Chinese vijvermossel
Sinanodonta woodiana

|
Chinese vijvermossel
Sinanodonta woodiana
Grote, dunschalige rond-ovale zoetwatermossel die bijna net zo lang is als hoog. Tot 30 cm. Crème met een bruine opperhuid. Binnenzijde met glanzend zilverwit parelmoer. De onderrand loopt nergens recht. Beide kleppen zijn bol. Indien gedroogd barsten de schelpen meestal.
Item 1 of 0
| Chinese vijvermossel | Sinanodonta woodiana | | Grote, dunschalige rond-ovale zoetwatermossel die bijna net zo lang is als hoog. Tot 30 cm. Crème met een bruine opperhuid. Binnenzijde met glanzend zilverwit parelmoer. De onderrand loopt nergens recht. Beide kleppen zijn bol. Indien gedroogd barsten de schelpen meestal.
| Afmeting: Schelp 30 x 27 cm. Meestal wat kleiner.
Kleur: Crème met een bruine tot zeer donkerbruine opperhuid. Binnenzijde met glanzend zilverwit parelmoer.
Sculptuur: Aan de buitenzijde wel vrij regelmatige groeilijnen, maar geen verdere sculptuur. Op de top zijn warrige ribbels te zien (umbonale rugae). Deze kunnen bij zoetwatermossels per soort verschillen.
Slot: Geen echte slottanden.
Binnenzijde: Twee ongeveer gelijke, wat verzonken spierindruksels. Geen mantelbocht.
Vorm: Grote, relatief dunschalige rond-ovale zoetwatermossel die bijna net zo lang is als hoog. De onderrand loopt nergens recht. Beide kleppen zijn bol. Indien gedroogd barsten de schelpen meestal.
|  | Exoot. Oorspronkelijk afkomsig uit Oost-Azië uit de Amur en Jangtsekiang en daarmee verbonden rivieren en wateren. In ons land ingevoerd en verwilderd. Wordt in tuincentra als aquarium- en vijverdier verkocht en is van daaruit vermoedelijk 'gedumpt', dan wel ontsnapt naar het wild. Voor het eerst gevonden in België in 1999 en later ook in ons land.
| Leeft zowel in bijna stilstaande als beworgen wateren, waaronder snelstromende rivieren. De dieren kunnen meer dan 10 jaar oud worden en zich al voortplanten in het eerste levensjaar als ze slechts 4 cm zijn. Hoewel het een zoetwatersoort is, wordt enige verzilting verdragen. Net als andere zoetwatermossels is er een parasitisch beginstadium waarbij de zogenaamde glochidiumlarve zich aan een gastheervis hecht. Dat kunnen diverse inheemse of uitgezette vissoorten (karpersoorten) zijn. Inmiddels bekend van meerdere vindplaatsen, vooral vijvers, sloten en andere, vaak kleinere stilstaande, vaak rijk begroeide wateren.
| Â | Â | Nederland | Zoetwater | Â |
Chinese wolhandkrab
Eriocheir sinensis

|
Chinese wolhandkrab
Eriocheir sinensis
Krab. Zoet, brak en zout water. Tot 8,5 cm breed bijna vierkant rugschild. Grijsgroene tot donkerbruin. Langs de zijkant van het rugschild aan beide zijden 4 tanden (achterste 2 minder opvallend), en aan de voorkant tussen de ogen ook 4 (2 maal 2) tanden. Looppoten normaal ontwikkeld en niet sterk verschillend. Schaarpoten sterk ontwikkeld, en voorzien van een forse dot haren (bij het vrouwtje iets minder dicht). Â Â
Item 1 of 0
| Chinese wolhandkrab | Eriocheir sinensis | | Krab. Zoet, brak en zout water. Tot 8,5 cm breed bijna vierkant rugschild. Grijsgroene tot donkerbruin. Langs de zijkant van het rugschild aan beide zijden 4 tanden (achterste 2 minder opvallend), en aan de voorkant tussen de ogen ook 4 (2 maal 2) tanden. Looppoten normaal ontwikkeld en niet sterk verschillend. Schaarpoten sterk ontwikkeld, en voorzien van een forse dot haren (bij het vrouwtje iets minder dicht). Â Â | Afmetingen: tot 8,5 cm breed rugschild.
Kleur:Â Grijsgroene tot donkerbruin.
Rugschild: Vierkant.
