Afgeknotte gaper
Mya truncata
|
Afgeknotte gaper
Mya truncata
Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm. Vrij stevige, grote, aan één kant opvallend afgeknotte schelpen. Top ongeveer in het midden. Wit of geelwit, met een donkerbruine schilferige opperhuid die ook om de lange sifobuis zit. Geen sculptuur, alleen onregelmatige groeilijnen. In de linkerklep zit een dwarsstaand lepelvormig uitsteeksel. Schelpen regelmatig op het strand. Soms levende dieren, dan met lange sifobuis.
Item 1 of 0
| Afgeknotte gaper | Mya truncata | | Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm. Vrij stevige, grote, aan één kant opvallend afgeknotte schelpen. Top ongeveer in het midden. Wit of geelwit, met een donkerbruine schilferige opperhuid die ook om de lange sifobuis zit. Geen sculptuur, alleen onregelmatige groeilijnen. In de linkerklep zit een dwarsstaand lepelvormig uitsteeksel. Schelpen regelmatig op het strand. Soms levende dieren, dan met lange sifobuis.
| Afmetingen: 50 x 75 mm.
Schelpkleur: Wit of geelwit. De opperhuid is donkerbruin en schilferig.
Schelpvorm: Vrij Stevige, wat langwerpige schelp. Lijkt in vorm op M. arenaria, maar is aan één kant opvallend afgeknot. De top ligt ongeveer in het midden.
Sculptuur: Glad, met alleen onregelmatige groeilijnen.
Slot: In de linkerklep zit een groot, lepelvormig uitsteeksel. Zie bij de Strandgaper M. arenaria.
Binnenzijde schelp: De mantellijn vertoont een duidelijke bocht. Er zijn 2 bijna gelijke spierindruksels.
| | Een boreale soort, voorkomend in het gehele Arctische Gebied en delen van de Oostzee. Naar het zuiden toe tot in de Golf van Biskaje. Ook in de westelijke Atlantische Oceaan en in de Grote Oceaan (tot Vancouver en Japan). Leeft verspreid in de Noordzee. Op het NCP het meest algemeen rondom de slibrijke Oestergronden, inclusief het Friese Front. Elders uit hetoffshore-gebied schaars, wel rond de Klaverbank regelmatig opgevist. Verder plaatselijk en in de onmiddelijke nabijheid van de kust. In Nederland in de diepere delen van de Waddenzee en mogelijk de Zeeuwse stromen. Op het strand: Levende dieren met siphobuis en doubletten, spoelen soms aan na storm, vorst en aflandige wind (Noord- en Zuidhollandse kust, Waddeneilanden). Losse kleppen zijn langs de hele kust te vinden. Jonge exemplaren worden soms aangetroffen in veen en hout.
Waarnemingen afgeknotte strandgaper:
Waarneming.nl: afgeknotte strandgaper.
Verspreidingsatlas.n: afgeknotte strandgaper.
Telmee.nl: afgeknotte strandgaper.
| De dieren leven tot 30 cm diep ingegraven in een slikkige zandbodem, op diepten tussen 2 en 20 meter (tot ca. 70 m).
| | 140431
| Nederland | Zoutwater | SMP |
Alikruik
Littorina littorea
|
Alikruik
Littorina littorea
Mariene huisjesslak. Tot 4 cm, meestal ca. 2,5 cm. Stevige, samengedrukt kegelvormige horen
met 6-7 bolle windingen en een spitse top. Bruingrijs met horizontale
kleurbanden, mondopening wit. Vage, meestal ondiepe platte ribben en
groeven. Geen navel. Operculum spits ovaal, hoornachtig bruin. Algemeen
langs
hele kust op hard substraat in het litoraal, het meest in slikgebieden.
Item 1 of 0
| Alikruik | Littorina littorea | | Mariene huisjesslak. Tot 4 cm, meestal ca. 2,5 cm. Stevige, samengedrukt kegelvormige horen
met 6-7 bolle windingen en een spitse top. Bruingrijs met horizontale
kleurbanden, mondopening wit. Vage, meestal ondiepe platte ribben en
groeven. Geen navel. Operculum spits ovaal, hoornachtig bruin. Algemeen
langs
hele kust op hard substraat in het litoraal, het meest in slikgebieden. | Afmetingen: H. 4 cm, B. 3,5 cm. Meestal kleiner, ca. 2.5 cm.
Schelpkleur: Bruingrijs tot geelgrijs met donkere en lichtere horizontale kleurbanden. Soms bruinrood of geel. Mondopening wit.
Schelpvorm: Stevige, dikschalige horen met 6-7 bolle windingen en een scherpe top. Mondopening eivormig. Hoornachtig operculum (sluitplaat). Geen navel.
Sculptuur: Vlakke spiraalribben en groeven.
Overig: Het dier is lichtgrijs en heeft gestreepte koptentakels. Dezesoort wordt ook door de mens gegeten.
| | Arctisch Gebied, Witte Zee, Gosenland, Groot-Brittannië en Noordzee, Atlantische Oceaan tot Spanje. Ook aan de Amerikaanse oostkust van Labrador tot New Jersey. In Nederland algemeen in het Waddengebied en de Zeeuwse wateren. Schaarser, plaatselijk zelfs zelfs ontbrekend langs de Noordzeekust van Noord- en Zuid-Holland. | Leeft vooral in het litoraal tussen de hoog- en laagwaterlijn op hard substraat in de getijdenzone, tot een diepte van enkele meters beneden de laagwaterlijn. Vooral op golfbrekers en dergelijke. Ook op zandige of slikbodems. De dieren zijn omnivoor en het voedsel bestaat uit wieren als Zeesla en darmwieren. Maar ook detritus, diatomeeën en larven van zeepokken worden gegeten. Soms massaal aanwezig in slikgebieden, waar ze bij afgaand water fourageren en later tijdens het droogvallen beschutting zoeken. Vastgehecht aan hard substraat kunnen ze, afgesloten met het operculum, droogvallen goed doorstaan.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Bevruchting inwendig door copulatie van mannelijke en vrouwelijke individuen, meestal ’s nachts bij hoogwater. Ei-afzetting kan het hele jaar door plaatsehebben, maar stopt gewoonlijk bij lage temperaturen in de winter. De eieren worden afgezet in stevige lensvormige capsules, met in een geleiachtige massa meestal 3-4 (maximaal 9) kleurloze eieren. De dieren zijn geslachtsrijp na 1-2 jaar. Leeftijd 5-10 jaar (in aquaria tot 20 jaar). | | 140262 | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|ANM |
Amerikaanse boormossel
Petricolaria pholadiformis
|
Amerikaanse boormossel
Petricolaria pholadiformis
Mariene tweekleppige. Tot 75 mm. Geelwit, oudere exemplaren vaak bruingeel. Vrij stevige langgerekte schelp. Bovenrand
niet omgeslagen. Vanuit de top stralende ribben,
gekruist door groeilijnen, ribben deels met schubvormige uitsteeksels. Leeft in zelfgeboorde gaten in veen, hout, klei. Spoelt aan langs hele kust. In Slikgebieden soms in klei.
Item 1 of 0
| Amerikaanse boormossel | Petricolaria pholadiformis | | Mariene tweekleppige. Tot 75 mm. Geelwit, oudere exemplaren vaak bruingeel. Vrij stevige langgerekte schelp. Bovenrand
niet omgeslagen. Vanuit de top stralende ribben,
gekruist door groeilijnen, ribben deels met schubvormige uitsteeksels. Leeft in zelfgeboorde gaten in veen, hout, klei. Spoelt aan langs hele kust. In Slikgebieden soms in klei. | Afmeting: 35 x 75 mm.
Schelpkleur: Kalkwit of geelwit. Oudere exemplaren zijn vaak bruingeel verkleurd.
Schelpvorm: Stevige, maar nogal dunschalige langgerekte schelp. De bovenrand is niet omgeslagen. De top ligt ver buiten het midden, ongeveer op 4/5 van de achterrand.
Sculptuur: Vanuit de top stralende ribben, gekruist door groeilijnen. De ribben in het gedeelte onder de top dragen duidelijke schubvormige uitsteeksels. Binnenzijde (mantellijn en spierindruksels): Mantellijn met een bocht.
Slot: Heterodont, met in de rechterklep 2 en in de linkerklep 3 cardinale tanden. Geen laterale tanden. Mantelbocht diep.
Dier: Voet kort. Sifonen los van elkaar, alleen aan de basis vergroeid, tot ca. 2 x de schelplengte. Aan de uiteinden tentakelkransjes. Lichaamskleur geelwit, sifonen crèmekleurig tot ivoorwit, aan de uiteinden donkere vlekken. | | Exoot. Oorspronkelijk langs de Amerikaanse oostkust,eind 19e eeuw
geïntroduceerd langs de Britse zuidkust. Van daaruit werden de Europese
en Afrikaanse kustwateren gekoloniseerd. Tegenwoordig van Zuid-Noorwegen
tot Congo en in de Middellandse Zee. In Nederland overal waar
veenbanken in de zeebodem blootgespoeld liggen. Verder in hout en zachte
kalksteen, ‘los’ op mossel/oesterbanken en plaatselijk ingegraven in de
klei- en slikbodem in de Waddenzee en Zeeland | In de Noordzee voornamelijk levend in
zelf geboorde gaten in matig hard tot
vrij hard substraat in de zeebodem (veen, hout en kalksteen), vanaf de getijdenzone tot een diepte van ca. 15 m. Ook plaatselijk in slikgebieden ingegraven levend in stevige klei en in
mosselbanken. Bij het boren worden mechanische bewegingen met de schelpkleppen gemaakt. De dieren zijn van gescheiden geslacht en op z’n vroegst geslachtsrijp aan het eind van het derde levensjaar. Eitjes en zaadcellen worden vrij in het water geloosd tussen juli en september. Tot 10 jaar oud.
Op het strand: Algemeen levend en als doublet in aangespoeld veen en
wrakhout. Ook los aangespoeld, vanwege de sterke slotband vaak nog als doublet.
| | 156961 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM|Exoten |
Amerikaanse hoornschaal
Musculium transversum
|
Amerikaanse hoornschaal
Musculium transversum
Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 14 mm (meestal kleiner). Grijsbruin, crémegrijs. Dunschalig, langwerpig-rechthoekig schelpje. Top vóór het midden, iets boven de bovenzijde uitstekend. Slotband van buitenaf goed zichtbaar. De sculptuur bestaat uit fijne concentrische groeilijnen. Ingevoerd uit Amerika in met name Engeland, van daaruit naar elders in Europa. Toenemend in omringende landen. Zoet water, met name in kanalen, meren en rivieren. [Vroeger bekend onder de Nederlandse naam 'Late hoornschaal']
Item 1 of 0
| Amerikaanse hoornschaal | Musculium transversum | | Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 14 mm (meestal kleiner). Grijsbruin, crémegrijs. Dunschalig, langwerpig-rechthoekig schelpje. Top vóór het midden, iets boven de bovenzijde uitstekend. Slotband van buitenaf goed zichtbaar. De sculptuur bestaat uit fijne concentrische groeilijnen. Ingevoerd uit Amerika in met name Engeland, van daaruit naar elders in Europa. Toenemend in omringende landen. Zoet water, met name in kanalen, meren en rivieren. [Vroeger bekend onder de Nederlandse naam 'Late hoornschaal']
| Afmetingen: H. tot 14, B tot 10 mm. Meestal kleiner.
Schelpkleur: Grijsbruin, crémegrijs.
Schelpvorm: Dunschalig, langwerpig-rechthoekig schelpje. Top voor het midden, iets boven de bovenzijde uitstekend. Slotband van buitenaf goed zichtbaar. De sculptuur bestaat uit fijne concentrische groeilijnen.
| | In Nederland tot nu toe alleen bekend uit het IJsselmeer en de Drentse Aa. Het voedsel bestaat uit fijn detritus. In de ons omringende landen is de soort zich aan het uitbreiden.
| Leeft buiten Nederland vooral in kanalen en gekanaliseerde rivieren.
| | 857210
| Nederland | Zoetwater | MOO|Exoten |
Amerikaanse oesterboorder
Urosalpinx cinerea
|
Amerikaanse oesterboorder
Urosalpinx cinerea
Mariene huisjesslak: Tot 40 mm. Grijswit tot bruin, soms donker
gevlekt. Ribben soms lichter. Mondopening vaak paarsbruin. Stevige horen
met 7-8 bolle windingen. Top spits,
mondopening ovaal. Sifokanaal gootvormig, niet gesloten. 10-12
golvende, naar onderen vervagende ribben, gekruist door 16-18
dunne spiraalribben. Litoraal en sublitoraal in oestergebied in Zeeland.
Item 1 of 0
| Amerikaanse oesterboorder | Urosalpinx cinerea | | Mariene huisjesslak: Tot 40 mm. Grijswit tot bruin, soms donker
gevlekt. Ribben soms lichter. Mondopening vaak paarsbruin. Stevige horen
met 7-8 bolle windingen. Top spits,
mondopening ovaal. Sifokanaal gootvormig, niet gesloten. 10-12
golvende, naar onderen vervagende ribben, gekruist door 16-18
dunne spiraalribben. Litoraal en sublitoraal in oestergebied in Zeeland. | Afmetingen: H. tot 40 mm, B. tot 20 mm, meestal kleiner.
Schelpkleur: Grijswit tot donkergrijs, geelbruin, donkerbruin, soms
met donkere vlekken; ribben vaak iets lichter. Kleine exemplaren tot 1 cm
hoog vaak paarsachtig. Mondopening donkerder, tot paarsbruin, iets glanzend. Operculum hoornachtig, bruin.
Schelpvorm: Stevige horen met 7-8 bolle, onregelmatige windingen. Top vrij spits, mondopening ovaal, met een gootvormig, niet gesloten sifokanaal. Mondrand iets verdikt, met tot 6 bredere ribbels.
Sculptuur: Oppervlak ruw, met op de laatste winding 10-12 golvende ribben die naar de onderkant vervagen. Daarnaast hier en daar sterke groeilijnen en 16-18 dunne maar duidelijke spiraalribben. Mondopening ovaal, bovenaan iets toegespitst.
Dier: Crèmekleurig tot lichtoranje met donkerdere vlekken op mantelranden en tentakels. Koptentakels plat, aan de uiteinden slank. Ogen op een derde van de kop op het bredere deel van de tentakels. Mantelrand met aan de linkerkant een korte sifo. Voet vooraan afgerond en iets verdikt, met een inkeping voor het boororgaan. | Sinds 2009 gevonden in en bij de oude oesterputtenbij Gorishoek in de Oosterschelde. Er zijn nog geen aanwijzingen dat deze soort hier sterk toeneemt en/of het areaal uitbreidt. Dit zal vooral te maken hebben met de geringe dispersiecapaciteit.
| Exoot, afkomstig van de oostkust van Amerika, tussen Prince Edward Island en Florida. Met de oestercultuur wijder verspreid en nu tevens voorkomend tussen British Columbia en San Francisco. In 1927 voor het eerst aangetroffen in Groot-Brittannië op oesterpercelen van Essex en Kent, geïmporteerd met de Amerikaanse oestersoort Crassostrea virginica. In Nederland voor het eerst gevonden in de Oosterschelde bij Gorishoek. De natuurlijke verspreiding is traag, doordat volwassen slakken slechts geringe afstanden afleggen en tevens doordat verplaatsing over zachtebodems voor deze soort problematisch is. | Vaak op en rond op oesterbedden, op hard substraat. Vanaf iets boven de laagwaterlijn tot een diepte van ca. 40 m. De soort leeft van oesterbroed, met afmetingen tot ca. 20 mm en van zeepokken, Muiltjes en andere mollusken en zijn in staat om gaten in de schelpen te borenop vergelijkbare wijze als de Purperslak.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Vrouwtjes groeien sneller en worden groter. Voortplanting begint bij watertemperaturen boven 12° Celsius in mei-juni. De wijfjes produceren tot 40 vaasvormige eikapsels die in de getijdenzone op een vaste ondergrond worden bevestigd. Eieren komen uit na ca. 8 weken. Geen pelagisch veligerlarvenstadium. Wanneerde watertemperatuur onder de 5º Celsius zakt gaat het dier in de modder in winterslaap. Leeftijd: tot 13-14 jaar. | | 140429 | Nederland | Zoutwater | SMP|Exoten |
Amerikaanse schijfhoren
Gyraulus parvus
|
Amerikaanse schijfhoren
Gyraulus parvus
Zoetwaterslak. Exoot / ingevoerde soort. Tot 3,8 mm. Hoornkleurig, geelbruin. Klein,
schijfvormig huisje. Dunschalig met 4-5 matig bolle windingen.
Mondopening iets omgebogen. Sculptuur van
onregelmatige spiraallijntjes en groeilijnen. In sloten en andere wateren met onderwatervegetatie. Nog slechts een paar keer gevonden. Mogelijk uitbreidend.
Item 1 of 0
| Amerikaanse schijfhoren | Gyraulus parvus | | Zoetwaterslak. Exoot / ingevoerde soort. Tot 3,8 mm. Hoornkleurig, geelbruin. Klein,
schijfvormig huisje. Dunschalig met 4-5 matig bolle windingen.
Mondopening iets omgebogen. Sculptuur van
onregelmatige spiraallijntjes en groeilijnen. In sloten en andere wateren met onderwatervegetatie. Nog slechts een paar keer gevonden. Mogelijk uitbreidend. | Afmetingen: H 1,3; B3,8 mm.
Schelpkleur: Hoornkleurig, geelbruin. Glanzend.
Schelpvorm: Klein, schijfvormig huisje. Dunschalig met 4-5 matig bolle windingen. Mondopening iets naar voren gebogen. Navel zeer wijd. De sculptuur bestaat uit fijne onregelmatige spiraallijntjes en groeilijnen. | | Ingevoerde soort (Noord-Amerika). In Nederland (nog) schaars, maar breidt zich vermoedelijk, net als in omringende landen, uit.
ANEMOON verspreidingsatlas weekdieren: Amerikaanse schijfhoren | Leeft in zoet water. Bij Afferden gevonden in een schone sloot met diverse waterplanten. | | 593136 | Nederland | Zoetwater | ANM|Exoten |
Amerikaanse venusschelp
Mercenaria mercenaria
|
Amerikaanse venusschelp
Mercenaria mercenaria
Mariene tweekleppige. Tot 120. Vuilwit tot geelgrijs,
binnenzijde wit, spierindruksel paars. Opperhuid
grijsbruin. Dikke bolle schelp met gebogen top, concentrische
ribben en grovere groeilijnen die aan de voor- en achterzijde
lamelvormig zijn. Onderrand gecreneleerd. Leeft ondiep ingegraven in een
slikkige zandbodem, vanaf het litoraal tot ca. 10
m. Exoot, plaatselijk in Zeeland.
Item 1 of 0
| Amerikaanse venusschelp | Mercenaria mercenaria | | Mariene tweekleppige. Tot 120. Vuilwit tot geelgrijs,
binnenzijde wit, spierindruksel paars. Opperhuid
grijsbruin. Dikke bolle schelp met gebogen top, concentrische
ribben en grovere groeilijnen die aan de voor- en achterzijde
lamelvormig zijn. Onderrand gecreneleerd. Leeft ondiep ingegraven in een
slikkige zandbodem, vanaf het litoraal tot ca. 10
m. Exoot, plaatselijk in Zeeland. | Afmetingen: L. tot 120 mm, H. tot 95 mm.
Schelpkleur: Vuilwit tot geelgrijs. Opperhuid
grijsbruin. Binnenzijde wit, bij
het spierindruksel vaak paars.
Schelpvorm: Dikke, bolle schelp. Top omgebogen.
Sculptuur: Concentrische ribben en grovere groeilijnen. Aan voor- en achterzijde iets duidelijkere ribben, waardoorlamelvormige sculptuur ontstaat. Vóór de top een breed veld (lunula of maantje),achter de top een langwerpig rugveld.
Slot: Heterodont met in beide kleppen 3 cardinale tanden. Slotband uitwendig.
Binnenzijde schelp: De onderrand is gecreneleerd. Twee spierindruksel, mantellijn met mantelbocht.
Dier: Geen duidelijke manteltentakels. Voet groot en tongvormig. Sifonen kort, iets ongelijk in lengte, met kleine tentakelkransjes aan de uiteinden. Lichaamskleur crème, vleeskleurig tot lichtgeel, voet geeloranje. | | Exoot. Oorspronkelijk voorkomend aan de westkant vande Noord-Atlantische Oceaan, van Nova Scotia tot Yucatan. Vanaf 1861 voor de kweek en consumptie geïntroduceerd in Europa, eerst in de baai van Arcachon (Zuidwest-Frankrijk), Normandië en het zuiden van Engeland.
In Nederland zijn In de jaren 50 in Zeeland kweekproeven gedaan, van waaruit zich mogelijk nieuwe populaties hebben ontwikkeld. In het Veerse Meer werden in 1961 tientallen lege exemplaren waargenomen. In 1995 werden in de Oosterschelde op de Hoge Kraaijert dieren gevonden, In 2000 bij Tholen. Later ook op andere locaties. Met name de (beschermde) populatie op de Slikken van Viane omvat vele tientallen dieren. | Ingegraven in een slikkige zandbodem, vanaf de laagwaterlijn tot ca. 10 m. Vaak in zachte bodems waarin een zekere hoeveelheid lege schelpen en/of losse stenen aanwezig is. Soms zeer ondiep ingegraven, waarbij een deel vande schelp boven de bodem uitsteekt. Langlevende soort 30-40 jaar. | | 141919 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM|Exoten |
Amerikaanse zwaardschede
Ensis leei
|
Amerikaanse zwaardschede
Ensis leei
Mariene tweekleppige. Tot 19 cm. Zeer langgerekte, gebogen schelp. Ruim zes maal zo lang als breed; grootste breedte in het midden of (vaak) achteraan. Kleurpatroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid olijfgroen of -bruin. Een grote instroomopening (siphon) met fijne uitstulpingen rond de rand en een gladde uitstroomopening. Massaal aangespoeld op stranden, levend in slikgebieden van Zeeland en Waddengebied.
Item 1 of 0
| Amerikaanse zwaardschede | Ensis leei | | Mariene tweekleppige. Tot 19 cm. Zeer langgerekte, gebogen schelp. Ruim zes maal zo lang als breed; grootste breedte in het midden of (vaak) achteraan. Kleurpatroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid olijfgroen of -bruin. Een grote instroomopening (siphon) met fijne uitstulpingen rond de rand en een gladde uitstroomopening. Massaal aangespoeld op stranden, levend in slikgebieden van Zeeland en Waddengebied.
| Afmeting: 3,5 x 19,0 cm.
Schelpkleur: Patroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid glanzend olijfbruin en schilferig na droging.
Schelpvorm: Vrij dunschalige schelp. Duidelijk gebogen. Zeer langgerekt: zes maal zo lang als breed; de grootste breedte ligt vaak achteraan, soms meer in het midden. De voor en achterrand zijn gelijkmatig afgerond.
Sculptuur: Het oppervlak is glad met alleen groeilijnen.
Slot: Heterodont. In de rechterklep één cardinale en één laterale tand, in de linkerklep twee cardinale en twee laterale tanden. Slotband uitwendig.
Binnenzijde schelp: Het voorste (langwerpige) spierindruksel aan de binnenkant is ongeveer even lang als de slotband.
| | Oorspronkelijk een soort van de Amerikaans-Canadese kust. In West-Europa een exoot. Nadat larven met ballastwater van schepen in het Duitse Elbe-estuarium terecht kwamen (1979, Hamburg), heeft de soort zich zowel in noordelijke als zuidelijke richting uitgebreid. De Nederlandse, Belgische en Deense kust werden snel gekoloniseerd en ook de Zweedse en Franse kusten en het Oostzee-gebied zijn al bereikt. In Nederland voor het eerst waargenomen in de Waddenzee in 1982. In 1984 werd Zandvoort bereikt en in 1986 Katwijk-Noordwijk. Vaak massaal aangespoeld op het strand. In de kustnabije Noordzee, de Waddenzee Zeeuwse wateren is het de meest algemene Ensis-soort.
- Waarnemingen Amerikaanse zwaardschede.
- Verspreiding Amerikaanse zwaardschede
| De dieren leven rechtstandig in zelfgegraven, decimeters diepe gangen in de bodem. Ze zitten in ongestoorde toestand vlak onder het bodemoppervlak, met alleen de korte sifonen boven de bodem. dieren verraden. Bij verstoring trekken ze zich razendsnel in hun gang terug. Anders dan de andere Ensis-soorten, leeft de Amerikaanse zwaardschede zowel in het intergetijdengebied als in de subgetijdenzone en dieper. In de open Noordzee vooral tot ca. 15 m in medium en grof zand, maar ook in fijn substraat en slikgebieden.Tussen 15 tot 35 m zijn de presenties laag en beneden de 35 m ontbreken ze. Het zijn filteraars. Water wordt via de instroomsifo opgezogen en langs de kieuwen geleid, die er plankton, algen en ander zwevend voedsel uit zeven. Daarna verlaten reststoffen en water via de uitstroomsifo het lichaam weer. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting gaat via de waterkolom. De soort groeit snel, vermoedelijk het snelst van alle Europese Ensis-soorten. Ze worden gemiddeld 3-4 jaar, maar kunnen mogelijk tot 8 jaar worden.
| | 876640
| Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|Exoten |
Artemisschelp
Dosinia exoleta
|
Artemisschelp
Dosinia exoleta
Mariene
tweekleppige. Tot 50 cm. Crème met radiale, stralende strepen van
V-vormige vlekken. Stevige cirkelronde schelp. Top gebogen. Regelmatige
concentrische ribben. Diepe mantelbocht. Onderrand niet gekarteld. In zandbodems. Spoelt weinig aan.
Item 1 of 0
| Artemisschelp | Dosinia exoleta | | Mariene
tweekleppige. Tot 50 cm. Crème met radiale, stralende strepen van
V-vormige vlekken. Stevige cirkelronde schelp. Top gebogen. Regelmatige
concentrische ribben. Diepe mantelbocht. Onderrand niet gekarteld. In zandbodems. Spoelt weinig aan. | Afmeting: 50 x 50 mm.
Schelpkleur: Crème of strokleurig met vaak een patroon van
radiale, vanuit de top stralende banden van donkergekleurde V-vormige
streepjes en vlekken. De binnenkant is glanzend wit.
Schelpvorm: Stevige, matig bolle, cirkelronde schelp. De top is naar voren gebogen. Voor de top ligt een hartvormig maantje (lunula). Verder is er nog een onduidelijk smal langwerpig rugveld (escutcheon).
Sculptuur: Regelmatige concentrische ribben. Vóór het maantje is de curve die de schelprand maakt hoog.
Slot: Heterodont; beide kleppen met 3 cardinale tanden. Slotband gedeeltelijk uitwendig.
Binnenzijde schelp: Diepe mantelbocht. De onderrand is niet gekarteld. | | Van de Noorse Zee en de Oostzee tot aan Gabon. Ook in de Middellandse Zee. In de Noordzee komen de meeste vondsten van de Doggersbank en de Oestergronden, inclusief het Friese Front, met diverse vindplaatsen ten zuiden van de 30 m-dieptelijn.
Op het strand: Er worden zo nu en dan verse exemplaren gevonden (verse schelpen, zelden doubletten) op het strand van met name de drie noordelijke Waddeneilanden. Ook aanwezig in materiaal van strand- en vooroeversuppleties bij onder meer Texel en Ameland, zowel vers als fossiel. | Van vlak onder de laagwaterlijn tot 100 m diepte. De dieren leven vrij diep (6-8 cm) ingegraven in middelgrof tot grof zand, al dan niet met schelpresten. In de bodem zitten de dieren gewoonlijk verticaal, met de top en bovenste schelprand parallel aan het bodemoppervlak. De sifobuis komt aan de achterzijde in horizontale toestand uit de schelp, buigt dan naar boven tot de uiteinden iets boven de bodem uitsteken. | | 141911 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Asgrauwe keverslak
Lepidochitona cinerea
|
Asgrauwe keverslak
Lepidochitona cinerea
Keverslak. Mariene soort. Tot 28 mm. Platte ovale dieren met acht vrij hoog gewelfde en
meestal gekielde, afzonderlijke schelpplaten, die als
dakpannen over elkaar liggen. Kleur inclusief gordel variabel: grijsgroen, wit, geel, rood en
vlekkenpatronen. Leeft vastgehecht aan hard substraat (stenen, schelpen) in
het litoraal van slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied.
Item 1 of 0
| Asgrauwe keverslak | Lepidochitona cinerea | | Keverslak. Mariene soort. Tot 28 mm. Platte ovale dieren met acht vrij hoog gewelfde en
meestal gekielde, afzonderlijke schelpplaten, die als
dakpannen over elkaar liggen. Kleur inclusief gordel variabel: grijsgroen, wit, geel, rood en
vlekkenpatronen. Leeft vastgehecht aan hard substraat (stenen, schelpen) in
het litoraal van slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied. | Afmetingen: L. tot 28 mm, B. 9 mm. (Meestal kleiner.)
Schelpkleur: variabel wit, geel, rood, bruin, groen, oranje en verschillende vlekkenpatronen. Ook de gordel heeft
deze kleuren. Dieren uit slikkige milieus zijn vaak minder kleurrijk dan dieren uit meer zandige
milieus. In Nederland domineren grijs en grauwgroen.
Schelpvorm: De schelpplaten zijn vrij hoog gewelfd en meestal duidelijk gekield. De apofysen zijn breed maar kort. Het aantal insnijdingen aan de onderzijde van de insertieranden is
variabel. De kopplaat heeft 7-11 (meestal 8) insnijdingen, de
tussenplaten hebben er één aan elke zijde en de staartplaat heeft er
6-16 (meestal 10-12).
Sculptuur: Schelpplaten met een vrij uniform en fijn gegranuleerd tegmentum, met onregelmatig ovale en om en om geplaatste korrels. Op beide zijkanten van de centrale velden van de tussenplaten zijn de korrels meer in onregelmatige lengterijen geplaatst.
Gordel: De rondom lopende, ca. 2-3 mm brede gordel is bedekt met kleine, met het blote oog vrijwel niet waarneembare, korte kalkstekeltjes.
Overig: Kenmerken dier: aan de onderzijde meestal lichtgrijs, gelig, roze of oranje van kleur. | Op basis van monsternames vallen geen landelijke trend en afzonderlijke trends voor deelgebieden te bepalen. Uit de MOO-duikwaarnemingen in de periode 1997-2011 blijkt geen toe- of afname in de Oosterschelde. In het Grevelingenmeer komt tussen 1997-2011 een afname naar voren, gevolgd door gering herstel. In de Westerschelde en het Waddengebied lijkt een afname zichtbaar t.o.v. 1985, alsmede een afname aan areaal. De afname in de Waddenzee zou te maken kunnen hebben met de afname van mosselbanken begin jaren 90. Het ingezette herstel van deze banken en de opkomst van Japanse oesters zouden weer tot een toename van deze soort kunnen leiden. | Voorkomend in geheel Europa, inclusief de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Alleen op IJsland nog niet aangetroffen. In Nederland is dit de enige algemeen voorkomende keverslak.
Op het strand: De dieren leven niet langs de zandige kust maar in de slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied. Meldingen langs de Hollandse kust tussen IJmuiden en Hoek van Holland hebben te maken met aangevoerd materiaal, fossiele schelpplaten of determinatiefouten. | Mariene soort. Leeft onder stenen en schelpen op een zand- of
slikbodem,voornamelijk in het getijdengebied, tot enkele meters diep (zelden tot 70 m). Van alle Noordwest-Europese
keverslakken kan de Asgrauwe keverslak het beste tegen
zoet water (euryhaliene soort). De soort kan strenge winters verdragen,
maar ook warmere perioden.
De dieren zijn van gescheiden
geslacht. Bevruchting gaat via de waterkolom, in juli-oktober. De larven maken maar kort deel
uit van het plankton, zakken dan naar de bodem, waar de rugplaten
ontwikkeld worden. De dieren zijn omnivoor en eten vooral algen en siatomeeën. Ze worden doorgaans niet ouder dan 5 jaar. | | 140143 | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP|ANM |