Search
Search
 
Soorten
 
 
Data pager
Data pager
1
Page size:
PageSizeComboBox
select
 3 items in 1 pages
ZoekbeeldKenmerken
               
Data pager
Data pager
1
Page size:
PageSizeComboBox
select
 3 items in 1 pages
Geep
Belone belone

Geep
Belone belone

Mariene vissoort. Tot 1 meter lang, vaak kleiner. Zeer slanke, langgerekte, vis met een snavelvormige, bek met verlengde onderkaak en kleine tandjes. De rug is donker groenblauw,  flanken en buik zilver. De kleine rug- en anaalvinnen staan ver naar achteren. Zwemt in scholen aan het oppervlak. Wordt weinig door duikers gezien.

Main Image
 
Belone belone 

Mariene vissoort. Tot 1 meter lang, vaak kleiner. Zeer slanke, langgerekte, vis met een snavelvormige, bek met verlengde onderkaak en kleine tandjes. De rug is donker groenblauw,  flanken en buik zilver. De kleine rug- en anaalvinnen staan ver naar achteren. Zwemt in scholen aan het oppervlak. Wordt weinig door duikers gezien.

Afmetingen: Meestal 45-75 cm (maximale lengte ongeveer 1 meter). De kop heeft een zeer spitse snuit met een bek die tot een lange vogelsnavel is uitgegroeid. De onderkaak is verlengd. In de bek staan kleine tandjes.
Kleur: De rug en het bovenste deel van de flanken is groenblauw. De flanken zelf en het verdere lichaam zijn zilverkleurig, met vaak vage gele vlekjes.
Vorm: Zeer karakteristieke, slanke langgerekte soort met tot een spitse vogelsnavel uitgegroeide snuit met sterk verlengde onderkaak, waarin kleine scherpe tandjes staan. De kleine rug en anaalvinnen staan ver naar achteren geplaatst. De rug is donker groenblauw, de flanken en buik zijn zilverkleurig.
Vinnen: Rug en anaalvin ver naar achteren gelegen. De rugvin en de iets langere anaalvin staan ver naar achteren geplaatst, direct tegenover elkaar. De staart is gevorkt. De borstvinnen staan direct achter het kieuwdeksel, de buikvinnen zijn zeer klein en staan duidelijk achter het midden ingeplaatst.
Overig: Opvallend is de groenblauwe kleur die de graten van dode en gekookte gepen aannemen. Aantal vinstralen van de rugvin: 16-20, van de anaalvin 19-23.         

 

Noordoost-Atlantische Oceaan, vanaf de Oostzee, via Britse eilanden en de Noordzee, langs de Atlantische kusten van Frankrijk en het Iberisch schiereiland tot in de Middellandse Zee en Zwarte Zee. Langs de Nederlandse kust voornamelijk in het voorjaar en de zomer algemeen. In de herfst trekken Gepen naar de open zee

Gepen zijn in scholen, in de bovenste waterlaag zwemmende, opportunistische jagers. De prooi bestaat uit kleine vissoorten, waaronder jonge haring en kabeljauwachtigen. Ook inktvis en vrijzwemmende kreeftachtigen behoren tot het voedsel. Tijdens de winter leven de dieren in grotere scholen in open water ten westen van de Britse eilanden, om in maart-april de Noordzee in te trekken en in ondiep water te paaien (voorjaar: mei- juni). Bij hogere temperaturen tijdens de paaitijd is de voortplanting het meest succesvol en komen de eieren eerder uit. Bij een watertemperatuur van 22º C komen ze uit na ca twee weken, bij 9º C kan het tot 90 dagen duren. De eieren worden aan wieren en andere voorwerpen bevestigd met kleverige hechtdraden. De graten van de Geep zijn lichtgroen: vooral na het koken worden ze sterker blauwgroen. De vis is desondanks eetbaar en smakelijk. Wordt vaak met de hengel gevangen en springt uit het water indien aan de haak geslagen.

