Afgeknotte gaper
Mya truncata
/Afgeknotte%20gaper_mya%20truncata_Anemoon.jpg)
Lees verder...
|
Afgeknotte gaper
Mya truncata
<p>Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm. Vrij stevige, grote, aan één kant opvallend afgeknotte schelpen. Top ongeveer in het midden. Wit of geelwit, met een donkerbruine schilferige opperhuid die ook om de lange sifobuis zit. Geen sculptuur, alleen onregelmatige groeilijnen. In de linkerklep zit een dwarsstaand lepelvormig uitsteeksel. Schelpen regelmatig op het strand. Soms levende dieren, dan met lange sifobuis.</p>
Lees verder...
| Afgeknotte gaper | Mya truncata | Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm. Vrij stevige, grote, aan één kant opvallend afgeknotte schelpen. Top ongeveer in het midden. Wit of geelwit, met een donkerbruine schilferige opperhuid die ook om de lange sifobuis zit. Geen sculptuur, alleen onregelmatige groeilijnen. In de linkerklep zit een dwarsstaand lepelvormig uitsteeksel. Schelpen regelmatig op het strand. Soms levende dieren, dan met lange sifobuis.
| Afmetingen: 50 x 75 mm.
Schelpkleur: Wit of geelwit. De opperhuid is donkerbruin en schilferig.
Schelpvorm: Vrij Stevige, wat langwerpige schelp. Lijkt in vorm op M. arenaria, maar is aan één kant opvallend afgeknot. De top ligt ongeveer in het midden.
Sculptuur: Glad, met alleen onregelmatige groeilijnen.
Slot: In de linkerklep zit een groot, lepelvormig uitsteeksel. Zie bij de Strandgaper M. arenaria.
Binnenzijde schelp: De mantellijn vertoont een duidelijke bocht. Er zijn 2 bijna gelijke spierindruksels.
| | Een boreale soort, voorkomend in het gehele Arctische Gebied en delen van de Oostzee. Naar het zuiden toe tot in de Golf van Biskaje. Ook in de westelijke Atlantische Oceaan en in de Grote Oceaan (tot Vancouver en Japan). Leeft verspreid in de Noordzee. Op het NCP het meest algemeen rondom de slibrijke Oestergronden, inclusief het Friese Front. Elders uit hetoffshore-gebied schaars, wel rond de Klaverbank regelmatig opgevist. Verder plaatselijk en in de onmiddelijke nabijheid van de kust. In Nederland in de diepere delen van de Waddenzee en mogelijk de Zeeuwse stromen. Op het strand: Levende dieren met siphobuis en doubletten, spoelen soms aan na storm, vorst en aflandige wind (Noord- en Zuidhollandse kust, Waddeneilanden). Losse kleppen zijn langs de hele kust te vinden. Jonge exemplaren worden soms aangetroffen in veen en hout.
Waarnemingen afgeknotte strandgaper:
Waarneming.nl: afgeknotte strandgaper.
Verspreidingsatlas.n: afgeknotte strandgaper.
Telmee.nl: afgeknotte strandgaper.
| De dieren leven tot 30 cm diep ingegraven in een slikkige zandbodem, op diepten tussen 2 en 20 meter (tot ca. 70 m).
| | 140431
| Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP |
Alikruik
Littorina littorea
/Alikruik_Littorina%20littorea_Anemoon.jpg)
Lees verder...
|
Alikruik
Littorina littorea
Mariene huisjesslak. Tot 4 cm, meestal ca. 2,5 cm. Stevige, samengedrukt kegelvormige horen
met 6-7 bolle windingen en een spitse top. Bruingrijs met horizontale
kleurbanden, mondopening wit. Vage, meestal ondiepe platte ribben en
groeven. Geen navel. Operculum spits ovaal, hoornachtig bruin. Algemeen
langs
hele kust op hard substraat in het litoraal, het meest in slikgebieden.
Lees verder...
| Alikruik | Littorina littorea | Mariene huisjesslak. Tot 4 cm, meestal ca. 2,5 cm. Stevige, samengedrukt kegelvormige horen
met 6-7 bolle windingen en een spitse top. Bruingrijs met horizontale
kleurbanden, mondopening wit. Vage, meestal ondiepe platte ribben en
groeven. Geen navel. Operculum spits ovaal, hoornachtig bruin. Algemeen
langs
hele kust op hard substraat in het litoraal, het meest in slikgebieden. | Afmetingen: H. 4 cm, B. 3,5 cm. Meestal kleiner, ca. 2.5 cm.
Schelpkleur: Bruingrijs tot geelgrijs met donkere en lichtere horizontale kleurbanden. Soms bruinrood of geel. Mondopening wit.
Schelpvorm: Stevige, dikschalige horen met 6-7 bolle windingen en een scherpe top. Mondopening eivormig. Hoornachtig operculum (sluitplaat). Geen navel.
Sculptuur: Vlakke spiraalribben en groeven.
Overig: Het dier is lichtgrijs en heeft gestreepte koptentakels. Dezesoort wordt ook door de mens gegeten.
| | Arctisch Gebied, Witte Zee, Gosenland, Groot-Brittannië en Noordzee, Atlantische Oceaan tot Spanje. Ook aan de Amerikaanse oostkust van Labrador tot New Jersey. In Nederland algemeen in het Waddengebied en de Zeeuwse wateren. Schaarser, plaatselijk zelfs zelfs ontbrekend langs de Noordzeekust van Noord- en Zuid-Holland. | Leeft vooral in het litoraal tussen de hoog- en laagwaterlijn op hard substraat in de getijdenzone, tot een diepte van enkele meters beneden de laagwaterlijn. Vooral op golfbrekers en dergelijke. Ook op zandige of slikbodems. De dieren zijn omnivoor en het voedsel bestaat uit wieren als Zeesla en darmwieren. Maar ook detritus, diatomeeën en larven van zeepokken worden gegeten. Soms massaal aanwezig in slikgebieden, waar ze bij afgaand water fourageren en later tijdens het droogvallen beschutting zoeken. Vastgehecht aan hard substraat kunnen ze, afgesloten met het operculum, droogvallen goed doorstaan.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Bevruchting inwendig door copulatie van mannelijke en vrouwelijke individuen, meestal ’s nachts bij hoogwater. Ei-afzetting kan het hele jaar door plaatsehebben, maar stopt gewoonlijk bij lage temperaturen in de winter. De eieren worden afgezet in stevige lensvormige capsules, met in een geleiachtige massa meestal 3-4 (maximaal 9) kleurloze eieren. De dieren zijn geslachtsrijp na 1-2 jaar. Leeftijd 5-10 jaar (in aquaria tot 20 jaar). | | 140262 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|ANM |
Amerikaanse boormossel
Petricolaria pholadiformis
/Amerikaanse%20boormossel_Petricola%20pholadiformis_Anemoon.jpg)
Lees verder...
|
Amerikaanse boormossel
Petricolaria pholadiformis
Mariene tweekleppige. Tot 75 mm. Geelwit, oudere exemplaren vaak bruingeel. Vrij stevige langgerekte schelp. Bovenrand
niet omgeslagen<strong>. </strong>Vanuit de top stralende ribben,
gekruist door groeilijnen, ribben deels met schubvormige uitsteeksels. Leeft in zelfgeboorde gaten in veen, hout, klei. Spoelt aan langs hele kust. In Slikgebieden soms in klei.
Lees verder...
| Amerikaanse boormossel | Petricolaria pholadiformis | Mariene tweekleppige. Tot 75 mm. Geelwit, oudere exemplaren vaak bruingeel. Vrij stevige langgerekte schelp. Bovenrand
niet omgeslagen. Vanuit de top stralende ribben,
gekruist door groeilijnen, ribben deels met schubvormige uitsteeksels. Leeft in zelfgeboorde gaten in veen, hout, klei. Spoelt aan langs hele kust. In Slikgebieden soms in klei. | Afmeting: 35 x 75 mm.
Schelpkleur: Kalkwit of geelwit. Oudere exemplaren zijn vaak bruingeel verkleurd.
Schelpvorm: Stevige, maar nogal dunschalige langgerekte schelp. De bovenrand is niet omgeslagen. De top ligt ver buiten het midden, ongeveer op 4/5 van de achterrand.
Sculptuur: Vanuit de top stralende ribben, gekruist door groeilijnen. De ribben in het gedeelte onder de top dragen duidelijke schubvormige uitsteeksels. Binnenzijde (mantellijn en spierindruksels): Mantellijn met een bocht.
