Breedbladig mosdiertje
Flustra foliacea

|
Breedbladig mosdiertje
Flustra foliacea
Kolonievormende mariene soort. Vormt flexibele bruine tot lichtgrijze bosachtige structuren die tussen de 6 en 10 cm hoog worden. Af en toe wordt een hoogte van 20 cm bereikt. Is verdeeld in breed gelobde stukken en gemaakt van individuen (zoïden) aan beide kanten. Zoïden zijn tongvormig, 0.4 mm lang en 0.2-0.28 mm breed. Als een kolonie vers is bezit deze een citroen geur.Â
Item 1 of 0
| Breedbladig mosdiertje | Flustra foliacea | | Kolonievormende mariene soort. Vormt flexibele bruine tot lichtgrijze bosachtige structuren die tussen de 6 en 10 cm hoog worden. Af en toe wordt een hoogte van 20 cm bereikt. Is verdeeld in breed gelobde stukken en gemaakt van individuen (zoïden) aan beide kanten. Zoïden zijn tongvormig, 0.4 mm lang en 0.2-0.28 mm breed. Als een kolonie vers is bezit deze een citroen geur. | Afmetingen: Kolonie wordt tussen de 6 en 20 cm. Zoiden zijn 0.4 bij 0.2-0.28 mm groot.
Vorm: Zoïden zijn min of meer vierkant van vorm.Â
Kleur: Bruin tot lichtgrijs.
Overig: De polypide bezit 13-14 tentakels. |  | Was een algemeen voorkomende soort op de Vlaamse banken, die vaak aanspoelde na een storm. Er spoelen echter steeds minder vaak kolonies aan op het strand. | Gevonden op stevige ondergrond en stabiele, harde substraten zoals stenen, schelpen of stenen in sterke stromen. Leeft beneden het getijden gebied, maar spoelt vaak aan op het strand. |  | 111367 | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Breedgeribde astarte
Astarte sulcata

|
Breedgeribde astarte
Astarte sulcata
Mariene
tweekleppige. Tot 20 mm. Kalkwit, opperhuid bruingeel, donkerbruin.
Dikschalig. Top omgebogen.
Sculptuur van 25-40 brede concentrische ribben. Grof heterodont slot.
Onderrand aan binnenzijde al dan niet gekarteld.
Mantellijn zonder bocht. Structuur van golvende lijnen op de opperhuid.
Dier: met korte sifonen, vaak is alleen de korte uitstroomsifo
zichtbaar. Voet klein, krachtig, cilindervormig. Zelden in diep water in
de Noordzee en (geïmporteerd) in Zeeland.
Item 1 of 0
| Breedgeribde astarte | Astarte sulcata | | Mariene
tweekleppige. Tot 20 mm. Kalkwit, opperhuid bruingeel, donkerbruin.
Dikschalig. Top omgebogen.
Sculptuur van 25-40 brede concentrische ribben. Grof heterodont slot.
Onderrand aan binnenzijde al dan niet gekarteld.
Mantellijn zonder bocht. Structuur van golvende lijnen op de opperhuid.
Dier: met korte sifonen, vaak is alleen de korte uitstroomsifo
zichtbaar. Voet klein, krachtig, cilindervormig. Zelden in diep water in
de Noordzee en (geïmporteerd) in Zeeland. | Afmetingen:
L. tot 20 mm, H. tot 19 mm.
Schelpkleur: kalkwit, opperhuid bruingeel, donkerbruin tot bijna zwart (bij oudere exemplaren).
Schelpvorm: Dikschalig. Umbo omgebogen.
Sculptuur: bestaande uit brede (25-40) concentrische ribben met daartussen fijne groeilijnen.
Slot: Heterodont slot. Rechterklep met 1, linkerklep met 2 cardinale tanden. In beide kleppen 1 echte laterale tand (plus meerdere inkepingen in de verdikte schelprand). Ligament vooral uitwendig.
Binnenzijde schelp: Mantellijn zonder bocht. Beide spierindruksels vrijwel gelijk, relatief groot en diep.