Vorm:  Langs de zijkant van het rugschild aan beide zijden 4 tanden (achterste 2 minder opvallend), en aan de voorkant tussen de ogen ook 4 (2 maal 2) tanden. Looppoten normaal ontwikkeld en niet sterk verschillend. Schaarpoten sterk ontwikkeld, en voorzien van een forse dot haren (bij het vrouwtje iets minder dicht). |  |  | Leeft zowel in stilstaande als stromende wateren, meestal in de buurt van de oever, vanwege meer schuilmogelijkheden en aanwezigheid van voedsel. De paaitijd is in het najaar in zoete en brakke wateren. De vrouwtjes trekken daarna naar zee. In deze tijd zijn ze vaak op strand te vinden, waar ze het volgende voorjaar hun eieren loslaten. De jonge krabben gaan terug naar het zoete water. Daarbij kunnen ze ver de rivieren op gaan, voornamelijk 's nachts. Na 2-5 jaar zijn de dieren volwassen. |  | 107451 | Nederland | Zoutwater|Brakwater|Zoetwater | MOO |
Citroengeel mosdiertje
Amathia citrina

|
Citroengeel mosdiertje
Amathia citrina
Kolonievormende mariene soort. Karakteristiek zijn de citroengeel kleurige individuen (zoïden).
Item 1 of 0
| Citroengeel mosdiertje | Amathia citrina | | Kolonievormende mariene soort. Karakteristiek zijn de citroengeel kleurige individuen (zoïden). |  |  |  |  |  | 851584 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Citroenslak
Doris pseudoargus

|
Citroenslak
Doris pseudoargus
Zeenaaktslak. Ook in brak water. Tot 120 mm. Grote, ovale soort met breed mantelschild met halfronde wratachtige tuberkels. Rhinoforen schuin gelamelleerd en intrekbaar. Kieuwkrans op de rug met 7-9
drievoudig geveerde kieuwen. Mondopening in een klein mondveld met aan
weerszijden zeer kleine mondtentakels. In Nederland zeldzaam. O.a. bekend van Den
Helder, Vlissingen, Grevelingenmeer, westelijke deel Oosterschelde. Spoelt ook op het
strand aan.
Item 1 of 0
| Citroenslak | Doris pseudoargus | | Zeenaaktslak. Ook in brak water. Tot 120 mm. Grote, ovale soort met breed mantelschild met halfronde wratachtige tuberkels. Rhinoforen schuin gelamelleerd en intrekbaar. Kieuwkrans op de rug met 7-9
drievoudig geveerde kieuwen. Mondopening in een klein mondveld met aan
weerszijden zeer kleine mondtentakels. In Nederland zeldzaam. O.a. bekend van Den
Helder, Vlissingen, Grevelingenmeer, westelijke deel Oosterschelde. Spoelt ook op het
strand aan. | Afmetingen: Lengte tot 120 mm.
Kleur: De kieuwkrans is vaak lichter van kleur dan de mantel. Soms ook donkerder, bijvoorbeeld een paarse kieuwkrans op een gele slak. De lichaamskleur van de mantel is bleekgrijs, geelbruin of oranje, met grote onregelmatige bruine, vleeskleurige, paarse of groene vlekken. De kieuwen zijn vaak violet van kleur. Sommige dieren zijn egaal oranje of nagenoeg geel.
Vorm: Een van de grootste Nederlandse doride
zeenaaktslakken. Ovale soort met een breed mantelschild dat dicht bezet
is met halfronde wratachtige tuberkels. De rhinoforen zijn schuin in de
breedte gelamelleerd en intrekbaar. De kieuwkrans bestaant uit 7-9
drievoudig geveerde kieuwen. Mondopening in een klein mondveld met aan
weerszijden zeer kleine mondtentakels.
