Search
Search

Soorten

Tweekleppigen

Paalworm
Mariene tweekleppige. Schelpjes 10 mm (paletten 6 mm). Dier wormvormig, 20 cm of meer. Schelpen kalkwit, opperhuid grijsbruin. Middendeel met horizontale en verticale sculptuur, voorste deel horizontale ribben, achterste deel (‘oortje’) glad, komt niet boven de schelp uit. Paletten met gebogen steel, bovenaan ingesneden. Sifonen van het dier gesplitst waar ze uit het hout komen, met tentakelkrans. Lichaam grijswit, sifonen crème, roodbruin gespikkeld. Frequent in gezonken hout sublitoraal en in aangespoeld hout op het strand.

[Lees verder...]


Pholade
Mariene tweekleppige. Tot 150 mm. Wit, met een geelgrijze opperhuid. Langwerpig, de voor- en achterrand gapen. Top bedekt door de omgeslagen bovenrand, waarin 8-14 dwarsschotjes zitten. Oppervlak met concentrische groeven, gekruist door radiale ribben. Op de kruispunten raspvormige uitsteeksels. Bij doubletten zitten tussen de omgeslagen bovenranden  drie accessorische schelpstukken. Dier met lange, vrijwel geheel vergroeide sifonen. Lichaamskleur crème tot geeloranje. Zeldzaam in de Nederlandse Noordzee, op het strand meestal fossiel.

[Lees verder...]


Ovale venusschelp
Mariene tweekleppige. Tot 20 mm. Vuilwit tot lichtbruin, soms vanuit de top stralende donkerbruine kleurbanden of/en vlekken nabij de top. Opperhuid lichtbruin. Binnenzijde wit. Met een 50-tal vrij vlakke, vanuit de top stralende radiaire ribben die zich vaak naar de onderrand splitsen, doorsneden door iets zwakkere concentrische groeven. Zijranden en onderrand fijn gecreneleerd. Mantelbocht relatief kort. Dier met korte, deels samengegroeide sifonen, die bijna gelijk in lengte zijn maar verschillend in dikte. Noordzee, verder van de kust. Op het strand meestal fossiel.

[Lees verder...]


Ovaal zeeklitschelpje
Mariene tweekleppige: Ca. 7 mm (tot 10 mm). Crèmewit. Levende exemplaren vaak met rond de top of op de hele schelp een roestkleurige aanslag (uitscheidingsproduct zee-egels). Dunschalige, tamelijk bolle schelpen. Oppervlak glad met fijne groeilijnen. Slotband uitwendig. Geen mantelbocht. Leeft zowel samen met in de bodem ingegraven zee-egels als 'los'. Algemeen in de Noordzee en kustwateren.

[Lees verder...]


Noordse rotsboorder
Mariene tweekleppige: Tot 25 mm (soms groter). Kalkwit, opperhuid geelbruin. Dikschalig. Variabel in vorm. Ingeboorde exemplaren vaak vervormd, vastgehechte rechthoekig, met 2 gestekelde plooien. Dieren in spleten, (rugosa-vorm) vaak vervormd en meestal ongekield. Onregelmatige groeilijnen. Dier: Voet met byssus, maar byssusdraden worden niet altijd aangemaakt. Sifonen als lange, door opperhuid bedekte buis. Leeft ingeboord in zachte steen (Zeeland) en/of vastgehecht aan voorwerpen. Op het strand vaak op drijvend materiaal.

[Lees verder...]


Noorse reuzengaper
Mariene tweekleppige. Tot 100 mm (soms nog groter). Grijs of kalkwit, met een dikke gerimpelde bruine opperhuid. Dikschalig. Voorzijde afgerond, achterzijde afgeknot. Sterk gapend aan beide zijden. Al dan niet met een opvallende plooi vanaf de top naar de onderrand en vage tot duidelijke concentrische richels en groeilijnen. Lange uitwendige, roodbruine slotband. In losse fragmenten opgedeelde mantellijn met open mantelbocht. Dier met zeer lange nauwelijks intrekbare sifobuis, omgeven door opperhuid. Noordzee verder van de kust. Niet als recent materiaal van het strand bekend.

[Lees verder...]


Lepelschelp
Mariene tweekleppigen. Tot 40 mm. Wit, met een dunne geelbruine opperhuid. Dunschalig, ongelijkkleppig. Achterzijde afgeknot. Oppervlak met concentrische groeilijnen. Aan de buitenzijde met vage korrelsculptuur. Onder de top aan de binnenzijde een duidelijk lepelvormig uitsteeksel (lithodesma of resiliumgroeve). Mantelbocht ondiep. Sifonen tot 2 x schelplengte, geheel gescheiden en aan de uiteinden verdikt. Lichaamskleur wit, sifonen crème. Noordzee, verder van de kust.