Slot: Heterodont, met in de rechterklep 2 en in de linkerklep 3 cardinale tanden. Geen laterale tanden. Mantelbocht diep.
Dier: Voet kort. Sifonen los van elkaar, alleen aan de basis vergroeid, tot ca. 2 x de schelplengte. Aan de uiteinden tentakelkransjes. Lichaamskleur geelwit, sifonen crèmekleurig tot ivoorwit, aan de uiteinden donkere vlekken. | | Exoot. Oorspronkelijk langs de Amerikaanse oostkust,eind 19e eeuw
geïntroduceerd langs de Britse zuidkust. Van daaruit werden de Europese
en Afrikaanse kustwateren gekoloniseerd. Tegenwoordig van Zuid-Noorwegen
tot Congo en in de Middellandse Zee. In Nederland overal waar
veenbanken in de zeebodem blootgespoeld liggen. Verder in hout en zachte
kalksteen, ‘los’ op mossel/oesterbanken en plaatselijk ingegraven in de
klei- en slikbodem in de Waddenzee en Zeeland | In de Noordzee voornamelijk levend in
zelf geboorde gaten in matig hard tot
vrij hard substraat in de zeebodem (veen, hout en kalksteen), vanaf de getijdenzone tot een diepte van ca. 15 m. Ook plaatselijk in slikgebieden ingegraven levend in stevige klei en in
mosselbanken. Bij het boren worden mechanische bewegingen met de schelpkleppen gemaakt. De dieren zijn van gescheiden geslacht en op z’n vroegst geslachtsrijp aan het eind van het derde levensjaar. Eitjes en zaadcellen worden vrij in het water geloosd tussen juli en september. Tot 10 jaar oud.
Op het strand: Algemeen levend en als doublet in aangespoeld veen en
wrakhout. Ook los aangespoeld, vanwege de sterke slotband vaak nog als doublet.
| | 156961 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM|Exoten |
Amerikaanse hoornschaal / Late hoornschaal
Musculium transversum
/Musculium%20transversum%20PICTAN-tijdelijk.jpg)
Lees verder...
|
Amerikaanse hoornschaal / Late hoornschaal
Musculium transversum
<p>Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 14 mm (meestal kleiner). Grijsbruin, crémegrijs. Dunschalig, langwerpig-rechthoekig schelpje. Top vóór het midden, iets boven de bovenzijde uitstekend. Slotband van buitenaf goed zichtbaar. De sculptuur bestaat uit fijne concentrische groeilijnen. Ingevoerd uit Amerika in met name Engeland, van daaruit naar elders in Europa. Toenemend in omringende landen. Zoet water, met name in kanalen, meren en rivieren. [Vroeger bekend onder de Nederlandse naam 'Late hoornschaal']</p>
Lees verder...
| Amerikaanse hoornschaal / Late hoornschaal | Musculium transversum | Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 14 mm (meestal kleiner). Grijsbruin, crémegrijs. Dunschalig, langwerpig-rechthoekig schelpje. Top vóór het midden, iets boven de bovenzijde uitstekend. Slotband van buitenaf goed zichtbaar. De sculptuur bestaat uit fijne concentrische groeilijnen. Ingevoerd uit Amerika in met name Engeland, van daaruit naar elders in Europa. Toenemend in omringende landen. Zoet water, met name in kanalen, meren en rivieren. [Vroeger bekend onder de Nederlandse naam 'Late hoornschaal']
| Afmetingen: H. tot 14, B tot 10 mm. Meestal kleiner.
Schelpkleur: Grijsbruin, crémegrijs.
Schelpvorm: Dunschalig, langwerpig-rechthoekig schelpje. Top voor het midden, iets boven de bovenzijde uitstekend. Slotband van buitenaf goed zichtbaar. De sculptuur bestaat uit fijne concentrische groeilijnen.
| | In Nederland tot nu toe alleen bekend uit het IJsselmeer en de Drentse Aa. Het voedsel bestaat uit fijn detritus. In de ons omringende landen is de soort zich aan het uitbreiden.
| Leeft buiten Nederland vooral in kanalen en gekanaliseerde rivieren.
| | 857210
| Soortenalbum | Nederland | Zoetwater | MOO|Exoten |
Amerikaanse oesterboorder
Urosalpinx cinerea
/Amerikaanse%20oesterboorder_%20Urosalpinx%20cinerea_Marianne%20Ligthart.jpg)
Lees verder...
|
Amerikaanse oesterboorder
Urosalpinx cinerea
<p>Mariene huisjesslak: Tot 40 mm. Grijswit tot bruin, soms donker
gevlekt. Ribben soms lichter. Mondopening vaak paarsbruin. Stevige horen
met 7-8 bolle windingen. Top spits,
mondopening ovaal. Sifokanaal gootvormig, niet gesloten. 10-12
golvende, naar onderen vervagende ribben, gekruist door 16-18
dunne spiraalribben. Litoraal en sublitoraal in oestergebied in Zeeland.</p>
Lees verder...
| Amerikaanse oesterboorder | Urosalpinx cinerea | Mariene huisjesslak: Tot 40 mm. Grijswit tot bruin, soms donker
gevlekt. Ribben soms lichter. Mondopening vaak paarsbruin. Stevige horen
met 7-8 bolle windingen. Top spits,
mondopening ovaal. Sifokanaal gootvormig, niet gesloten. 10-12
golvende, naar onderen vervagende ribben, gekruist door 16-18
dunne spiraalribben. Litoraal en sublitoraal in oestergebied in Zeeland. | Afmetingen: H. tot 40 mm, B. tot 20 mm, meestal kleiner.
Schelpkleur: Grijswit tot donkergrijs, geelbruin, donkerbruin, soms
met donkere vlekken; ribben vaak iets lichter. Kleine exemplaren tot 1 cm
hoog vaak paarsachtig. Mondopening donkerder, tot paarsbruin, iets glanzend. Operculum hoornachtig, bruin.
Schelpvorm: Stevige horen met 7-8 bolle, onregelmatige windingen. Top vrij spits, mondopening ovaal, met een gootvormig, niet gesloten sifokanaal. Mondrand iets verdikt, met tot 6 bredere ribbels.
Sculptuur: Oppervlak ruw, met op de laatste winding 10-12 golvende ribben die naar de onderkant vervagen. Daarnaast hier en daar sterke groeilijnen en 16-18 dunne maar duidelijke spiraalribben. Mondopening ovaal, bovenaan iets toegespitst.
Dier: Crèmekleurig tot lichtoranje met donkerdere vlekken op mantelranden en tentakels. Koptentakels plat, aan de uiteinden slank. Ogen op een derde van de kop op het bredere deel van de tentakels. Mantelrand met aan de linkerkant een korte sifo. Voet vooraan afgerond en iets verdikt, met een inkeping voor het boororgaan. | Sinds 2009 gevonden in en bij de oude oesterputtenbij Gorishoek in de Oosterschelde. Er zijn nog geen aanwijzingen dat deze soort hier sterk toeneemt en/of het areaal uitbreidt. Dit zal vooral te maken hebben met de geringe dispersiecapaciteit.
| Exoot, afkomstig van de oostkust van Amerika, tussen Prince Edward Island en Florida. Met de oestercultuur wijder verspreid en nu tevens voorkomend tussen British Columbia en San Francisco. In 1927 voor het eerst aangetroffen in Groot-Brittannië op oesterpercelen van Essex en Kent, geïmporteerd met de Amerikaanse oestersoort Crassostrea virginica. In Nederland voor het eerst gevonden in de Oosterschelde bij Gorishoek. De natuurlijke verspreiding is traag, doordat volwassen slakken slechts geringe afstanden afleggen en tevens doordat verplaatsing over zachtebodems voor deze soort problematisch is. | Vaak op en rond op oesterbedden, op hard substraat. Vanaf iets boven de laagwaterlijn tot een diepte van ca. 40 m. De soort leeft van oesterbroed, met afmetingen tot ca. 20 mm en van zeepokken, Muiltjes en andere mollusken en zijn in staat om gaten in de schelpen te borenop vergelijkbare wijze als de Purperslak.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Vrouwtjes groeien sneller en worden groter. Voortplanting begint bij watertemperaturen boven 12° Celsius in mei-juni. De wijfjes produceren tot 40 vaasvormige eikapsels die in de getijdenzone op een vaste ondergrond worden bevestigd. Eieren komen uit na ca. 8 weken. Geen pelagisch veligerlarvenstadium. Wanneerde watertemperatuur onder de 5º Celsius zakt gaat het dier in de modder in winterslaap. Leeftijd: tot 13-14 jaar. | | 140429 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|Exoten |
Amerikaanse schijfhoren
Gyraulus parvus
/Gyraulus%20parvus_D.Tempelman1.jpg)
Lees verder...
|
Amerikaanse schijfhoren
Gyraulus parvus
Zoetwaterslak. Exoot / ingevoerde soort. Tot 3,8 mm. Hoornkleurig, geelbruin. Klein,
schijfvormig huisje. Dunschalig met 4-5 matig bolle windingen.
Mondopening iets omgebogen. Sculptuur van
onregelmatige spiraallijntjes en groeilijnen. In sloten en andere wateren met onderwatervegetatie. Nog slechts een paar keer gevonden. Mogelijk uitbreidend.
Lees verder...
| Amerikaanse schijfhoren | Gyraulus parvus | Zoetwaterslak. Exoot / ingevoerde soort. Tot 3,8 mm. Hoornkleurig, geelbruin. Klein,
schijfvormig huisje. Dunschalig met 4-5 matig bolle windingen.
Mondopening iets omgebogen. Sculptuur van
onregelmatige spiraallijntjes en groeilijnen. In sloten en andere wateren met onderwatervegetatie. Nog slechts een paar keer gevonden. Mogelijk uitbreidend. | Afmetingen: H 1,3; B3,8 mm.
Schelpkleur: Hoornkleurig, geelbruin. Glanzend.
Schelpvorm: Klein, schijfvormig huisje. Dunschalig met 4-5 matig bolle windingen. Mondopening iets naar voren gebogen. Navel zeer wijd. De sculptuur bestaat uit fijne onregelmatige spiraallijntjes en groeilijnen. | | Ingevoerde soort (Noord-Amerika). In Nederland (nog) schaars, maar breidt zich vermoedelijk, net als in omringende landen, uit.
ANEMOON verspreidingsatlas weekdieren: Amerikaanse schijfhoren | Leeft in zoet water. Bij Afferden gevonden in een schone sloot met diverse waterplanten. | | 593136 | Soortenalbum | Nederland | Zoetwater | ANM|Exoten |
Amerikaanse venusschelp
Mercenaria mercenaria
/Amerikaanse%20venusschelp1%20(Mercenaria%20mercenaria)%20R.HdB.jpg)
Lees verder...
|
Amerikaanse venusschelp
Mercenaria mercenaria
Mariene tweekleppige. Tot 120. Vuilwit tot geelgrijs,
binnenzijde wit, spierindruksel paars. Opperhuid
grijsbruin. Dikke bolle schelp met gebogen top, concentrische
ribben en grovere groeilijnen die aan de voor- en achterzijde
lamelvormig zijn. Onderrand gecreneleerd. Leeft ondiep ingegraven in een
slikkige zandbodem, vanaf het litoraal tot ca. 10
m. Exoot, plaatselijk in Zeeland.
Lees verder...
| Amerikaanse venusschelp | Mercenaria mercenaria | Mariene tweekleppige. Tot 120. Vuilwit tot geelgrijs,
binnenzijde wit, spierindruksel paars. Opperhuid
grijsbruin. Dikke bolle schelp met gebogen top, concentrische
ribben en grovere groeilijnen die aan de voor- en achterzijde
lamelvormig zijn. Onderrand gecreneleerd. Leeft ondiep ingegraven in een
slikkige zandbodem, vanaf het litoraal tot ca. 10
m. Exoot, plaatselijk in Zeeland. | Afmetingen: L. tot 120 mm, H. tot 95 mm.
Schelpkleur: Vuilwit tot geelgrijs. Opperhuid
grijsbruin. Binnenzijde wit, bij
het spierindruksel vaak paars.
Schelpvorm: Dikke, bolle schelp. Top omgebogen.
Sculptuur: Concentrische ribben en grovere groeilijnen. Aan voor- en achterzijde iets duidelijkere ribben, waardoorlamelvormige sculptuur ontstaat. Vóór de top een breed veld (lunula of maantje),achter de top een langwerpig rugveld.
Slot: Heterodont met in beide kleppen 3 cardinale tanden. Slotband uitwendig.
Binnenzijde schelp: De onderrand is gecreneleerd. Twee spierindruksel, mantellijn met mantelbocht.
Dier: Geen duidelijke manteltentakels. Voet groot en tongvormig. Sifonen kort, iets ongelijk in lengte, met kleine tentakelkransjes aan de uiteinden. Lichaamskleur crème, vleeskleurig tot lichtgeel, voet geeloranje. | | Exoot. Oorspronkelijk voorkomend aan de westkant vande Noord-Atlantische Oceaan, van Nova Scotia tot Yucatan. Vanaf 1861 voor de kweek en consumptie geïntroduceerd in Europa, eerst in de baai van Arcachon (Zuidwest-Frankrijk), Normandië en het zuiden van Engeland.
In Nederland zijn In de jaren 50 in Zeeland kweekproeven gedaan, van waaruit zich mogelijk nieuwe populaties hebben ontwikkeld. In het Veerse Meer werden in 1961 tientallen lege exemplaren waargenomen. In 1995 werden in de Oosterschelde op de Hoge Kraaijert dieren gevonden, In 2000 bij Tholen. Later ook op andere locaties. Met name de (beschermde) populatie op de Slikken van Viane omvat vele tientallen dieren. | Ingegraven in een slikkige zandbodem, vanaf de laagwaterlijn tot ca. 10 m. Vaak in zachte bodems waarin een zekere hoeveelheid lege schelpen en/of losse stenen aanwezig is. Soms zeer ondiep ingegraven, waarbij een deel vande schelp boven de bodem uitsteekt. Langlevende soort 30-40 jaar. | | 141919 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM|Exoten |
Amerikaanse zwaardschede
Ensis leei
/Amerikaanse%20zwaardschede_Ensis%20directus_PICTAN.jpg)
Lees verder...
|
Amerikaanse zwaardschede
Ensis leei
<p>Mariene tweekleppige. Tot 19 cm. Zeer langgerekte, gebogen schelp. Ruim zes maal zo lang als breed; grootste breedte in het midden of (vaak) achteraan. Kleurpatroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid olijfgroen of -bruin. Een grote instroomopening (siphon) met fijne uitstulpingen rond de rand en een gladde uitstroomopening. Massaal aangespoeld op stranden, levend in slikgebieden van Zeeland en Waddengebied.</p>
Lees verder...
| Amerikaanse zwaardschede | Ensis leei | Mariene tweekleppige. Tot 19 cm. Zeer langgerekte, gebogen schelp. Ruim zes maal zo lang als breed; grootste breedte in het midden of (vaak) achteraan. Kleurpatroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid olijfgroen of -bruin. Een grote instroomopening (siphon) met fijne uitstulpingen rond de rand en een gladde uitstroomopening. Massaal aangespoeld op stranden, levend in slikgebieden van Zeeland en Waddengebied.
| Afmeting: 3,5 x 19,0 cm.
Schelpkleur: Patroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid glanzend olijfbruin en schilferig na droging.
Schelpvorm: Vrij dunschalige schelp. Duidelijk gebogen. Zeer langgerekt: zes maal zo lang als breed; de grootste breedte ligt vaak achteraan, soms meer in het midden. De voor en achterrand zijn gelijkmatig afgerond.
Sculptuur: Het oppervlak is glad met alleen groeilijnen.
Slot: Heterodont. In de rechterklep één cardinale en één laterale tand, in de linkerklep twee cardinale en twee laterale tanden. Slotband uitwendig.
Binnenzijde schelp: Het voorste (langwerpige) spierindruksel aan de binnenkant is ongeveer even lang als de slotband.
| | Oorspronkelijk een soort van de Amerikaans-Canadese kust. In West-Europa een exoot. Nadat larven met ballastwater van schepen in het Duitse Elbe-estuarium terecht kwamen (1979, Hamburg), heeft de soort zich zowel in noordelijke als zuidelijke richting uitgebreid. De Nederlandse, Belgische en Deense kust werden snel gekoloniseerd en ook de Zweedse en Franse kusten en het Oostzee-gebied zijn al bereikt. In Nederland voor het eerst waargenomen in de Waddenzee in 1982. In 1984 werd Zandvoort bereikt en in 1986 Katwijk-Noordwijk. Vaak massaal aangespoeld op het strand. In de kustnabije Noordzee, de Waddenzee Zeeuwse wateren is het de meest algemene Ensis-soort.
- Waarnemingen Amerikaanse zwaardschede.
- Verspreiding Amerikaanse zwaardschede
| De dieren leven rechtstandig in zelfgegraven, decimeters diepe gangen in de bodem. Ze zitten in ongestoorde toestand vlak onder het bodemoppervlak, met alleen de korte sifonen boven de bodem. dieren verraden. Bij verstoring trekken ze zich razendsnel in hun gang terug. Anders dan de andere Ensis-soorten, leeft de Amerikaanse zwaardschede zowel in het intergetijdengebied als in de subgetijdenzone en dieper. In de open Noordzee vooral tot ca. 15 m in medium en grof zand, maar ook in fijn substraat en slikgebieden.Tussen 15 tot 35 m zijn de presenties laag en beneden de 35 m ontbreken ze. Het zijn filteraars. Water wordt via de instroomsifo opgezogen en langs de kieuwen geleid, die er plankton, algen en ander zwevend voedsel uit zeven. Daarna verlaten reststoffen en water via de uitstroomsifo het lichaam weer. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting gaat via de waterkolom. De soort groeit snel, vermoedelijk het snelst van alle Europese Ensis-soorten. Ze worden gemiddeld 3-4 jaar, maar kunnen mogelijk tot 8 jaar worden.
| | 876640
| Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|Exoten |
Artemisschelp
Dosinia exoleta
/Artemisschelp_Dosinia%20exoleta_Gerrit%20Beuker.jpg)
Lees verder...
|
Artemisschelp
Dosinia exoleta
Mariene
tweekleppige. Tot 50 cm. Crème met radiale, stralende strepen van
V-vormige vlekken. Stevige cirkelronde schelp. Top gebogen. Regelmatige
concentrische ribben. Diepe mantelbocht. Onderrand niet gekarteld. In zandbodems. Spoelt weinig aan.
Lees verder...
| Artemisschelp | Dosinia exoleta | Mariene
tweekleppige. Tot 50 cm. Crème met radiale, stralende strepen van
V-vormige vlekken. Stevige cirkelronde schelp. Top gebogen. Regelmatige
concentrische ribben. Diepe mantelbocht. Onderrand niet gekarteld. In zandbodems. Spoelt weinig aan. | Afmeting: 50 x 50 mm.
Schelpkleur: Crème of strokleurig met vaak een patroon van
radiale, vanuit de top stralende banden van donkergekleurde V-vormige
streepjes en vlekken. De binnenkant is glanzend wit.
Schelpvorm: Stevige, matig bolle, cirkelronde schelp. De top is naar voren gebogen. Voor de top ligt een hartvormig maantje (lunula). Verder is er nog een onduidelijk smal langwerpig rugveld (escutcheon).
Sculptuur: Regelmatige concentrische ribben. Vóór het maantje is de curve die de schelprand maakt hoog.
Slot: Heterodont; beide kleppen met 3 cardinale tanden. Slotband gedeeltelijk uitwendig.
Binnenzijde schelp: Diepe mantelbocht. De onderrand is niet gekarteld. | | Van de Noorse Zee en de Oostzee tot aan Gabon. Ook in de Middellandse Zee. In de Noordzee komen de meeste vondsten van de Doggersbank en de Oestergronden, inclusief het Friese Front, met diverse vindplaatsen ten zuiden van de 30 m-dieptelijn.
Op het strand: Er worden zo nu en dan verse exemplaren gevonden (verse schelpen, zelden doubletten) op het strand van met name de drie noordelijke Waddeneilanden. Ook aanwezig in materiaal van strand- en vooroeversuppleties bij onder meer Texel en Ameland, zowel vers als fossiel. | Van vlak onder de laagwaterlijn tot 100 m diepte. De dieren leven vrij diep (6-8 cm) ingegraven in middelgrof tot grof zand, al dan niet met schelpresten. In de bodem zitten de dieren gewoonlijk verticaal, met de top en bovenste schelprand parallel aan het bodemoppervlak. De sifobuis komt aan de achterzijde in horizontale toestand uit de schelp, buigt dan naar boven tot de uiteinden iets boven de bodem uitsteken. | | 141911 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Asgrauwe keverslak
Lepidochitona cinerea
%20cinerea)/Asgrauwe%20keverslak_Lepidochinota%20cinerea_Freddy%20Struunen.jpg)
Lees verder...
|
Asgrauwe keverslak
Lepidochitona cinerea
<p>Keverslak. Mariene soort. Tot 28 mm. Platte ovale dieren met acht vrij hoog gewelfde en
meestal gekielde, afzonderlijke schelpplaten, die als
dakpannen over elkaar liggen. Kleur inclusief gordel variabel: grijsgroen, wit, geel, rood en
vlekkenpatronen. Leeft vastgehecht aan hard substraat (stenen, schelpen) in
het litoraal van slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied.</p>
Lees verder...
| Asgrauwe keverslak | Lepidochitona cinerea | Keverslak. Mariene soort. Tot 28 mm. Platte ovale dieren met acht vrij hoog gewelfde en
meestal gekielde, afzonderlijke schelpplaten, die als
dakpannen over elkaar liggen. Kleur inclusief gordel variabel: grijsgroen, wit, geel, rood en
vlekkenpatronen. Leeft vastgehecht aan hard substraat (stenen, schelpen) in
het litoraal van slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied. | Afmetingen: L. tot 28 mm, B. 9 mm. (Meestal kleiner.)
Schelpkleur: variabel wit, geel, rood, bruin, groen, oranje en verschillende vlekkenpatronen. Ook de gordel heeft
deze kleuren. Dieren uit slikkige milieus zijn vaak minder kleurrijk dan dieren uit meer zandige
milieus. In Nederland domineren grijs en grauwgroen.
Schelpvorm: De schelpplaten zijn vrij hoog gewelfd en meestal duidelijk gekield. De apofysen zijn breed maar kort. Het aantal insnijdingen aan de onderzijde van de insertieranden is
variabel. De kopplaat heeft 7-11 (meestal 8) insnijdingen, de
tussenplaten hebben er één aan elke zijde en de staartplaat heeft er
6-16 (meestal 10-12).
Sculptuur: Schelpplaten met een vrij uniform en fijn gegranuleerd tegmentum, met onregelmatig ovale en om en om geplaatste korrels. Op beide zijkanten van de centrale velden van de tussenplaten zijn de korrels meer in onregelmatige lengterijen geplaatst.
Gordel: De rondom lopende, ca. 2-3 mm brede gordel is bedekt met kleine, met het blote oog vrijwel niet waarneembare, korte kalkstekeltjes.
Overig: Kenmerken dier: aan de onderzijde meestal lichtgrijs, gelig, roze of oranje van kleur. | Op basis van monsternames vallen geen landelijke trend en afzonderlijke trends voor deelgebieden te bepalen. Uit de MOO-duikwaarnemingen in de periode 1997-2011 blijkt geen toe- of afname in de Oosterschelde. In het Grevelingenmeer komt tussen 1997-2011 een afname naar voren, gevolgd door gering herstel. In de Westerschelde en het Waddengebied lijkt een afname zichtbaar t.o.v. 1985, alsmede een afname aan areaal. De afname in de Waddenzee zou te maken kunnen hebben met de afname van mosselbanken begin jaren 90. Het ingezette herstel van deze banken en de opkomst van Japanse oesters zouden weer tot een toename van deze soort kunnen leiden. | Voorkomend in geheel Europa, inclusief de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Alleen op IJsland nog niet aangetroffen. In Nederland is dit de enige algemeen voorkomende keverslak.
Op het strand: De dieren leven niet langs de zandige kust maar in de slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied. Meldingen langs de Hollandse kust tussen IJmuiden en Hoek van Holland hebben te maken met aangevoerd materiaal, fossiele schelpplaten of determinatiefouten. | Mariene soort. Leeft onder stenen en schelpen op een zand- of
slikbodem,voornamelijk in het getijdengebied, tot enkele meters diep (zelden tot 70 m). Van alle Noordwest-Europese
keverslakken kan de Asgrauwe keverslak het beste tegen
zoet water (euryhaliene soort). De soort kan strenge winters verdragen,
maar ook warmere perioden.
De dieren zijn van gescheiden
geslacht. Bevruchting gaat via de waterkolom, in juli-oktober. De larven maken maar kort deel
uit van het plankton, zakken dan naar de bodem, waar de rugplaten
ontwikkeld worden. De dieren zijn omnivoor en eten vooral algen en siatomeeën. Ze worden doorgaans niet ouder dan 5 jaar. | | 140143 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP|ANM |
Asgrauwe tolhoren
Gibbula cineraria
/AsgrauweTolhoren2%20(GibbCineraria)%20-%20PeterHvanBragt-Oosterschelde2007.jpg)
Lees verder...
|
Asgrauwe tolhoren
Gibbula cineraria
Mariene huisjesslak. Tot 17 mm, meestal kleiner. Vuilwit met paarsrode schuine streepjes. Mond parelmoerkleurig.
Operculum rond, bruin.
Stevige kegelvormige
horen, met 5-7 matig bolle windingen en een wat hoekige mond. Navel nauw, maar diep. Oppervlak met ondiepe spiraalribben. In Zeeland lokaal op hard substraat (ingevoerd). op het strand fossiel (Eemien).
Lees verder...
| Asgrauwe tolhoren | Gibbula cineraria | Mariene huisjesslak. Tot 17 mm, meestal kleiner. Vuilwit met paarsrode schuine streepjes. Mond parelmoerkleurig.
Operculum rond, bruin.
Stevige kegelvormige
horen, met 5-7 matig bolle windingen en een wat hoekige mond. Navel nauw, maar diep. Oppervlak met ondiepe spiraalribben. In Zeeland lokaal op hard substraat (ingevoerd). op het strand fossiel (Eemien). | Afmetingen: H. tot 17 mm, B. tot 17 mm.
Schelpkleur: vuilwit, met een patroon van paarsrode schuin
weglopende streepjes. Binnenzijde van de mond parelmoerkleurig.
Operculum rond, hoornachtig, bruin.
Schelpvorm: Stevige, min of meer regelmatig gewondenkegelvormige horen, met 5-7 matig bolle windingen. De mondopening is hoekig tot vierkant. Er is een nauwe maar duidelijke en diepe, ronde navel.
Sculptuur: Het schelpoppervlak is meestal bezet met een variabel aantal ondiepe spiraalribben.
Dier: kop met een verlengde snuit. Koptentakels lang, aan de basis liggen op een korte verhoging de ogen. Voet ovaal, met 3 paar voettentakels. Lichaamskleur crèmewit tot geelgrijs, met paarsige, golvende, dwarsgestreepte vlekken op voet, snuit en ringvormige strepen op de tentakels. | | Van Noorwegen en IJsland tot Portugal, Gibraltar en Marokko. Aan de vastelandszijde van het Noordzeebekken uitgestorven sinds het Eemien, ca. 100.000 jaar geleden. Vanaf halverwege de jaren 70 bij Yerseke door de schelpdierhandel en -kweek aangevoerd met Oesters, Mossels. In het wild gevonden in 1994. Inmiddels op diverse plaatsen in het Oosterscheldegebied aanwezig op stenen van dijken, op schelpen (oesters) en tussen rood- en bruinwieren, waaronder Gezaagde zee-eik en Japans bessenwier.
Op het strand: Bereikt onze kust soms op drijvende voorwerpen, wier en in eieren van de Wulk, vermoedelijk grotendeels van de Franse of Engelse kusten. Lege fossiele huisjes spoelen frequent aan langs de hele kust en stammen uit het Eemien (Pleistoceen). | Bewoner van rotskusten. Vooral aanwezig langs deels zandige kusten. De dieren leven vooral op beschutte plaatsen onder bruin- en roodwieren in de getijdenzone en in rotspoelen, vanaf iets beneden de laagwaterlijn tot diepten van meer dan100 m. Het voedsel bestaat uit algen en detritus. De dieren zijnvan gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting in de Noordzee waarschijnlijk vooral in het voorjaar. Ronde geelwitte eieren. De soort kan ten minste 3 jaar oud worden. | | 141782 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP|Exoten |
Aziatische korfmossel
Corbicula fluminea
/Aziatische%20korfschelp_Corbicula%20fluminea%20R.Off.jpg)
Lees verder...
|
Aziatische korfmossel
Corbicula fluminea
<p>Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 33 mm. Geelbruin tot groengeel. Bij de top vaak paarsachtig. Binnenzijde geelwit, soms iets lila. Dikschalige, rond-driehoekige, schelpen. De top ligt bijna in het midden. Sculptuur van brede, niet zeer dicht op elkaar liggende concentrische ribben. Ingevoerd in ca 1990. Nu algemeen in heel Nederland in zoet, al dan niet bewogen water.</p>
Lees verder...
| Aziatische korfmossel | Corbicula fluminea | Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 33 mm. Geelbruin tot groengeel. Bij de top vaak paarsachtig. Binnenzijde geelwit, soms iets lila. Dikschalige, rond-driehoekige, schelpen. De top ligt bijna in het midden. Sculptuur van brede, niet zeer dicht op elkaar liggende concentrische ribben. Ingevoerd in ca 1990. Nu algemeen in heel Nederland in zoet, al dan niet bewogen water.
| Afmetingen: H. 30, B. 33 mm.
Kleur: Geelbruin tot groengeel. Vaak paarsachtig bij de top. Juveniele exemplaren hebben vaak vanuit de top stralende paarslila dwarslijnen. Binnenzijde geelwit, soms iets lila
Schelpvorm: Dikschalig. Rond-driehoekig, de top ligt ongeveer in het midden. Slot met duidelijke cardinale en laterale tanden. Sculptuur van stevige, brede,meestal niet opvallend dicht op elkaar liggende concentrische ribben.
| | In grote delen van Nederland inmiddels algemeen.
| In alle mogelijke bewogen wateren, rivieren en meren. Leeft deels in en vaak op zandbodems maar ook wel modderbodems. O.a. massaal in het IJsselmeer en de grote rivieren.
| | 181580
| Soortenalbum | Nederland | Zoetwater | ANM|Exoten |
Aziatische mossel
Arcuatula senhousia
/Aziatische%20mossel%20-%20ArcuatulaSenhousia.M.Faasse.jpg)
Lees verder...
|
Aziatische mossel
Arcuatula senhousia
Mariene tweekleppige. Glanzend geelgroen, met bruinrode strepen
en vlekken. Gemiddeld 20 mm. Langwerpig, soms wat hoekig. Top duidelijk
een stukje van de voorrand afliggend. De voorrand is zwak geribd. Het
deel aan de achterzijde is ribbelvrij. Spint langgerekte
bossen byssusdraden. Op zachtere modderbodems vormen deze 'nesten'
waarin meerdere mosseltjes leven. In 2018 waargenomen nabij Goes. Exoot
uit West-Pacifisch gebied.
Lees verder...
| Aziatische mossel | Arcuatula senhousia | Mariene tweekleppige. Glanzend geelgroen, met bruinrode strepen
en vlekken. Gemiddeld 20 mm. Langwerpig, soms wat hoekig. Top duidelijk
een stukje van de voorrand afliggend. De voorrand is zwak geribd. Het
deel aan de achterzijde is ribbelvrij. Spint langgerekte
bossen byssusdraden. Op zachtere modderbodems vormen deze 'nesten'
waarin meerdere mosseltjes leven. In 2018 waargenomen nabij Goes. Exoot
uit West-Pacifisch gebied. | Afmetingen: Schelp
meestal 2 x 1,8 (maximaal 3,3 cm)
Schelpkleur:
Geelgroen met lichtbruine tot roodbruine strepen
en vlekken. Het oppervlak is vaak sterk
glanzend.
Bij grotere exemplaren wordt de kleur donkerder, tot bruin.
Schelpvorm:
De top ligt verder
van de voorrand af dan bij de gewone mossel. De schelpen zijn langer en komen meer hoekig over. Aan de binnenkant bevindt de top zich achter het voorste
spierindruksel. Onder de top is daar een duidelijk rijtje van 8-15
knobbelvormige tandjes te zien.
Sculptuur: De voorrand is zwak geribd. Het
deel aan de achterzijde is ribbelvrij, al lijkt dit door de vanuit het
topgedeelte uitwaaierende stralende strepen soms anders. | | Het gebied van oorsprong ligt in
het West-Pacifisch gebied, van Singapore tot Siberië. Vanuit oost-Azië werden de dieren verspreid naar de Pacifische kust van Noord
Amerika, naar Australië, Nieuw-Zeeland en Europa. In Europa vestigde de mossel zich vooral in het zuiden, in de Middellandse Zee en aan de
Atlantische kust tot aan de Baai van Arcachon in zuidwest Frankrijk. Daarnaast
bestaat er een waarneming uit het zuiden van
Groot-Brittannië (2016). Het voorkomen in Nederland is op dit moment het meest noordelijke van Noordwest-Europa. Op 7 juli 2018 waargenomen nabij het Goese Meer. Vermoedelijk al in 2017 aanwezig. | De Aziatische mossel leeft vooral in ondiepe,
beschutte zeegebieden als estuaria en lagunes. Het zijn filteraars die leven van plantaardig
plankton en andere in het water aanwezige voedseldeeltjes. Het water wordt
door het dier heegepompt, waarbij de kieuwen het voedsel er uitfilteren.