Dier: dikke losliggende, niet vergroeide mantelranden, zonder franjevormige tentakels. Sifonen zeer kort en bezet met papillen, vaak is aan de achterzijde alleen de korte uitstroomsifo zichtbaar. Voet klein, krachtig, cilindervormig tot conisch. Lichaamskleur bruingeel tot groenig. Voet lichter tot grijswit. | Â | Van Groenland
en IJsland via het westelijke deel van de
Oostzee en de
Deense kust, via de Britse Eilanden
tot
Noordwest-Afrika en de Middellandse Zee (dieper water). In de Noordzee
beperkt tot
de noordelijke helft. Zelden aangetroffen bij
bodembemonsteringen.
Op het strand: Enkele waarnemingen van verse
doubletten
(o.a. Waddeneilanden en Noordwijk). In Zeeland o.a. twee
doubletten met vleesresten bekend uit een kweekbak
van een
mosselbedrijf in Yerseke. Ook
later zijn
rond Yerseke nog verse exemplaren gevonden. Het betreft invoer, maar de soort heeft ten minste enige weken op een Zeeuws
mosselperceel geleefd. | Vaak slechts ten dele ingegraven in een
middelgrove
zand, grind- of modderbodem, vanaf enkele meters beneden de
laagwaterlijn
tot diepten van enige honderden meters, bij watertemperaturen tot 17o Celsius. De dieren
zijn
protandrisch hermafrodiet en wisselen tijdens hun leven van geslacht,
afhankelijk
van de watertemperatuur. Voortplanting in het najaar, in
oktober-november. De eieren hebben een plakkerig buitenste membraan
en worden
vastgehecht aan zandkorrels of schelpmateriaal. De larven hebben geen of een
uiterst korte
pelagische fase en vestigen zich gewoonlijk in de directe nabijheid
van de
ouderdieren. Dit gaat verspreiding over grotere afstanden tegen
en maakt
populaties op dicht beviste locaties of in gebieden die anderszins aan
veranderingen
onderhevig zijn kwetsbaar. | Â | 138824 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Breedgeribde venusschelp
Clausinella fasciata

|
Breedgeribde venusschelp
Clausinella fasciata
Mariene tweekleppige. Tot 25 mm. Crèmewit, lichtroze tot diep
paarsbruin. Meestal met een aantal vanuit
de top stralende donkerpaarse of oranjebruine kleurbanden, afgewisseld
met een patroon van V-vormige zigzagstrepen. Stevig, driehoekig. Top
omgebogen. Oppervlak met onregelmatige, brede concentrische ribben,
afgewisseld
door smallere. De ribben kunnen breed en plat zijn, maar ook
smaller en hoger, soms min of meer lamelvormig. Spitse mantelbocht.
Onderrand niet gecreneleerd. Noordzee, ver van de kust. Spoelt zelden of
nooit vers aan. Wel fossiel (Waddeneilanden).
Item 1 of 0
| Breedgeribde venusschelp | Clausinella fasciata | | Mariene tweekleppige. Tot 25 mm. Crèmewit, lichtroze tot diep
paarsbruin. Meestal met een aantal vanuit
de top stralende donkerpaarse of oranjebruine kleurbanden, afgewisseld
met een patroon van V-vormige zigzagstrepen. Stevig, driehoekig. Top
omgebogen. Oppervlak met onregelmatige, brede concentrische ribben,
afgewisseld
door smallere. De ribben kunnen breed en plat zijn, maar ook
smaller en hoger, soms min of meer lamelvormig. Spitse mantelbocht.
Onderrand niet gecreneleerd. Noordzee, ver van de kust. Spoelt zelden of
nooit vers aan. Wel fossiel (Waddeneilanden). | Afmetingen:
L. tot 25 mm, H. tot 25 mm.
Schelpkleur: Crèmewit, oranjegeel, lichtroze tot diep paarsbruin. Meestal met een aantal vanuit de top stralende donkerpaarse of oranjebruine kleurbanden, afgewisseld met een patroon van V-vormige zigzagstrepen.
Schelpvorm: Stevig, driehoekig. Top sterk omgebogen.
Sculptuur: Oppervlak met onregelmatige, brede concentrische ribben, afgewisseld door smallere. Het aantal ribben is altijd veel geringer dan bij de (gewone) Venusschelp. De ribben kunnen breed en plat zijn, maar ook smaller en hoger, soms min of meer lamelvormig.
Slot:Â Heterodont slot, bestaat uit drie cardinale tanden in beide kleppen.
Binnenzijde schelp: Spitse mantelbocht. Onderrand niet gecreneleerd.
Dier: Sifonen kort, grotendeels samengegroeid, alleen aan het uiteinde los. Uiteinden met franjevormige tentakelkrans. Lichaamskleur: wit of roze met witte vlekken. | Â | Vanaf de
Lofoten tot de Atlantische kust van Marokko,
de Canarische
Eilanden en in de Middellandse Zee. Weinig gemeld uit het Nederlandse
deel van de
Noordzee. (Onder andere
opgevist op de Doggersbank). Uit
bodembemonsteringen zijn alleen enkele waarnemingen bekend uit
het uiterste
noordwesten van het NCP. | De dieren
leven ondiep ingegraven in een grove zand- of
grindbodem,
vanaf iets beneden de laagwaterlijn tot diepten van ruim 180 m. Filteraars. Dieren van gescheiden geslacht. Voortplanting tussen februari-november. De dieren produceren relatief weinig
eieren (met
dooiervulling). Leeftijd:
3-4 jaar. | Â | 141909 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Breedkop-harlekijnslak
Polycera faeroensis

|
Breedkop-harlekijnslak
Polycera faeroensis
Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Een meestal plompe of gezwollen slak met twee korte mondtentakels en 6-12 (meestal 8) gele tot oranje vingervormige kopuitsteeksels die voor de gelamelleerde rhinoforen staan. Halverwege kop en staart zit de kieuwkrans met 5-8 korte enkelvoudig geveerde kieuwen. Karakteristieke exemplaren met aan weerszijden van de kieuwkrans twee breed afgeplatte papillen.
Item 1 of 0
| Breedkop-harlekijnslak | Polycera faeroensis | | Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Een meestal plompe of gezwollen slak met twee korte mondtentakels en 6-12 (meestal 8) gele tot oranje vingervormige kopuitsteeksels die voor de gelamelleerde rhinoforen staan. Halverwege kop en staart zit de kieuwkrans met 5-8 korte enkelvoudig geveerde kieuwen. Karakteristieke exemplaren met aan weerszijden van de kieuwkrans twee breed afgeplatte papillen. | Afmetingen: Lengte tot 45 mm.
Kleur: Het lichaam is halfdoorschijnend wit, met helder geel of oranje op de uiteinden van alle aanhangsels. Op de rug en staart is in tegenstelling tot de Harlekijnslak geen pigment aanwezig. Sommige exemplaren kunnen zwart pigment hebben, dit is echter van Nederlandse exemplaren niet bekend.
Vorm: Plompe, vaak gezwollen slak met twee korte mondtentakels en
6-12 (meestal 8) gele tot oranje vingervormige kopuitsteeksels die voor
de gelamelleerde rhinoforen staan. Halverwege kop en staart zit de
kieuwkrans met 5-8 korte enkelvoudig geveerde kieuwen. Karakteristieke
exemplaren met aan weerszijden van de kieuwkrans twee breed afgeplatte
papillen.
Eieren: De eieren vormen een 2-3 mm. breed wit lint, met een lengte van ongeveer 30 mm., bestaande uit anderhalve winding of minder. | Â | Typisch West-Europese soort, oorspronkelijk beschreven van de
Faeröer-Eilanden. Momenteel bekend uit het noordoostelijke deel van de
Atlantische Oceaan tot het zuidelijke deel van Spanje. In Nederland waargenomen tijdens de
Doggersbank-expeditie 2011, op een diepte van 30 m. In de jaren 90 is de
soort ook waargenomen ten noorden van Ameland en Schiermonnikoog.Â
- Verspreiding breedkop-harlekijnslak in Nederland uit de verspreidingsatlas. | Overwegend op hard substraat, in ondiep water op plekken waar het voedsel voorkomt. Typische exemplaren voeden zich met struikvormige mosdiertjes zoals Cellepora pumicosa, Bugula plumosa en Crisia denticulata. De soort voedt zich in tegenstelling tot de Harlekijnslak niet met kortstvormende mosdiertjes.De dieren leven hoogstens een jaar, meestal veel korter. |  | 140834 | Nederland | Zoutwater | MOO| |
Bretel-zakpijp
Clavelina lepadiformis

|
Bretel-zakpijp
Clavelina lepadiformis
Mariene groepsvormende zakpijp. Losse groepjes van zakpijpen. De zakpijp is doorzichtig met witte lijnen in het lichaam en dubbele lijnen rond de sifo's. Tot 3 cm hoog.
Item 1 of 0
| Bretel-zakpijp | Clavelina lepadiformis | | Mariene groepsvormende zakpijp. Losse groepjes van zakpijpen. De zakpijp is doorzichtig met witte lijnen in het lichaam en dubbele lijnen rond de sifo's. Tot 3 cm hoog.
| Doorschijnend wit of roze.
| Â | Oosterschelde en Noordzee.
Waarneming.nl: Bretelzakpijp.
| In de Oosterschelde in de haven van Burghsluis te vinden.Â
| Waarneming.nl: Bretelzakpijp.
| 103552
| Nederland | Zoutwater | MOO |
Brokkelster
Ophiothrix fragilis

|
Brokkelster
Ophiothrix fragilis
Zeester. Mariene soort, bestaande uit een vijfhoekige centrale plaat met vijf dunne lange gestekelde armen. Schijf tot 2 cm, armen tot ca 8 cm. Variabel van kleur, met vaak een bruingrijze centrale plaat en op de armen o.a. roodbruine en gele banden. Leeft op en tussen allerlei bodemsubstraat op harde en zachte bodems. De armen kunnen omhoog
gericht in de stroming staan.
Item 1 of 0
| Brokkelster | Ophiothrix fragilis | | Zeester. Mariene soort, bestaande uit een vijfhoekige centrale plaat met vijf dunne lange gestekelde armen. Schijf tot 2 cm, armen tot ca 8 cm. Variabel van kleur, met vaak een bruingrijze centrale plaat en op de armen o.a. roodbruine en gele banden. Leeft op en tussen allerlei bodemsubstraat op harde en zachte bodems. De armen kunnen omhoog
gericht in de stroming staan. | Afmetingen: Het lichaam zonder armen is 2 cm in doorsnede. De armen kunnen een lengte bereiken van circa 8 cm.
Kleur: De kleur is zeer variabel. Vaak met een bruingrijze centrale plaat, aan de onderzijde en op het midden van
de armen feller gekleurd, met o.a. roodbruine en gele lichte en donkere banden op de armen. De centrale plaat kan ook meerkleurig zijn en heeft meestal andere kleuren dan de armen. Egale dieren komen echter ook voor.
Vorm: Het dier bestaat uit een vijfhoekige centrale plaat met vijf lange armen, bezet met lange stekeltjes. De armen kunnen omhoog
gericht in de stroming staan om plankton te vangen.
Armen: De armen zijn volledig bezet met lange stekeltjes, waardoor ze een harig aanzien krijgen. De armen zijn niet vergroeid met de vijfhoekige centrale plaat. | Â | Atlantische Oceaan vanaf de Lofoten en IJsland tot in de Middellandse Zee, de Azoren en langs de kust van West-Afrika tot Kaap de Goede Hoop. In Nederland vaak massaal in de Oosterschelde en plaatselijk langs de Noordzeekust. | De Brokkelster is te vinden van het intergetijdengebied
tot grote diepten. De dieren leven op en tussen allerlei substraat. Vooral op rotsen, stenen, wieren, ook tussen sponzen en op zachte bodems. