Search
Search

Soorten

Weekdieren

Glanzende tepelhoren
Mariene huisjesslak. Tot 15 mm. Verse exemplaren zijn bruingeel met op de laatste winding 4 of 5 rijen roodbruine gevlamde vlekjes. 5-6 windingen met ertussen een ondiepe naad. De top is spits, de navel langwerpig van vorm en gedeeltelijk bedekt door het eelt. Het schelpoppervlak is glad met alleen groeilijnen.   Langs de hele kust en in de Zeeuwse stromen. Nu en dan levend op het strand, oud strandmateriaal is vaak blauwzwart of bruin verkleurd.

[Lees verder...]


Alikruik

Mariene huisjesslak. Tot 4 cm, meestal ca. 2,5 cm. Stevige, samengedrukt kegelvormige horen met 6-7 bolle windingen en een spitse top. Bruingrijs met horizontale kleurbanden, mondopening wit. Vage, meestal ondiepe platte ribben en groeven. Geen navel. Operculum spits ovaal, hoornachtig bruin. Algemeen langs hele kust op hard substraat in het litoraal, het meest in slikgebieden.

[Lees verder...]


Gevlochten fuikhoren

Mariene huisjesslak. Tot 35 mm. Zandkleurig met soms gele of grijze dwarsbanden. Opperhuid vaak van de dwarsribben gesleten. Dikschalig, tot 8 vlakke windingen. Top spits, mond peervormig, siphokanaal kort. In de mondopening tandvormige knobbels. Sculptuur van horizontale ribben gekruist door verticale (traliewerk). Aantal en dikte van de dwarsribben tussen 16 en 23. Op de laatste winding deels eelt. Oud strandmateriaal is grijswit, blauwzwart of bruin verkleurd.

[Lees verder...]


Afgeknotte gaper

Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm. Vrij stevige, grote, aan één kant opvallend afgeknotte schelpen. Top ongeveer in het midden. Wit of geelwit, met een donkerbruine schilferige opperhuid die ook om de lange sifobuis zit. Geen sculptuur, alleen onregelmatige groeilijnen. In de linkerklep zit een dwarsstaand lepelvormig uitsteeksel. Schelpen regelmatig op het strand. Soms levende dieren, dan met lange sifobuis.

[Lees verder...]


Amerikaanse zwaardschede

Mariene tweekleppige. Tot 19 cm. Zeer langgerekte, gebogen schelp. Ruim zes maal zo lang als breed; grootste breedte ongeveer in het midden. Kleurpatroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid olijfbruin. Massaal aangespoeld op stranden, levend in slikgebieden van Zeeland en Waddengebied.

[Lees verder...]


Amerikaanse boormossel

Mariene tweekleppige. Tot 75 mm. Geelwit, oudere exemplaren vaak bruingeel. Vrij stevige langgerekte schelp. Bovenrand niet omgeslagen. Vanuit de top stralende ribben, gekruist door groeilijnen, ribben deels met schubvormige uitsteeksels. Leeft in zelfgeboorde gaten in veen, hout, klei. Spoelt aan langs hele kust. In Slikgebieden soms in klei.

[Lees verder...]


Asgrauwe keverslak

Keverslak. Mariene soort. Tot 28 mm. Platte ovale dieren met acht vrij hoog gewelfde en meestal gekielde, afzonderlijke schelpplaten, die als dakpannen over elkaar liggen. Kleur inclusief gordel variabel: grijsgroen, wit, geel, rood en vlekkenpatronen. Leeft vastgehecht aan hard substraat (stenen, schelpen) in het litoraal van slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied.

[Lees verder...]


Schilferige dekschelp

Mariene tweekleppige. Tot 2 cm. Lichtgeel, wit, roze, binnenkant met parelmoerachtige glans. Dunschalig, onregelmatig gevormd. Platte rechterklep met een klein gat. Oppervlak schilferig, soms gestekelde ribben. Vorm aangepast aan de ondergrond; soms geribd. Binnenin één sluitspier, in de bolle klep te zien in een matwit veldje onder de grotere afdruk van de byssus. Geen derde afdruk. De door de byssusklier afgescheiden byssusdraden vormen een verkalkte steel, die door het gat in de rechterklep steekt. Zelden autochtoon in het kustgebied. Verder van de kust algemener. Vaak op aangespoelde drijvende voorwerpen.

[Lees verder...]


Nonnetje

Mariene tweekleppige. Tot 35 mm. Kleur variabel: geelwit tot roze. Vrij stevige, rond-driehoekige schelpen. Top ongeveer in het midden. Oppervlak met alleen fijne groeilijnen. Sterke uitwendige slotband. Mantellijn met bocht. Algemeen in de bodem van slikgebieden (Zeeland, Wadden). Belangrijk voedsel voor vogels, vissen en andere dieren. Langs de Noordzeekust geregeld aanspoelend, maar minder dan vroeger.

[Lees verder...]


Otterschelp

Mariene tweekleppige. Tot 13 cm. Vrij dunschalige, langwerpig-ovale schelpen. Geelwit met een schilferige bruingele opperhuid. Vrij glad met fijne groeilijnen. Slot aan binnenzijde met grote driehoekige ligamentholte. Levende dieren hebben een zeer lange, deels met opperhuid omgeven sifobuis. Leeft ingegraven in modder of zand. Vroeger spoelden vrijwel alleen oude kleppen aan, tegenwoordig ook vaak doubletten en levende dieren.

[Lees verder...]


Tepelhoren
Mariene huisjesslak. Tot 40 mm. Verse exemplaren geelgrijs, lichtbruin, bovenaan roodbruine vlekjes. 6-7 opgeblazen windingen. Top stomp, mondopening halfrond, ernaast een diepe ronde navel. Operculum halfrond, hoornachtig. Oppervlak glad met alleen groeilijnen. Dier: Alleen de snuit en platte tentakels zijn zichtbaar. Kruipvoet groot, vooraan met breed afgerond kopgedeelte (propodium). Aan de linkerkant een sifo. Lichaamskleur bleekwit. Noordzee. Vrij algemeen in wat dieper water.

[Lees verder...]


Tweetandschelpje

Mariene tweekleppige. Tot 4 mm. Geelwit met een lichtbruine opperhuid. Scheef-ovaal schelpje met alleen fijne concentrische groeilijnen. Heterodont slot met vooral in de rechterklep twee zeer duidelijke laterale tanden. Geen mantelbocht. Soms bedekt met roestbruine aanslag, veroorzaakt door andere bodemdieren. Leeft ingegraven en vaak ook in associatie met een slangster. Noordzee en nabije kustgebied. Spoelt veel aan, ook vaak doubletjes.

 

[Lees verder...]


Slanke kleine zwaardschede
Mariene tweekleppige. Tot 13,5 x 1,4 cm. 7-8 keer zo lang als hoog, gelijkmatig gebogen. Kleurpatroon met lilaroze vlekjes in een diagonaal patroon. Opperhuid olijfgroen. Alleen groeilijnen. Afstand mantellijn tot voorrand bijna even groot als tot de onderrand. Lengte voorste sluitspierindruksel ongeveer 1¾ van de slotband. Achterste spierindruksel op ca. 2 x de eigen lengte van de mantelbocht. Sifonen kort, vergroeid, met korte tentakelkransjes. Lichaamskleur wit tot crème. Noordzee, wat verder van de kust. Op het strand vooral oude kleppen.

[Lees verder...]


Artemisschelp

Mariene tweekleppige. Tot 50 cm. Crème met radiale, stralende strepen van V-vormige vlekken. Stevige cirkelronde schelp. Top gebogen. Regelmatige concentrische ribben. Diepe mantelbocht. Onderrand niet gekarteld. In zandbodems. Spoelt weinig aan.

[Lees verder...]


Japanse oester

Mariene tweekleppige. Tot 23 cm. Stevige, variabel gevormde schelp. Langwerpig-ovaal, linkerklep boller. Geelbruin tot paarsroze, met lila vlekken. Kommavormig spierindruksel aan de binnenkant lila of bruin. Beide kleppen met een schilferige sculptuur van scherpe onregelmatige, geschubde ribben. Aan de binnenkant zit één duidelijk, kommavormig spierindruksel.Zeer algemeen in litoraal en sublitoraal langs de hele kust. In Zeeland en het Waddengebied komen plaatselijk grote oesterbanken voor.

 

[Lees verder...]


Kokkel
Mariene tweekleppige. Tot 6 cm. Ovaalronde, stevige, wit tot geelbruine schelpen met aan de buitenzijde 22-28 platte ribben waarop zeer fijne schubjes staan. De tussenrumten tussen de ribben zijn smaller dan de ribben. Aan de binnenkant lopen de ribgroeven niet tot onder de top door. Algemeen ingegraven in zand- of slikbodems in Zeeland en het Waddengebied. Langs de Noordzeekust schaars.

[Lees verder...]


Paardenzadel

Mariene tweekleppige. Tot 5.5 cm. Lichtgeel, roze, donkerpaars, binnenkant met parelmoerachtige glans. Dunschalige, onregelmatige schelp, aangepast aan de ondergrond. Linkerklep bol, rechter zeer plat met net boven het midden een ovaal gat. Oppervlak schilferig, soms met vage golvende plooien. Slottanden ontbreken. Binnenzijde met één sluitspierafdruksel, met daarin 3 afdrukken. Dier zonder sifonen. De byssusklier scheidt draden af, die samensmelten tot een verkalkte bundel die door het gat steekt en aan de ondergrond zit vastgehecht. Zelden in de Oosterschelde (import schelpdierkweek, mogelijk ingburgerd). Mogelijk ook in Noordzee.

[Lees verder...]


Wijde mantel

Mariene tweekleppige. Tot ca. 10 cm. Zeer variabel. Meestal bruinrood met onregelmatige vlekken. Soms bleekmet roodbruine ribben. Linkerklep (bovenklep) boller dan rechter. Vleugelvormig uitsteeksel (oor) aan beide zijden top. Eén oor spitser. 18-25 afgeronde ribben. Mantelrand met tentakels en kleine oogjes. Het dier kan byssusdraden spinnen en jonge dieren zitten vaak vastgehecht. Noordzee en Oosterschelde (schaars). Op het strand regelmatig jonge dieren op drijvende voorwerpen. Ook fossiel.

 

[Lees verder...]


Harlekijnslak

Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Lichaam halfdoorschijnend wit, met geel-oranje op de toppen van alle aanhangsels. Op de rug en staart rijen vlekken in dezelfde kleur. Soms met zwart pigment. Slanke slak met twee korte mondtentakels en 4-6 vingervormige geel-oranje kopuitsteeksels. Kieuwkrans met 5-11 enkelvoudig geveerde kieuwen. Karakteristieke exemplaren hebben aan weerszijden van de kieuwkrans twee slanke vingervormige papillen. Eieren als gladde witte ondoorzichtige band, afgezet in een cirkel of meer complexe vorm. Noordzee en Zeeland.

[Lees verder...]


Pagina 16 van 16Eerste   Vorige   7  8  9  10  11  12  13  14  15  [16]  Volgende   Laatste   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top