Er is een trek naar open water in de winter. De dieren trekken weg naar het gebied ten westen van Engeland, om in maart-april de Noordzee weer binnen te trekken.126375NederlandZoutwaterMOO
Grote koornaarvis
Atherina presbyter

Grote koornaarvis
Atherina presbyter

Koornaarvissen zijn scholenvormend. Ze zijn helder groen tot blauwachtig glanzend met een opvallend glanzende zijdestreep. Van dichtbij zijn zwarte pigmentvlekjes langs de randen van de schubben te zien. De staartvin is gevorkt.

Main Image
 
Atherina presbyter 

Koornaarvissen zijn scholenvormend. Ze zijn helder groen tot blauwachtig glanzend met een opvallend glanzende zijdestreep. Van dichtbij zijn zwarte pigmentvlekjes langs de randen van de schubben te zien. De staartvin is gevorkt.

Afmetingen: Lengte tot 21 cm, meestal kleiner.
Kleur:
Glanzend heldergroen tot blauw, opvallende zijdestreep. Van dichtbij zijn zwarte pigmentvlekjes langs de randen van de schubben te zien.
Vorm: Zeer slank visje met gevorkte staart. Ogen vrij groot. Zijlijn met 53-57 schubben.
Vinnen:
Twee korte, gescheiden rugvinnen, de eerste met tot 8 harde vinstralen. Losse, korte driehoekige  borst en anaalvin. De laatate met tot 18 vinstralen.

 Noordoost-Atlantische kust tussen 14 en 60°NB en 26° WL tot 17°OL. Het belangrijkste verspreidingsgebied loopt vanaf Schotland en Denemarken, via de Noordzee tot aan Marokko en in de Middellandse Zee. Langs de Nederlandse kust was de vis vroeger algemeen, met name in de Waddenzee en de Zeeuwse wateren. Tegenwoordig veel minder algemeen. Staat als bedreigd op de Nederlandse Rode Lijst, maar als 'veilig' op de internationale Rode Lijst van de IUCN.

Koornaarvissen vormen scholen in ondiep water en in estuaria langs de kust. Ze geven de voorkeur aan rustig water met veel begroeiing. Ook zwermen ze vaak rond objecten zoals steigers en pontons. Paaitijd april-juni. De eieren worden afgezet aan zeewier. De dieren eten dierlijk plankton, kleine kreeftachtigen en larven van vissen. De hoogst geregistreerde leeftijd is 4 jaar.

 272030NederlandZoutwaterMOO
Haring
Clupea harengus

Haring
Clupea harengus

Mariene vissoort. Tot 45 cm, gewoonlijk 25-30 cm. Langwerpige, glanzend zilverkleurige vis zonder zijlijn, met een donkergroene rug. Kenmerkend is dat de inplant van de buikvinnen iets verder naar achteren staat ten opzichte van de inplant van de rugvin. De schubben zijn klein en teer. Haringen vormen grote scholen. In de Noordzee bestaan verschillende populaties die of in het voorjaar of in het najaar paaien. Wordt al eeuwenlang door de mens gegeten.

Main Image
 
Clupea harengus 

Mariene vissoort. Tot 45 cm, gewoonlijk 25-30 cm. Langwerpige, glanzend zilverkleurige vis zonder zijlijn, met een donkergroene rug. Kenmerkend is dat de inplant van de buikvinnen iets verder naar achteren staat ten opzichte van de inplant van de rugvin. De schubben zijn klein en teer. Haringen vormen grote scholen. In de Noordzee bestaan verschillende populaties die of in het voorjaar of in het najaar paaien. Wordt al eeuwenlang door de mens gegeten.

Afmetingen: Tot 45 cm, gewoonlijk 25-30 cm.
Kleur: Zilverkleurig lichaam met een grijsgroene of blauwgroene rug. Geen zijlijn.
Vorm: Langwerpige, sterk geschubde vis. De schubben laten snel los.
Vinnen: Een enkele korte rugvin, korte anaalvin. Staart duidelijk gevorkt. De buikvinnen staan recht onder de rugvin ingeplant.
Overig: Haringen maken geluid (haringscheten), veroorzaakt door gas dat ze uit hun zwemblaas laten ontsnappen. Dit doen ze ook vrijzwemmend in zee. Grote haringen kunnen tot maximaal een kilo wegen. De dieren kunnen tot 22 jaar worden.
In de Noordzee bestaan verschillende populaties die of in het voorjaar of in het najaar paaien. Dit doen ze op grindbedden en wierbodems met stromend water.
Haring wordt al eeuwenlang door de mens gegeten en op diverse manieren in- (en klaar-)gemaakt).

 De Haring komt voor op het noordelijk halfrond, in de noordelijke Atlantische Oceaan, vanaf South Carolina tot Groenland, in de Arctische wateren (Spitsbergen), rondom IJsland, Noorwegen, Oostzee, Noordzee en Het Kanaal. Verder tot de Golf van Biskaje. Er worden meerdere rassen en afzonderlijk paaiende hoofdpopulaties onderscheiden. Meestal worden in het Noordzeegebied vier (vroeger vijf) hoofdpopulaties onderscheiden. De verschillende haringpopulaties paaien op verschillende momenten: Buchan-Shetland-haringen paaien in augustus-september (Schotsland/Shetland); de Doggersbank-haring paait in augustus-oktober (Doggersbankgebied); de Downs-haring of Zuidelijke haring paait in november-januari (Southern Bight of Downs); de Oostzeeharing (maatjesharing) paait in het voorjaar in de Oostzee en komt vervolgens via het Skagerrak naar de Noordzee. De Zuiderzeeharing paaide in de voormalige Zuiderzee en verdween na het dichten van de Afsluitdijk. Haringlarven komen in het voorjaar in grote hoeveelheden in de Waddenzee voor. Vooral jongere Haringen ('haringbliekjes') komen regelmatig in de Waddenzee en ook nu en dan in de Zeeuwse stromen en langs de kust voor.

Volwassen Haringen leven in grote scholen in volle zee, die scholen kunnen soms uit miljoenen dieren bestaan. Ze komen voor tot een diepte van ruim 200 meter. Jonge Haringen vormen ook scholen en verblijven een tijdje in de kustwateren. Larven en zeer jonge dieren eten plankton en roeipootkreeftjes, de volwassen dieren eten groter plankton en roeipootkreeftjes (Copepoda), garnalen, pelagische weekdieren en kleinere vissen. Het paaien gebeurt op grindbanken. De verschillende haringpopulaties paaien op verschillende plaatsen en ook de paaiseizoenen verschillen. De gemiddelde leeftijd is circa 15 jaar, de maximale leeftijd 22 jaar. Haringen maken geluid door gas te laten ontsnappen uit hun zwemblaas (dit leidde in het verleden tot verwarring: er werd gedacht aan geluiden van spionerende duikboten). De naam 'Haring' komt van het Oudnederlandse 'heering' en verwijst naar een grote legerschare: het zijn vissen die in grote 'legers' (scholen) rondzwemmen. Door sommige wetenschappers worden in onze streken twee taxonomisch verschillende ondersoorten onderscheiden: de Atlantische haring Clupea harengus harengus Linnaeus, 1758 en de Oostzeeharing Clupea harengus membras Linnaeus, 1761. Haring is een van de meest beviste soorten voor menselijke consumptie. 

In de Noordzee worden vier verschillende hoofdpopulaties onderscheiden. Deze paaien op verschillende momenten: De Buchan-Shetland-haring paait in augustus en september voor de Schotse en Shetlandse kust. De Doggersbank-haring paait van augustus tot oktober. De zuidelijker levende populatie (Southern Bight-haring) paait pas in november-januari. De populatie die bekend is van de 'maatjesharing' paait elk voorjaar in de Oostzee en komt vervolgens via het Skagerrak naar de Noordzee. Buiten het paaiseizoen leven al deze populaties door elkaar, in het paaiseizoen verblijven ze elk op de eigen paaigronden. (Een vijfde populatie, de Zuiderzeeharing is uitgestorven na het dichten van de Afsluitdijk).126417NederlandZoutwater|BrakwaterMOO
 
   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top