Eieren: Eisnoeren worden in het noorden van Europa afgezet in het voorjaar, in het zuiden in de herfst. Het zijn grote vuilwitte, spiraalvormige linten. |  | In de Nederlandse wateren is de soort zeldzaam. Onder meer gevonden bij Den Helder, Vlissingen en voorheen in het westelijke deel van de Oosterschelde en in het Grevelingenmeer. Bovendien meermalen op het strand aangespoeld gevonden. | De dieren kunnen een verlaagd zoutgehalte verdragen en zijn het hele jaar door gevonden op hard substraat waar het voedsel voorkomt. Het voedsel bestaat uit korstvormige sponzen zoals Broodspons Halichondria panicea en Bleke piekjesspons Hymeniacidon perlevis. |  | 181228 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dakpankokerworm
Owenia fusiformis

|
Dakpankokerworm
Owenia fusiformis
Borstelwom (kokerworm) wonend in buisjes gemaakt van zand met vaak schelpstukjes. Tot 10 cm. Kop zonder echte tentakels maar met een (vaak oranje) krans van korte vertakte kieuwen rond de mondopening. De schelpstukjes zijn vaak meer dakpansgewijs over elkaar geplakt. De kokers zijn stevig en lopen dunner/smaller taps toe. Het dier zelf is verder groengeel tot roze.
Item 1 of 0
| Dakpankokerworm | Owenia fusiformis | | Borstelwom (kokerworm) wonend in buisjes gemaakt van zand met vaak schelpstukjes. Tot 10 cm. Kop zonder echte tentakels maar met een (vaak oranje) krans van korte vertakte kieuwen rond de mondopening. De schelpstukjes zijn vaak meer dakpansgewijs over elkaar geplakt. De kokers zijn stevig en lopen dunner/smaller taps toe. Het dier zelf is verder groengeel tot roze.
| Afmetingen: Tot 10 cm.
Vorm: De Dakpankokerwom blijft kleiner dan de Schelpkokerworm Lanice conchilega en is te herkennen aan het ontbreken van echte tentakels op de kop. In plaats daarvan staat er een krans korte vertakte kieuwen rondom de mondopening. Het uiteinde van een uit de koker stekende worm loopt versmallend taps toe.
Koker: Koker beplakt met zandkorrels, stekels van zeeëgels en stukjes schelp. De schelpstukken liggen vaak meer dakpansgewijs over elkaar heengeplakt dan op kokers van de Schelpkokerworm. Aan het uiteinde van de koker zitten geen filamenten van zandkorrels (wel bij Lanice). De kokers zijn steviger en aan één kant duidelijk dunner/smaller.
Kleur: Het dier zelf is meestal lichter van kleur, van groengeel tot roze. De vertakte kieuwen rondom de mondopening kunnen helder oranje zijn.
| Â | De Dakpankokerworm heeft een wijde verspreiding en komt zowel voor in grote delen van het Pacifisch Gebied (Stille Oceaan) als in de Middellandse Zee, de Atlantische Oceaan en de Noordzee. In Nederland zowel aanwezig in de Zeeuwse Delt, de Zeeuwse stromen, langs de Noordzeekust en in de Waddenzee.
| Deze Polychaete worm leeft in het getijdengebied en deels in het sublitoraal en lager. De dieren leven met koker en al verticaal ingegraven in het sediment, met de opening nabij het bodemoppervlak om met de kieuwen voedseldeeltjes te verzamelen. De samenstelling van de bodem speelt bij deze soort geen grote rol. De soort leeft zowel in zacht slib als in fijn, middelgrof en grof zand en op allerlei gemengde bodems met schelpengruis. Bij laag water is de Dakpankokerworm soms te zien, de kop met de rode kieuwkrans steekt dan boven de bodem uit.
| Â | 130544 | Nederland | Zoutwater | SMP |
Darmwieren
Ulva sp - Enteromorpha

|
Darmwieren
Ulva sp - Enteromorpha
Groenwier. Groene, lintvormige vertakte en onvertakte wieren.
Item 1 of 0
| Darmwieren | Ulva sp - Enteromorpha | | Groenwier. Groene, lintvormige vertakte en onvertakte wieren. | Â | Â | Zeeland | Â | Â | 144294 | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Dichtgestreepte artemisschelp
Dosinia lupinus

|
Dichtgestreepte artemisschelp
Dosinia lupinus
Mariene tweekleppige. Tot 40 mm. Vuilwit tot lichtbruin, nooit
radiaire kleurbanden van V-vormige vlekken. Cirkelronde schelp met naar
voren gebogen top. Voor de top ligt een
hartvormig maantje. De
sculptuur bestaat uit talloze concentrische ribben die aan de voor- en
achterkant hoogstens in lichte mate verhoogd zijn tot platte, enigszins
onregelmatige ribben. Bij jonge exemplaren is de ribsculptuur vaak nog
fijn. Slot heterodont. Slotband gedeeltelijk uitwendig. Aan de binnenzijde is een diepe mantelbocht zichtbaar. De onderrand is niet gekarteld. Noordzee, verder van de kust. niet in de nabije kustzone. Spoelt zelden vers aan.
Item 1 of 0
| Dichtgestreepte artemisschelp | Dosinia lupinus | | Mariene tweekleppige. Tot 40 mm. Vuilwit tot lichtbruin, nooit
radiaire kleurbanden van V-vormige vlekken. Cirkelronde schelp met naar
voren gebogen top. Voor de top ligt een
hartvormig maantje. De
sculptuur bestaat uit talloze concentrische ribben die aan de voor- en
achterkant hoogstens in lichte mate verhoogd zijn tot platte, enigszins
onregelmatige ribben. Bij jonge exemplaren is de ribsculptuur vaak nog
fijn. Slot heterodont. Slotband gedeeltelijk uitwendig. Aan de binnenzijde is een diepe mantelbocht zichtbaar. De onderrand is niet gekarteld. Noordzee, verder van de kust. niet in de nabije kustzone. Spoelt zelden vers aan. | Afmetingen: L. tot 40 mm, H. tot 40 mm.
Schelpkleur: Schelpkleur vuilwit tot lichtbruin, nooit radiaire kleurbanden van V-vormige vlekken. Binnenzijde glanzend wit.
Schelpvorm: Stevige cirkelronde schelp. De top is naar voren gebogen. Voor de top ligt een hartvormig maantje. Voor het maantje loopt de curve die de schelprand maakt steil omlaag. Er is geen duidelijk afgebakend rugveld. De bovenrand van de schelp loopt in vergelijking tot de (gewone) Artemisschelp steiler af naar achteren.
Sculptuur: De sculptuur bestaat uit talloze concentrische ribben die aan de voor- en achterkant hoogstens in lichte mate verhoogd zijn tot platte, enigszins onregelmatige ribben. Bij jonge exemplaren is de ribsculptuur vaak nog fijn.
Slot: Slot heterodont. Slotband gedeeltelijk uitwendig.
Binnenzijde schelp: Diepe mantelbocht. De onderrand is niet gekarteld. | Â | Van IJsland, Noord-Noorwegen en de Oostzee tot de Azoren en de Afrikaanse westkust. Ook in de Middellandse Zee en Zwarte Zee. In het Nederlandse deel van de Noordzee is de soort weider verspreid en algemener dan de (gewone) Artemisschelp, met vooral een sterke aanwezigheid rond de Oestergronden, inclusief het Friese Front en op de Doggersbank. Op de Klaverbank overheerst de Artemisschelp. Plaatselijk ook dichter bij de kust aanwezig (Texelse Stenen en boven de Waddeneilanden). Leeft niet in de zeer nabije kustzone.
Op het strand: Verse schelpen spoelen maar zelden aan, het meest op de Waddeneilanden. Soms ook met er op vastgegroeide poliepenbosjes. Oude schelpen spoelen regelmatig aan, maar deze zijn verkleurd en fossiel (Eemien, pleistoceen). | De dieren leven vrij diep ingegraven (10-12 cm) in fijn tot matig grof zand, van dicht onder de laagwaterlijn tot 200 m diepte. Ze zuigen met hun sifonen water aan, dat langs de kieuwen gevoerd wordt, waar er voedseldeeltjes uit worden gezeefd. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Maximale leeftijd ca. 20 jaar. | Â | 141912 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Dikkopje
Pomatoschistus minutus

|
Dikkopje
Pomatoschistus minutus
Zeevis. Ook in brak water. Tot 10 cm, meestal kleiner. Zandkleurig tot bruin, met vaak een donkerder patroon op het lichaam. Bovenkant kop tot eerste rugvin met schubben. Bij de mannetjes zit achterop de rugvin een donkere vlek met witte rand, die vooral in de paaitijd scherp is afgetekend. Staartwortel met donkere vlek.
Item 1 of 0
| Dikkopje | Pomatoschistus minutus | | Zeevis. Ook in brak water. Tot 10 cm, meestal kleiner. Zandkleurig tot bruin, met vaak een donkerder patroon op het lichaam. Bovenkant kop tot eerste rugvin met schubben. Bij de mannetjes zit achterop de rugvin een donkere vlek met witte rand, die vooral in de paaitijd scherp is afgetekend. Staartwortel met donkere vlek. | Afmetingen: Tot 10 cm. Meestal zijn de dieren een stuk kleiner.