[Lees verder...]


Kleine platschelp
Mariene tweekleppige. Tot 8 mm. Bruingeel, met vaak roze uitwaaierende strepen. Dunschalig. Top ver achter het midden. Voorrand afgerond, achterrand zwak afgeknot. Talloze fijne concentrische ribjes en zwakke radiaal-sculptuur. Uitwendig ligament. Dier met lange gescheiden sifonen zonder duidelijke tentakelkransjes. Noordzee, vooral wat verder van de kust. Spoelt regelmatig aan, nu en dan ook doubletjes.

[Lees verder...]


Korstmosschelpje
Mariene tweekleppige. Tot 2,5 mm. Egaal wit tot donker paarsrood. Opperhuid geelbruin. Dunschalig, bol, iets langwerpig. Oppervlak met fijne groeilijnen en vage radiaire lijnen. 2 spierindruksels, mantellijn zonder bocht. Dier met opgezwollen instroomsifo die niet of nauwelijks buiten de schelpkleppen uitkomt. Kruipvoet lang en tongvormig. Leeft tussen kostmossen als Lichina pygmaea of los in holten van stenen, tussen zeepokken en wier. Autochtoon in litoraal en sublitoraal, zeldzaam. Spoelt wel regelmatig aan op drijvende voorwerpen.

[Lees verder...]


Kleine gaper
Mariene tweekleppige. Tot 20 mm, maar meestal ca 12 mm). Kalkwit tot crème, met een geelbruine opperhuid. Min of meer rechthoekig, door de leefwijze vaak vervormd. Oppervlak met onregelmatige groeilijnen en 1-2 flauwe, vanuit de top naar de achterkant van de schelp lopende plooien. Slot heterodont slot met in de linkerklep een klein lepelvormig uitsteeksel (chondrofoor). Sublitoraal van rotskusten, vastgehecht  met byssusdraad in spleten en tussen zeepokken etc. In Nederland zeldzaam autochtoon, soms op drijvende voorwerpen.

[Lees verder...]


Kleine boormossel
Mariene tweekleppige. Tot 4,5 cm. Wit tot grijs, met een geelgrijze opperhuid. Onderrand onder de top naar binnen gebogen. Top bedekt door omgeslagen bovenrand. 1 vrij spits accessorisch schelpstuk. Voor- en achterrand gapen sterk. Oppervlak met concentrische en radiale ribben, met op de kruispunten raspvormige uitsteeksels. Voet rond, krachtig, gebruikt als zuignap of anker. Sifonen lang, vrijwel geheel vergroeid en  bedekt met opperhuid. Vroeger schaars, tegenwoordig vaker in aangespoeld veen en hout.

[Lees verder...]


Kleine astarte
Mariene tweekleppige. Tot 3 mm. Geelwit tot lichtbruin, opperhuid oranjebruin. Soms met oranjerode stralende kleurlijnen. Stevige schelp. Scheef-driehoekige vorm. Oppervlak glad, met alleen concentrische groeilijnen. Heterodont, grof slot. Onderrand aan de binnenkant gecreneleerd. Mantellijn zonder bocht. Algemeen in gebieden met grover zand en schepfragmenten, zowel verder van de kust (offshore-gebied ten noordwesten van Vlieland en Texel, Doggersbank, boven Schiermonnikoog) als dichter bij de kust (zuidwestelijk kustgebied, grofzandig gebied voor Camperduin-Castricum). Ook in Zeeland, o.a. Westerschelde.

[Lees verder...]


Zandschelp
Mariene tweekleppige. Tot 40 mm. Wit tot lichtgeel, opperhuid grijswit. Dunschalig, bol, bijna rond. Oppervlak vrij glad, met fijne, dicht opeenstaande concentrische lijntjes en enkele duidelijke groeilijnen. Mantelbocht zeer diep, tot boven het midden van de schelp reikend. Duidelijk uitwendig ligament. Noordzee, verder van de kust. Zelden vers op het strand, soms fossiel.

[Lees verder...]


Houtboormossel
Mariene tweekleppige. Tot 13 mm. Grijs- tot kalkwit, opperhuid geelbruin. Schelpen lijken op die van paalwormen, echter zonder paletten.Tussen de top zitten 2 accessorische schelpstukken. Het middelste deel heeft horizontale, verticale en schuine ribben, het voorste deel bijna uitsluitend horizontale ribben, het achterstuk is vrijwel glad. Dier met lange sifobuis, met alleen een instroomsifo, die ca 1 cm buiten het hout uitsteekt. Noordzee, verder van de kust in afgezonken waterdoordrenkt hout. Zelden op het strand in wrakhout.

[Lees verder...]


Holteschelpje
Mariene tweekleppige. Tot 9 mm. Glanzend wit, opperhuid geelbruin. Dunschalig bol, ovaalrond. Oppervlak met concentrische groeilijnen. Geen mantelbocht. Dier zonder echte sifonen, de in- en uitstroomopeningen liggen niet bij elkaar, de instroomopening ligt aan de voorzijde, de uitstroomopening meer aan de achterzijde. Slanke voet die grotendeels als een cilinder kan worden opgerold. Lichaamskleur wit tot geelwit. In het verleden enkele keren autochtoon aangetroffen in het sublitoraal van dijken en havenpieren. Nu en dan aanspoelend aan drijvende voorwerpen op het strand.

[Lees verder...]


Grote parelmoerneut
Mariene tweekleppige. Tot 19 mm. Grijswit, met een matte olijfgroene opperhuid (periostracum) met soms oranje vegen en vlekken. Groter dan de voorgaande soorten, met aan de buitenzijde vage tot duidelijke radiaire ribben. Deze kruisen de concentrische groeilijnen waardoor het oppervlak een fijne ruitsculptuur krijgt. Slot taxodont. Onderrand met karteltjes (gecreneleerd). Dier zonder sifonen, de voet is cilindrisch, aan het uiteinde afgeplat. Noordzee, ver van de kust. Fossiel bekend van het strand (Waddeneilanden).

[Lees verder...]


Grove papierschelp
Mariene tweekleppige. Tot 25 mm. Wit, opperhuid licht bruingeel. Dunschalige, ovaalronde tot licht hoekige schelp. Ovaalrond, de achterzijde is afgeknot en afgerond, evenals de boven- en onderrand. Linkerklep iets boller dan de rechterklep. Oppervlaktesculptuur met name op het achterste gedeelte wat grover en de groeilijnen verlopen daar meestal wat grilliger. Geen slottanden, ligamentdrager begrensd door een hoekige inkeping. Noordzee, verder van de kust. Uiterst zelden op het strand.

[Lees verder...]


Grote mantel
Mariene tweekleppige. Tot 16 cm. Platte (linker-)klep vaak roodbruin, met donkere vlekken, Bolle (rechter-)klep veel lichter. Grote stevige schelpen, de oortjes naast de top zijn bijna gelijk. 14-17 brede ribben, ertussen diverse zeer fijne ribben. Mantelranden van het dier met diverse manteltentakels en aan de basis hiervan ca. 30-40 ‘oogjes’ (ocelli). Lichaamskleur crèmewit tot lichtroze. Mantelranden gemarmerd met geelbruine en witte delen, tentakels wit, roze, of donker gestreept. Oogjes groen of blauwzwart. Noordzee verder van de kust. Spoelt zelden aan (soms vastgehechte juvenielen).

[Lees verder...]


Geplaats in: Tweekleppigen
Grote papierschelp
Mariene tweekleppige.Tot 9,5 cm. Wit, opperhuid strogeel. Dunschalig, breekbaar, matig bol. Rechterklep boller dan linker. Achterzijde afgeknot en gapend. Top iets naar binnen gekruld. Van de top naar de achterrand loopt een vage plooi. Groeilijnen en grofkorrelige oppervlaktesculptuur, vooral op de achterzijde. Geen slottanden, uitwendige slotband en inwendige ligamentprop in een kleine driehoekige ligamentdrager. Dier: Sifonen lang, aan het uiteinde kunnen ze ballonvormig zwellen. Noordzee. Diep water. Zeldzaam.

[Lees verder...]


Geplaats in: Tweekleppigen
Gouden tapijtschelp
Mariene tweekleppige. Tot 45 mm. Crémewit, geel tot paarsroze, met meestal een patroon van paarse, bruine of zelfs groenachtige stralende V-vormige vlekken en strepen. Binnenzijde vaak goudgeel, oranje of paarslila. Rond-ovaal, met omgebogen top. Buitenzijde met ondiepe, regelmatige concentrische ribben en groeilijnen. Mantelbocht aan binnenzijde tot iets voor het midden. Onderkant mantellijn en mantelbocht lopen vrijwel nergens parallel, mantelbocht in vrij hoekige punt. Meerdere keren in Zeeland (ingevoerd) gevonden. Verder nu en dan met drijvende voorwerpen op het strand.

[Lees verder...]


Geplaats in: Tweekleppigen
Pagina 2 van 7Eerste   Vorige   1  [2]  3  4  5  6  7  Volgende   Laatste   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top