tot 70 mm (meestal ca. 45 mm). Geelachtig bruin, hoornkleurig of soms iets groenachtig. Eerdere windingen vaak donkerder. Vaak bedekt met een donkere aanslag. Dunschalig, vrij spits met 7-8 matig bolle windingen, de laatste bijna 3/4 van de totale hoogte. Sculptuur van onregelmatige, vage en dikkere groeilijnen, soms ook grove, onregelmatige, ver uiteen liggende spiraalribbels. Mondopening breed ovaal, mondrand onverdikt. Geen navel. Algemeen in heel Nederland in begroeide, stilstaande zoete wateren.

[Lees verder...]


Segrijnslak
Terrestrische (land-) huisjesslak. Terrestrische (land-) huisjesslak. Tot 40 mm. Geelbruin met bredere donkere en smallere lichtere kleurbanden en verticale lichtere en donkere vlekken. Bolle huisjes huisjes met 4-5 windingen. Vaak iets breder dan hoog, met een wijde, iets omgeslagen mondopening. Geen duidelijke navel. Onregelmatige groeilijnen en een fijne sculptuur van kleine ribbels, putjes en knobbeltjes. Heel Nederland, vooral in parken, tuinen en andere plaatsen in urbaan gebied.

[Lees verder...]


Langwerpige barnsteenslak
Terrestrische (land-) huisjesslak. Tekst nog in bewerking.

[Lees verder...]


Zandslak
Huisje tot 25 mm. Wit, geelwit tot lichtbruin, vaak met vrij smalle, chocoladebruine onregelmatige horizontale banden, vlekken en streepjes. Sommige banden zijn onderbroken, andere versmelten deels met elkaar. Top vaak donkerder, of paarsroze. Mondopening kan lilaroze zijn. Breder dan hoog huisje met 5-6 windingen. Jonge exemplaren zijn hoekig en gekield. Mondopening iets omgeslagen. Navel zeer klein. Oppervlak met fijne dwars- en spiraallijntjes en groeilijnen.

[Lees verder...]


Vijver-pluimdrager
Huisje tot 5 x 5 mm. Geelbruin tot lichtgroen en glanzend. Plat-kegelvormig, met 3-4 vrij bolle windingen. De topwindingen steken duidelijk ver boven de lichaamswindingen uit, de top is vrij stomp. De mondopening is geheel continu, ovaalrond tot bijna rond en hoogstens aan de columellaire kant miniem omgeslagen. De navel is duidelijk, smal en diep. De sculptuur bestaat uit regelmatige fijne groeilijnen, met hier en daar grovere. In de mondopening zit een ovaalrond of eivormig, hoornachtig afsluitplaatje (operculum) met duidelijke sculptuur.

[Lees verder...]


Flamingo Tongue
Saltwater. Gastropods. Cream-white mantle covered with orangish, often somewhat rectangular spots with black outlines. Shell is lustrous reddish cream to white.

[Lees verder...]


Wijngaardslak
Terrestrische (Land-) huisjesslak. Tot ca. 50 mm, Grijs tot lichtbruin met donkerdere, bruine, vaak onderbroken kleurbanden. Bol huisje met 5-6 windingen. Mondopening grotendeels verdikt of omgeslagen. Navel nauw, gedeeltelijk bedekt door de omgeslagen mondrand. Geen operculum (wel een tijdelijk epifragma in de mond tijdens de overwintering). Oppervlak met fijne dwarslijntjes en groeilijnen.

[Lees verder...]


Jenkins' waterhorentje
Zoetwater-huisjesslak. Exoot/ingevoerde soort. Tot 6,5 mm. Geelbruin. Vaak begroeid. Slank, torenvormig horentje met 6-7 matig bolle windingen. Mondopening eivormig. Operculum dun, hoornachtig. Navel vaak deels bedekt. Glad, zonder  sculptuur, of met een kiel [forma carinata]. In heel Nederland in zoet en zwak brak water.

[Lees verder...]


Grote diepslak
Zoetwater-huisjesslak. Soms in licht brak water. Tot 11 mm. Geelbruin, crèmewit, grijsgroen tot hoornbruin, vaak wat doorschijnend en regelmatig overdekt met aanslag. Dunschalig horentje met 5-6 vrij vlakke windingen. Mondopening eivormig, bovenin spits. Operculum vrij dik. Geen navel. Oppervlak glad, alleen groeilijnen. Nu en dan langgerekter of meer gedrongen, of met horizontale kiel. Algemeen in alle zoete wateren.

[Lees verder...]


Slanke knobbelhoren
Zoetwater-huisjesslak. Exoot/ingevoerde soort. Tot 30 mm. Beige-bruin met roodbruine vlekjes en/of streepjes. Langgerekt torenvormig met tot 14 matig bolle windingen. 4-8 spiraalribben, gekruist door radiale ribben. Tussen de ribben vaak puntige knobbeltjes. Sommige vormen sterker geknobbeld of vrijwel glad. Mondopening nauwelijks verdikt. Operculum vrij dun, geelbruin. O.a. een ingevoerde populatie in het Twenthe-Kanaal. Aquariumslak, komt uit o.a. Azië.

[Lees verder...]


Zoetwaterneriet
Zoetwater-huisjesslak. Tot 9,5 mm, meestal kleiner. Met bruine of paarslila lijnen en vlekken op een grijswitte tot gele ondergrond. Ovaal-langgerekt, vrijwel glad horentje van 2-3 windingen. De laatste sluit de voorgaande in. Mondopening halfrond met brede eeltplaat. Operculum halfrond, oranje, met vleugelvormig uitsteekseltje. Leeft in bewogen water, vroeger algemeen in rivieren en het IJsselmeer. tegenwoordig afgenomen.

[Lees verder...]


Stekelhoren
Mariene huisjesslak. Tot 5 cm, meestal kleiner. Geelgrijs tot lichtbruin, soms met kleurbanden. Dikschalig 7-8 windingen. Mondopening ovaal, met een gootvormig sifokanaal dat bij volgroeide schelpen tot een nauwe tunnel is gevormd. Uiterlijk ruw met forse dwarsribben, groeilijnen en sterke spiraalribben. Op de kruispunten knobbelige verdikkingen en schubachtige stekels. Dier met korte sifo en een accessorische boororgaan, waarmee prooien worden aangeboord (o.a tweekleppigen en zeepokken). Zelden in Zeeland, vermoedelijk aangevoerd. Soms op drijvende voorwerpen op het strand.

[Lees verder...]


Slanke noordhoren

Mariene huisjesslak. Tot 9 cm. Vuilwit tot crème, met een bruingele, schilferige opperhuid. Operculum hoornbruin. Windingen van de protoconch iets breder dan de daaropvolgende windingen, daardoor ontstat een knopvormige top. Mondopening langwerpig ovaal, uitlopend in lang, gebogen sifokanaal. Fijne spiraalribben. Dier met smalle, gebogen sifo. Lichaamskleur crèmewit, sifo vaak wat roodachtig. Noordzee, verder van de kust. Nogal schaars. Zelden op het strand (Waddeneilanden).

[Lees verder...]


Slank tandhorentje

Mariene huisjesslak. Tot 5 mm. Geelwit of crème. Dunschalig, slank, torenvormig met 6-7 vlakke windingen. Protococh gekanteld. Mondopening ovaal, op de spil een spitse, tandvormige plooi. Naast de mond een kleine, diepe navel. Schelpoppervlak glad met iets schuin verlopende groeilijnen. Leeft ectoparasitair op o.a. de Driekantige kalkkokerwormSpirobranchus triqueter en andere soorten kokerwormen.

[Lees verder...]


Schepje

Mariene huisjesslak. Tot 28 mm, vaak kleiner. Glanzend wit, gedeeltelijk doorschijnend. Uiterst dunschalig, met 2-3 snel toenemende windingen, de laatste uitgegroeid tot een groot ‘oor’. Geen operculum. Schelpoppervlak  glad, alleen groeilijntjes. Het dier kan zich niet in de schelp terugtrekken en is groter dan de schelp: gestrekt ruim 4 cm of meer. Dier met groot kopschild, opzij twee lichaamsflappen, achteraan plugvormig stuk mantel. Lichaamskleur wit. In de maag drie verkalkte kauwplaten. Noordzee schaars. Schelpen spoelen soms aan.

[Lees verder...]


Scheefhorentje
Mariene huisjesslak. Tot 8 mm. Strogeel, op de laatste omgang vaak 2-4 bruine kleurbanden. 5-6 matig bolle windingen. Mondopening en operculum eivormig. Er is een duidelijke navel die naar beneden uitloopt in een groeve (sleuf) parallel aan de binnenmondrand. Oppervlak met fijne groeilijntjes. Leefde vroeger algemeen in zeegrasvelden in het Waddengebied en Zeeland. Na de fatale zeegrasziekte in de jaren 30 verdwenen uit Nederland. Wordt nmiddels als uitgestorven beschouwd. Lege huisjes spoelen nog wel aan.

[Lees verder...]


Ruw traliehorentje

Mariene huisjesslak. Tot 3 mm. Wit of crème. Stevig spits horentje. 6-7 matig bolle windingen. Protoconch glad, ingedraaid. Mondopening langwerpig-ovaal, ernaast een smalle navel. Op de spil een scherpe en duidelijke tandplooi. 20-25 weinig gebogen dwarsribben, op de onderste helft van de winding gekruist door 1-2 spiraalgroeven. Ectoparasitair gevonden op oesters en mantelschelpen, waarvan met de zuigstekel in de proboscis lichaamssappen worden opgezogen. Enkele keren in materiaal van visserij gevonden en -vers, leeg- in Yerseke (import met oesters?). Ook op drijvende voorwerpen en fossiel.

[Lees verder...]


Pagina 2 van 6Eerste   Vorige   1  [2]  3  4  5  6  Volgende   Laatste   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top