Kleur: Meestal egaal zandkleurig tot bruin. Bij de mannetjes zit achterop de eerste rugvin een donkere vlek met
een witte rand, die vooral in de paaitijd scherp is afgetekend.
Vorm: Kleine grondelachtige soort. Â
Vinnen: Twee duidelijk van elkaar gescheiden rugvinnen, borstvinnen vergroeid tot een soort zuignap.
Overig: Het Dikkopje wordt vanwege zijn kleur en biotoop ook wel
Zandgrondel genoemd. Een andere naam is Schotevisje omdat het voor je
voeten wegschiet als je door ondiep water loopt. | Â | N-Atlantische Oceaan, Noordzee, Oostzee. Ook regelmatig in Brakwatergebieden (o.a. in het Noordzeekanaal). | Dikkopjes leven voornamelijk op zand en slikbodems, maar zijn ook dicht in de buurt van stenen te vinden. Ze leven ook in brak water. De paaitijd is van is van maart t/m juni. De eitjes worden afgezet op
stenen en ook wel in het binnentste van de schelpen. Het kuitschieten
gebeurt in drie a vier keer. De mannetjes waken over de eitjes. De
dieren worden meestal slechts twee jaar oud. | Â | 126928 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Diklipharder
Chelon labrosus

|
Diklipharder
Chelon labrosus
Diklipharders zijn grote, stevige, vrij zwemmende vissen die meestal in groepsverband te vinden zijn. Zeevis. 50-60 cm (tot 70 cm). Grote, stevige
torpedovormige vis, met een blauwgroene rug en bijna zilverachtige witte
flanken en buik. Stevige dikke lippen. Huid met grote schubben die op
afstand op lengtestrepen lijken. Eerste rugvin met
vier harde vinstralen, tweede rugvin en de anaalvorm hoekig van
vorm. De staart is gevorkt. Harder zwemmen vaak
in groepsverband, o.a. veel bij pontons en wrakken.
Item 1 of 0
| Diklipharder | Chelon labrosus | | Diklipharders zijn grote, stevige, vrij zwemmende vissen die meestal in groepsverband te vinden zijn. Zeevis. 50-60 cm (tot 70 cm). Grote, stevige
torpedovormige vis, met een blauwgroene rug en bijna zilverachtige witte
flanken en buik. Stevige dikke lippen. Huid met grote schubben die op
afstand op lengtestrepen lijken. Eerste rugvin met
vier harde vinstralen, tweede rugvin en de anaalvorm hoekig van
vorm. De staart is gevorkt. Harder zwemmen vaak
in groepsverband, o.a. veel bij pontons en wrakken. | Afmetingen: Tot 75 centimeter lang, meestal kleiner.
Kleur: Zilverglanzend met een blauwgroene rug met donkere lengtestrepen en bijna zilverachtige witte
flanken en buik.
Vorm: Het lichaam is stevig en slank
torpedovormig, De Diklipharder heeft, zoals de naam al doet vermoeden,
stevige dikke lippen. De huid is bezet met grote schubben die op
afstand op lengtestrepen lijken.
Vinnen: De eerste rugvin is karakteristiek met
vier harde vinstralen, de tweede rugvin en de anaalvorm zijn hoekig van
vorm. De staart is gevorkt. | Â | Noordoostelijke Atlantische Oceaan, Middellandse Zee Zwarte Zee. Meestal in ondiepe kustwateren en riviermonden. | Harders zwemmen meestal
in groepsverband en worden vooral bij pontons en wrakken gesignaleerd. Ook de Zeelandbrug is een goede plek om te te zien. Ze kunnen ook dicht bij oevers worden waargenomen, waar ze algen af wieren grazen. De dieren eten voornamelijk plantaardig voedsel en de zeer kleine diertjes die daartussen zitten. Volwassen dieren eten ook schelpdieren.
Op zachte slikbodems zijn vaak kenmerkende strepen te zien, alsof ze zijn getrokken door twee naast elkaar gehouden vingertoppen. Deze sporen zijn van de lippen van grazende Diklipharders. | Â | 126977 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Dodemansduim
Alcyonium digitatum

|
Dodemansduim
Alcyonium digitatum
Zacht koraal. Mariene soort. Korstvormende kolonies ca 5-10 mm,
grotere kolonies in de kustzone tot ca 10
cm, in de
Noordzee tot 20 cm. Poliepjes 6-8 mm en wit. Kolonie vaak met witte
stam, maar ook geel of oranje. Als kolonies ouder worden ontstaan bulten
die uitgroeien tot duimdikke,
vingerachtige uitstulpingen. Vorm en kleur doen denken aan een hand
met vingers. Alleen plaatselijk voorkomend in de Oosterschelde, Grevelingen
en Noordzee.
Item 1 of 0
| Dodemansduim | Alcyonium digitatum | | Zacht koraal. Mariene soort. Korstvormende kolonies ca 5-10 mm,
grotere kolonies in de kustzone tot ca 10
cm, in de
Noordzee tot 20 cm. Poliepjes 6-8 mm en wit. Kolonie vaak met witte
stam, maar ook geel of oranje. Als kolonies ouder worden ontstaan bulten
die uitgroeien tot duimdikke,
vingerachtige uitstulpingen. Vorm en kleur doen denken aan een hand
met vingers. Alleen plaatselijk voorkomend in de Oosterschelde, Grevelingen
en Noordzee. | Afmetingen: Jonge korstvormende kolonies hebben een diameter van 5-10 mm. In de
Oosterschelde groeien kolonies meestal niet verder uit dan tot circa 10
cm hoog. De dikte van de 'vingers' ligt tussen de 1 en 3 cm. In de
Noordzee worden kolonies groter, tot ruim 20 cm. De poliepjes zijn niet groter dan 6-8 mm.
Kleur: Het meest voorkomend is een witte stam, maar in de Oosterschelde komen
ook gele en oranje stammen voor. De poliepen zijn altijd doorschijnend
wit.
Vorm:Â De Dodemansduim vormt kolonies van heel kleine, met elkaar vergroeide poliepen. Bij vergroting is te zien dat ieder poliepje acht geveerde tentakels heeft. Jonge kolonies
zijn min of meer korstvormig, maar naarmate ze ouder worden ontstaan er
één of meer bulten. Zo'n bult kan uitgroeien tot duimdikke,
vingerachtige uitstulpingen (lobben). Nog grotere kolonies kunnen zelfs
vertakken. Bij de geringste verstoring worden de individuele poliepjes
naar binnen getrokken en heeft de Dodemansduim een sponsachtig
uiterlijk. Waar de poliepjes zaten, zijn dan putjes te
zien. Het duurt lang voordat ze weer worden uitgezet. Door de vorm en de
vale kleur, doen kolonies met ingetrokken poliepjes denken aan een hand met vingers (van een dode zeeman).
Overig: Dodemansduim (ook wel Doômansduim) behoort tot de zachte koralen of Lederkoralen. |  | Oostelijke Atlantische Oceaan, van IJsland en Noorwegen tot Portugal. De soort komt plaatselijk voor in
de Noordzee, onder meer op wrakken en op enige afstand van onze kust (Klaverbank). Uit de kustwatern het meest bekend uit het westelijk deel van de Oosterschelde
(Schouwen, Noord Beveland), uit het mondingsgebied van de Oosterschelde en recentelijk ook weer uit het Grevelingenmeer, vanwaar de soort aanvankelijk vrijwel verdwenen was.
- Verspreiding dodemansduim uit waarneming.nl:Â 1990 t/m 2017. | Dodemansduim groeit altijd beneden de laagwaterlijn, tot een diepte van ca 100 m. Ze zitten met name op stenen of ander hard substraat, vooral op plaatsen met veel stroming. Soms echter ook op kleibodems of zelfs op bewegende substraten, zoals horens van de Noordhoren en Wulk of door Heremietkreeften bewoonde slakkenhuizen. De poliepjes filteren met de tentakels plankton uit het water. De soort kan zich zowel geslachtelijk als ongeslachtelijke voortplanten. Kolonies ontstaan door ongeslachtelijke voortplanting. Onderling kunnen kolonies elkaar bevruchten.
Zachte koralen lijken vrij zacht en poreus, maar hebben een skelet dat uit kalknaalden bestaat. Dodemansduim produceert stoffen die vanwege de afschrikwekkende smaak predatoren afweren en/of giftig zijn.
Brokkelsterren worden beschouwd als voedselconcurenten voor
Dodemansduim. Wanneer na een strenge winter de meeste slangsterren zijn
afgestorven, zien we vaak een toename van Dodemansduimen. | Â | 125333 | Nederland | Zoutwater | MOO |