Voor de voortplanting is een periode met hoge watertemperatuur nodig. Het dier
heeft een hoge tolerantie voor lage zoutgehaltes en lage zuurstofgehaltes. Hoewel ook de gewone mossels draden spinnen om zich mee
vast te hechten, vormen Aziatische mossels vaak opvallend grote en langgerekte
bossen byssusdraden waarmee ze zich vasthechten aan stenen, beschoeiingen en ander
hard materiaal. Daar waar ze op zachtere modderbodems voorkomen,
vormen de draden vaak hele 'nesten' waarin meerdere (2-3,
soms 10 of meer) levende mosseltjes zitten en groeien. | | | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | ANM|Exoten |
Baardmossel
Modiolus barbatus
/Baardmossel_Modiolus-barbatus_ANEMOON_IMG_8131_800.png)
Lees verder...
|
Baardmossel
Modiolus barbatus
Mariene tweekleppige. Tot 65 mm. Paarsbruin tot kastanjebruin, binnenzijde paarslila. Opperhuid
bruingrijs, uitlopend in lange, geelbruine, vezelige haren die naar achteren toenemen. Driehoekige schelp, de achterrand gaat
met een hoek in de onderrand over. Oppervlak met onregelmatige groeilijnen. Zelden in de Nederlandse Noordzee.
Lees verder...
| Baardmossel | Modiolus barbatus | Mariene tweekleppige. Tot 65 mm. Paarsbruin tot kastanjebruin, binnenzijde paarslila. Opperhuid
bruingrijs, uitlopend in lange, geelbruine, vezelige haren die naar achteren toenemen. Driehoekige schelp, de achterrand gaat
met een hoek in de onderrand over. Oppervlak met onregelmatige groeilijnen. Zelden in de Nederlandse Noordzee. | Afmetingen: L. 65 mm, H. tot 40 mm (zelden tot 90 mm).
Schelpkleur: Schelp paarsbruin tot kastanjebruin, voorste gedeelte van de schelp glimmend roodbruin, binnenzijde glanzend paarslila. Opperhuid bruingrijs, ook bij volwassen exemplaren
uitlopend in lange, geelbruine, vezelige haren (feitelijk platte,
gezaagde uitgroeisels van de opperhuid). Naar achteren toe steeds
zwaarder behaard.
Schelpvorm: Vrij stevige driehoekige schelp; de achterrand gaat met een duidelijke hoek in de onderrand over. Bij de top boller dan aan de achterkant.
Sculptuur: Oppervlak met sterk onregelmatige groeilijnen.
Slot: Geen laterale tanden. Ligament uitwendig,op lange slotplaat. | | Van Ierland en Het Kanaal tot Marokko, de Canarische Eilanden, de Azoren en de Middellandse Zee. In Nederland zelden in de Noordzee. O.a. aangetroffen in het gebied van de Oestergronden. Deze zuidelijke soort leeft hier aan de noordrand van het verspreidingsgebied.
Op het strand: Langs de Belgische en Nederlandse kust zo nu en dan aangespoeld met wier en andere drijvende voorwerpen. | Leeft met byssusdraden vastgehecht op hard substraat als stenen, palen, grote schelpen en dergelijke, langs rotskusten onder puur zoute condities. Nooit bij verlaagde zoutgehalten. Van het sublitoraal tot een diepte van ca. 100 m. Het zijn filteraars: het voedsel bestaat uit diatomeeën en flagellaten. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting via de waterkolom. De dieren kunnen 6-14 jaar worden. | | 140464 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | LIMP|SMP|ANM |
Basters drijfslakje
Heleobia stagnorum
/Basters%20drijfhorentje1%20_%20Heleobia%20stagnorum%20AWGsr.jpg)
Lees verder...
|
Basters drijfslakje
Heleobia stagnorum
Huisjesslak uit brak tot bijna zoet water. Tot 6,5 mm.
Glanzend wit, soms doorschijnend. Vaak met
aangroeiing. Opperhuid bruin. Operculum lichtbruin.
Dunschalig, torenvormig, tot 7 matig
bolle windingen. Top spits, mondopening ovaal, bovenin spitser.
Mondrand onverdikt. Navel nauw. Groeilijnen en
minieme spiraallijntjes.
Leeft plaatselijk in binnendijks brak water (Zeeland). Verder niet uit Nederland bekend.
Lees verder...
| Basters drijfslakje | Heleobia stagnorum | Huisjesslak uit brak tot bijna zoet water. Tot 6,5 mm.
Glanzend wit, soms doorschijnend. Vaak met
aangroeiing. Opperhuid bruin. Operculum lichtbruin.
Dunschalig, torenvormig, tot 7 matig
bolle windingen. Top spits, mondopening ovaal, bovenin spitser.
Mondrand onverdikt. Navel nauw. Groeilijnen en
minieme spiraallijntjes.
Leeft plaatselijk in binnendijks brak water (Zeeland). Verder niet uit Nederland bekend. | Afmetingen: H. tot 6,5 mm, B. tot 3 mm.
Schelpkleur: Glanzend wit, zeer licht geelachtig of doorschijnend en kleurloos. Vaak met
aangroeiing op de schelp. Opperhuid geelbruin,
schilferig. Operculum hoornachtig, lichtbruin.
Schelpvorm: Dunschalig, torenvormig horentje, met tot 7 matig bolle windingen. Top spits, mondopening ovaal, bovenin toegespitst. Mondrand dun, onverdikt. Navel zeer nauw. Behalve groeilijnen ook minieme spiraallijntjes.
Dier: Zie Opgezwollen brakwaterhorentje, echter de lichte velden, bestaande uit kleine gele pigmentstippen, ontbreken, het oog is ovaal, iets groter dan bij Ecrobia ventrosa en ligt niet op een verhoogde tentakelbasis. Lichaamskleur variabel, egaal licht tot donkergrijs. Snuit vaak donkerder, met lichter uiteinde. Details in de kop-pigmentatie en vooral de gele pigmentkorrels in de tentakels zijn als onderscheidingskenmerk met het Opgezwollen brakwaterhorentje te gebruiken. | | Bekend uit Noordwest-Duitsland en het Middellandse-Zeegebied. In Nederland een zeldzame brakwatersoort, die in Zeeland voorkomt in verscheidene binnendijks gelegen brakke kreken, wielen, watergangen en inlagen. Er zijn geen recente meldingen uit het Waddengebied of van de Hollandse kusten bekend. | Brakwatersoort die een brede range van zoutgehalten verdraagt. In Nederland in brak water met een zoutgehalte tussen 2,6 en 13,2‰. Veel lagere, maar ook hogere waarden worden (tijdelijk) ook geaccepteerd. Gewoonlijk van gescheiden geslacht, echter ook voortplanting door zelfbevruchting is waargenomen. De eikapsels bevatten één ei en worden onder andere op de schelpen van soortgenoten afgezet. Geen pelagisch larvenstadium. De verdere levenscyclus is niet goed bekend. | | 153928 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Blauwgestreepte schaalhoren
Patella pellucida
/Blauwgestreepte%20schaalhoren_Patella%20pellucida.jpg)
Lees verder...
|
Blauwgestreepte schaalhoren
Patella pellucida
Mariene huisjesslak. Tot 7 mm. Lichtbruin, met 2-8, (zelden 10)
stralende lichtblauwe tot groene, onderbroken
kleurlijnen. Mutsvormige schelp met stompe top. Geen operculum. Lijkt glad, maar bij vergroting
is vaak een radiaire sculptuur te zien. Soms met sterkere ribben. Naast de ovale
dunschalige vorm is er een dikschaliger, meer ronder vorm (forma <em>laevis</em> Pennant). Leeft op grote bruinwieren. In Nederland uiterst zeldzaam. Wel regelmatig op aangespoeld wier.
Lees verder...
| Blauwgestreepte schaalhoren | Patella pellucida | Mariene huisjesslak. Tot 7 mm. Lichtbruin, met 2-8, (zelden 10)
stralende lichtblauwe tot groene, onderbroken
kleurlijnen. Mutsvormige schelp met stompe top. Geen operculum. Lijkt glad, maar bij vergroting
is vaak een radiaire sculptuur te zien. Soms met sterkere ribben. Naast de ovale
dunschalige vorm is er een dikschaliger, meer ronder vorm (forma laevis Pennant). Leeft op grote bruinwieren. In Nederland uiterst zeldzaam. Wel regelmatig op aangespoeld wier. | Afmetingen: H. tot 7 mm, B. tot 20 mm.
Schelpkleur: Lichtbruin tot hoornkleurig, bij jonge dieren deels
doorschijnend. Vanuit de top lopen 2-8, (zelden 10)
stralende lichtblauwe tot groene, onderbroken
kleurlijnen.
Schelpvorm: Dunschalige tot meer stevige, mutsvormige schelp. De top is stomp en ligt vrij dicht bij de achterrand. De schelp lijkt glad met alleen duidelijke groeilijnen en -banden, maar bij vergroting is vaak een fijne radiaire sculptuur te zien. Naast de ovale dunschalige vorm is er een dikschaliger, meer ronder vorm, die ook groter wordt (forma laevis Pennant).
Dier: mantelranden deels met franjevormige tentakels. Kop met brede snuit, koptentakels weinig buitende schelp uitstekend en slank, iets afgeplat, met kleine ogen aan de basis. Lichaamskleur grijswit tot crème, kop en voetrand soms donkerder geel totbruin. Geen operculum. | | IJsland, Noorwegen, Atlantische kust van Groot-Brittannië en Frankrijk tot Portugal. Zeldzaam in het westelijk deel van de Middellandse Zee en langs de Afrikaanse westkust. De soort leeft vooral in wat koudere wateren. In de Noordzee onder meer op Helgoland en langs de Noordzeekust van Groot-Brittannië. Uit Nederlandse voornamelijk bekend van vaak nog levende dieren, die op het strand aanspoelden op wieren als Knotswier en Laminaria. Autochtoon bekend van uit de Waddenzee gevist Veterwier Chorda filum. | Langs rotskusten, vastgehecht op bruinwieren. De soort prefereert zilte plaatsen met een sterke waterbeweging in het sublitoraal. Van iets beneden de laagwaterlijn tot een diepte van ca. 30 m. Vooral aanwezig op Laminaria-achtig zeewier, zoals Suikerwier Saccharina latissima en Vingerwier Laminaria digitata. Ook gevonden op wieren uit het geslacht Fucus en op Riemwier Himanthalia elongata. Het voedsel bestaat uit de bruinwieren en detritus.
Afwijkend van dan veel andere schaalhorens zijn de dieren gedurende hun hele leven van gescheiden geslacht. Voortplanting in het voorjaar. Eieren vormen een groengele, geleiachtige massa, met een dun membraam, afgezet in het plankton.
Het verschil tussen de typische dunschalige kom- of badkuipvorm en de dikkere, meer mutsvormige f. laevis wordt veroorzaakt door de plaats op het wier waar de dieren zich na het larvale stadium vasthechten. Dieren in holten in de nerf van het wier ontwikkelen zich tot de forma laevis, dieren die op de bladen van het wier zitten tot de typische dunschalige vorm. | | 147459 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Blauwtipje
Janolus cristatus
/Blauwtipje_Janolus-cristatus_Lodewijk-Roelen_800_600.png)
Lees verder...
|
Blauwtipje
Janolus cristatus
<p>Zeenaaktslak. Ca. 40 mm (tot 75 mm). Het kopgedeelte voor de rhinoforen (reuksprieten) is over de volle breedte bedekt met opgezwollen cerata (longpapillen). Op de rug, uitgezonderd het middengebied en de staartpunt, eveneens talrijke cerata. Deze hebben een blauw iriserende witte top, met aan de basis blauwachtig iriserend pigment. Rhinoforen lang en gelamelleerd. Op de kop tussen de rhinoforen zit een merkwaardig langwerpig 'kruintje'.</p>
Lees verder...
| Blauwtipje | Janolus cristatus | Zeenaaktslak. Ca. 40 mm (tot 75 mm). Het kopgedeelte voor de rhinoforen (reuksprieten) is over de volle breedte bedekt met opgezwollen cerata (longpapillen). Op de rug, uitgezonderd het middengebied en de staartpunt, eveneens talrijke cerata. Deze hebben een blauw iriserende witte top, met aan de basis blauwachtig iriserend pigment. Rhinoforen lang en gelamelleerd. Op de kop tussen de rhinoforen zit een merkwaardig langwerpig 'kruintje'.
| Afmetingen: Lengte tot 75 mm. In Nederland meestal niet langer dan 40 mm.
Kleur: Het lichaam zelf is kleurloos transparant, soms wat gelig. De top van de papillen draagt wit pigment, dat vaak blauw iriseert. Op de rug zijn wat witte vlekjes aanwezig. Op het midden van de staart is een witte lengtestreep zichtbaar. In de papillen loopt in de lengterichting een zwarte lijn, die bij de top vertakt.
Vorm: Blauwtipjes vallen onmiddellijk op door het grote aantal breed uitlopende uitsteeksels op de rug, (cerata of longpapillen genaamd) en de kleur daarvan. De cerata staan aan weerszijden van het lichaam en ook voor op de kop. Het midden van de rug is vrij van cerata. De rhinoforen zijn lang en gelamelleerd. Op de kop tussen de rhinoforen zit een merkwaardig langwerpig 'kruintje'.
Eieren: De voor deze soort karakteristieke eisnoeren hebben de vorm van een wit kronkelig kettingsnoer, met eieren in groepjes en omlaag gebogen u-vormige lussen.
| | Blauwtipjes worden vooral in de Oosterschelde waargenomen, hoewel er ook incidentele waarnemingen bekend zijn uit het Grevelingenmeer, de westelijke Waddenzee en de mond van de Westerschelde.
Waarnemingen blauwtipje:
Verspreidingsatlas.nl: blauwtipje.
Waarneming.nl: blauwtipje.
Telmee.nl: blauwtipje.
| Op hard substraat, van de laagwaterlijn tot ten minste 20 m diepte. Blauwtipjes eten van struikvormige mosdiertjes, in de Nederlandse wateren vooral van Bugula plumosa, hoewel de dieren ook regelmatig op Bicellariella ciliata worden waargenomen.
De karakteristieke eisnoeren zijn te vinden vanaf juli tot december en hebben de vorm van een karakteristiek wit kronkelig kettingsnoer, met omlaag gebogen u-vormige lussen. Ze worden meestal in mosdiertjeskolonies afgezet.
| Dieren worden meestal vanaf juli tot ver in het najaar waargenomen. Na zachte winters ook voorjaars-waarnemingen.
| 140855
| Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Bleke knuppelslak
Eubranchus pallidus
/Bleke-knuppelslak_Eubranchus-pallidus_800_Arne-Kuilman.png)
Lees verder...
|
Bleke knuppelslak
Eubranchus pallidus
Zeenaaktslak. Tot 23 mm. Rhinoforen ca. twee keer zo lang als de tentakels. De rug is dicht bezet met gezwollen papillen, gerangschikt in tot 10 schuin oplopende rijen van maximaal 7 papillen per rij, alle met een spitse punt. Aan de zijkanten is de voet dicht bezet met korte en minder gezwollen papillen. Schaars. Noordzee, Ooster- en Westerschelde, Waddenzee.
Lees verder...
| Bleke knuppelslak | Eubranchus pallidus | Zeenaaktslak. Tot 23 mm. Rhinoforen ca. twee keer zo lang als de tentakels. De rug is dicht bezet met gezwollen papillen, gerangschikt in tot 10 schuin oplopende rijen van maximaal 7 papillen per rij, alle met een spitse punt. Aan de zijkanten is de voet dicht bezet met korte en minder gezwollen papillen. Schaars. Noordzee, Ooster- en Westerschelde, Waddenzee. | Afmetingen: Tot 23 mm.
Kleur: De lichaamskleur is grijswit, met voor op de rug meestal roodbruine tot oranje vlekken. Zowel het lichaam als de cerata hebben zeer karakteristieke oranjebruine vlekjes en verder ook witte puntjes. De cerata zijn aan de top transparant, met vlak daaronder wit pigment dat de cnidosac maskeert en waarover een goudgele tot lichtbruine pigmentring kan liggen. De rhinoforen en tentakels hebben in het midden vaak een bruine band en de uiteinden zijn wit gespikkeld. De pigmentering is variabel.
Vorm: De rhinoforen zijn ca. twee keer zo lang als de tentakels. De rug is
dicht bezet met gezwollen papillen, gerangschikt in tot 10 schuin
oplopende rijen van maximaal 7 papillen per rij, alle met een spitse
punt. Aan de zijkanten is de voet dicht bezet met korte en minder
gezwollen papillen.
Eieren: Eisnoeren zijn meestal aan het eind van de lente of in de zomer aangetroffen. Ze worden op het voedsel afgezet en vormen een variabel gedraaid plat lint, met minder dan twee windingen. | | Noord-Atlantische soort, IJsland, Barentszzee, Noorwegen, via de Britse Eilanden tot in de westelijke Middellandse Zee. Elders ook in Noordoost-Amerika. In Nederland sinds 1951 sporadisch autochtoon aangetroffen in de Westerschelde bij Vlissingen, in de Noordzee, bij Texel en Den Helder en op aangespoelde voorwerpen op onze stranden. Vanaf 1986 ook bekend uit de Oosterschelde, waar de dieren vooral in het centrale en westelijke gedeelte leven. Er zijn ook meerdere waarnemingen uit het zuidwestelijke Grevelingenmeer uit de periode 2006-2012.
Opmerking: Mogelijk betreft een deel van deze waarnemingen de Witgezoomde knuppelslak. | In het sublitoraal op hard substraat in al dan niet beschutte gebieden, waar het voedsel voorkomt. het voedsel bestaat uit Hydropoliepen van de geslachten Laomedea en Obelia. | Nederlandse waarnemingen zijn zeldzaam en stammen uit de winter, lente en vroege
zomer, vooral uit mei-juli. | 139768 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | |
Bleke plooislak
Goniodoris nodosa
/120630%20bleke%20plooislak%20sophiahaven%202Wijnand%20Vlierhuis.jpg)
Lees verder...
|
Bleke plooislak
Goniodoris nodosa
Zeenaaktslak. Tot 28 mm. Transparant tot wit,
soms wat geel of roze. Plooivormige mantelranden, vaak in een gele
lijn. Aan de basis van de rhinoforen en achter de kieuwen vaak witte vlekken. Slank, met brede voet,
gelamelleerde rhinoforen en afgeplatte mondtentakels. De gereduceerde
geplooide mantel loopt vanaf de rhinoforen tot achter de kieuwen. Rug met knobbeltjes,
7-13 geveerde kieuwen.
Eisnoeren als cirkelronde witte spiralvormige band, afgezet op hard substraat in voorjaar en
herfst.
Lees verder...
| Bleke plooislak | Goniodoris nodosa | Zeenaaktslak. Tot 28 mm. Transparant tot wit,
soms wat geel of roze. Plooivormige mantelranden, vaak in een gele
lijn. Aan de basis van de rhinoforen en achter de kieuwen vaak witte vlekken. Slank, met brede voet,
gelamelleerde rhinoforen en afgeplatte mondtentakels. De gereduceerde
geplooide mantel loopt vanaf de rhinoforen tot achter de kieuwen. Rug met knobbeltjes,
7-13 geveerde kieuwen.
Eisnoeren als cirkelronde witte spiralvormige band, afgezet op hard substraat in voorjaar en
herfst. | Afmetingen: Lengte tot 28, in Nederland tot 18 mm.
Kleur: De lichaamskleur is transparant tot wit, met op de rug soms een gele of roze tint. De plooivormige mantelranden aan beide zijden van het lichaam vormen vaak een geel gekleurde, ononderbroken lijn. Aan de basis van de rhinoforen en op de huid achter de kieuwen, komen verspreid vaak witte pigmentvlekken voor.
Vorm: Een slank ogende slak,
met een brede, stevige voet. De rhinoforen zijn twaalfvoudig
gelamelleerd. Mondtentakels afgeplat opzij gericht. De gereduceerde
mantel loopt als een brede plooi van voor de rhinoforen, langs de
lichaamszijden tot achter de kieuwen langs. Binnen de mantelrand staan
op de rug hele kleine knobbels. Achter op de rug, rond de anus, staan
7-13 enkelvoudig geveerde kieuwen.
Eieren: Eisnoeren op hard substraat, van het voorjaar tot de herfst. Ze vormen een in dwarsdoorsnede cirkelronde witte band, die afgezet wordt in een spiraal met tot ongeveer twee windingen (meestal minder). De snoeren worden gevonden tussen maart en juli. Er zijn echter ook waarnemingen bekend uit het najaar en zelfs uit de winter (december en januari). | | In Nederland is de soort zeldzaam, maar zowel langs de kusten van de Waddeneilanden, als in de Zeeuwse wateren zijn exemplaren aangetroffen. De laatste jaren bleken zowel de slakken als de eieren vrijwel jaarlijks in kleine aantallen aanwezig in de getijdenzone op Neeltje Jans, bij Burghsluis en Zierikzee in de Oosterschelde, op diepten van 5-12 m. In hoeverre deze soort zich definitief op onze kust heeft gevestigd is niet duidelijk, ondanks het inmiddels massaal voorkomen van één van de voedselbronnen: de Grijze korstzakpijp Diplosoma listerianum. | Vanaf het ondiepe sublitoraal tot dieper water. Het is een typische soort van het voorjaar en de zomer. Voedsel: Juvenielen voeden zich met mosdiertjes, waaronder de Bruine zeevinger Alcyonidium diaphanum en Flustrellidra hispida. Volwassen exemplaren schakelen over op een andere voedselbron en voeden zich met zakpijpen, waaronder de Grijze korstzakpijp Diplosoma listerianum, de Gesterde geleikorst Botryllus schlosseri en de Zeebes Dendrodoa grossularia. Eisnoeren worden afgezet op hard substraat, van het voorjaar tot de herfst. | | 140033 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Bolle papierschelp
Thracia convexa
/Bolle%20papierschelp_Thracia%20convexa_1Maarten%20Mulder.jpg)
Lees verder...
|
Bolle papierschelp
Thracia convexa
Mariene tweekleppige. Tot 65 mm. Wit tot crème. Opperhuid geelgroen. Dunschalige, tamelijk opgeblazen, ongelijkkleppige schelpen. Rechterklep boller en iets groter dan de
linker. Achterzijde afgeknot. Sculptuur van talloze concentrische groeilijnen en daarnaast bedekt met een uiterst fijne korrelige oppervlaktesculptuur, met name op de achterzijde. In het slot ontbreken echte
slottanden. In de Noordzee alleen in wat dieper water, spoelt zelden of nooit aan.
Lees verder...
| Bolle papierschelp | Thracia convexa | Mariene tweekleppige. Tot 65 mm. Wit tot crème. Opperhuid geelgroen. Dunschalige, tamelijk opgeblazen, ongelijkkleppige schelpen. Rechterklep boller en iets groter dan de
linker. Achterzijde afgeknot. Sculptuur van talloze concentrische groeilijnen en daarnaast bedekt met een uiterst fijne korrelige oppervlaktesculptuur, met name op de achterzijde. In het slot ontbreken echte
slottanden. In de Noordzee alleen in wat dieper water, spoelt zelden of nooit aan. | Afmetingen: L. tot 65 mm, H. tot 40 mm.
Schelpkleur: Wit tot crème. Opperhuid geelgroen.
Schelpvorm: Dunschalige, tamelijk opgeblazen schelpen. De schelpen zijn ongelijkkleppig: de rechterklep is boller en ook wat groter dan de linkerklep en omvat deze. De afgeknotte achterzijde is minder hoog en minder bol dan de afgeronde zijde, de schelpen gapen aan die kant. De top ligt even achter het midden en is naar binnen gekromd. De onderrand golft licht.
Sculptuur: Talloze concentrische groeilijnen die richting onderrand van de schelp de neiging hebben enigszins te gaan golven. Daarnaast bedekt met een uiterst fijne korrelige oppervlaktesculptuur, die met name op de achterzijde toch vrij duidelijk zichtbaar is.
Slot: Slotband zowel uitwendig als inwendig, in een kleine driehoekige ligamentdrager. In het slot ontbreken echte slottanden. De ligamentdrager wordt door een hoekige inkeping begrensd.
Bnnenzijde schelp: Het voorste spierindruksel is duidelijker dan het achterste. De mantelbocht is ondiep en reikt niet voorbij de ligamentdrager. | | Langs de gehele Europese westkust en in de Middellandse Zee. Nergens talrijk.
Op het strand:
Niet met zekerheid bekend van het strand, uitgezonderd fossiel in Zeeland. | Bewoner van zand- en slibbodems, op diepten tussen ca.10 tot 200 m. De dieren leven ingegraven, waarbij ze op hun zij in de zeebodem liggen, met de rechterklep boven. De gescheiden sifonen zijn lang en beweeglijk en aan de uiteinden omgeven door een relatief dikke slijmlaag. Hiermee maakt het dier schoorsteenachtige gangen in de bodem, waarin de sifonen worden teruggetrokken. | | 141644 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |