Amerikaanse boormossel
Petricolaria pholadiformis
|
Amerikaanse boormossel
Petricolaria pholadiformis
Mariene tweekleppige. Tot 75 mm. Geelwit, oudere exemplaren vaak bruingeel. Vrij stevige langgerekte schelp. Bovenrand
niet omgeslagen. Vanuit de top stralende ribben,
gekruist door groeilijnen, ribben deels met schubvormige uitsteeksels. Leeft in zelfgeboorde gaten in veen, hout, klei. Spoelt aan langs hele kust. In Slikgebieden soms in klei.
Item 1 of 0
| Amerikaanse boormossel | Petricolaria pholadiformis | | Mariene tweekleppige. Tot 75 mm. Geelwit, oudere exemplaren vaak bruingeel. Vrij stevige langgerekte schelp. Bovenrand
niet omgeslagen. Vanuit de top stralende ribben,
gekruist door groeilijnen, ribben deels met schubvormige uitsteeksels. Leeft in zelfgeboorde gaten in veen, hout, klei. Spoelt aan langs hele kust. In Slikgebieden soms in klei. | Afmeting: 35 x 75 mm.
Schelpkleur: Kalkwit of geelwit. Oudere exemplaren zijn vaak bruingeel verkleurd.
Schelpvorm: Stevige, maar nogal dunschalige langgerekte schelp. De bovenrand is niet omgeslagen. De top ligt ver buiten het midden, ongeveer op 4/5 van de achterrand.
Sculptuur: Vanuit de top stralende ribben, gekruist door groeilijnen. De ribben in het gedeelte onder de top dragen duidelijke schubvormige uitsteeksels. Binnenzijde (mantellijn en spierindruksels): Mantellijn met een bocht.
Slot: Heterodont, met in de rechterklep 2 en in de linkerklep 3 cardinale tanden. Geen laterale tanden. Mantelbocht diep.
Dier: Voet kort. Sifonen los van elkaar, alleen aan de basis vergroeid, tot ca. 2 x de schelplengte. Aan de uiteinden tentakelkransjes. Lichaamskleur geelwit, sifonen crèmekleurig tot ivoorwit, aan de uiteinden donkere vlekken. | | Exoot. Oorspronkelijk langs de Amerikaanse oostkust,eind 19e eeuw
geïntroduceerd langs de Britse zuidkust. Van daaruit werden de Europese
en Afrikaanse kustwateren gekoloniseerd. Tegenwoordig van Zuid-Noorwegen
tot Congo en in de Middellandse Zee. In Nederland overal waar
veenbanken in de zeebodem blootgespoeld liggen. Verder in hout en zachte
kalksteen, ‘los’ op mossel/oesterbanken en plaatselijk ingegraven in de
klei- en slikbodem in de Waddenzee en Zeeland | In de Noordzee voornamelijk levend in
zelf geboorde gaten in matig hard tot
vrij hard substraat in de zeebodem (veen, hout en kalksteen), vanaf de getijdenzone tot een diepte van ca. 15 m. Ook plaatselijk in slikgebieden ingegraven levend in stevige klei en in
mosselbanken. Bij het boren worden mechanische bewegingen met de schelpkleppen gemaakt. De dieren zijn van gescheiden geslacht en op z’n vroegst geslachtsrijp aan het eind van het derde levensjaar. Eitjes en zaadcellen worden vrij in het water geloosd tussen juli en september. Tot 10 jaar oud.
Op het strand: Algemeen levend en als doublet in aangespoeld veen en
wrakhout. Ook los aangespoeld, vanwege de sterke slotband vaak nog als doublet.
| | 156961 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM|Exoten |
Witte boormossel
Barnea candida
|
Witte boormossel
Barnea candida
Mariene tweekleppige. Tot 50 mm. Wit, met een geelgrijze opperhuid.
Dunschalige, langwerpig-ovale schelp. Bovenrand gedeeltelijk omgeslagen
naar binnen, onder de top een tandvormig uitsteeksel. Horizontale
ribben, gekruist door verticale (traliewerksculptuur), met op de
kruispunten schubvormige stekels. Bij
doubletten ligt tussen de omgeslagen bovenranden een derde (accesorisch)
schelpstuk. Leeft ingeboord in hout en veen in de hele Noordzee, maar vooral in het kustgebied. Spoelt regelmatig aan in veen.
Item 1 of 0
| Witte boormossel | Barnea candida | | Mariene tweekleppige. Tot 50 mm. Wit, met een geelgrijze opperhuid.
Dunschalige, langwerpig-ovale schelp. Bovenrand gedeeltelijk omgeslagen
naar binnen, onder de top een tandvormig uitsteeksel. Horizontale
ribben, gekruist door verticale (traliewerksculptuur), met op de
kruispunten schubvormige stekels. Bij
doubletten ligt tussen de omgeslagen bovenranden een derde (accesorisch)
schelpstuk. Leeft ingeboord in hout en veen in de hele Noordzee, maar vooral in het kustgebied. Spoelt regelmatig aan in veen. | Afmeting: 20 x 50 mm.
Schelpkleur: Wit, met een geelgrijze opperhuid.
Schelpvorm: Dunschalige, langwerpig-ovale schelp. Binnenin wordt de
top bedekt door de gedeeltelijk omgeslagen bovenrand. De schelpkleppen
sluiten niet geheel op elkaar (gapen).
Sculptuur: Horizontale ribben, gekruist door verticale (traliewerksculptuur). Op de kruispunten schubvormige stekels.
Slot: Slottanden of ligament/slotband ontbreken. Bij
doubletten ligt tussen de omgeslagen bovenranden een derde (accesorisch)
schelpstuk.
Binnenzijde schelp: Binnen in de schelp zit een opvallende dunne, gebogen tandvormige apofyse. Verder geen opvallende kenmerken. | | Langs de gehele zuidoostelijke Noordzeekust vrij algemeen, vooral op plaatsen waar voor de kust veenbanken liggen. Langs de Ooster- en Westerschelde soms ook in (kalk-)steen.
Op het strand: In aangespoeld hout en veen met ronde boorgaten, soms nog levende dieren. Vaak samen met exemplaren van Petricola pholadiformis en/of Zirfaea crispata. | Leeft in zelf geboorde gaten in vrij hard substraat (veen, hout). Een enkele keer ook in zeer vaste klei. | | 140767 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |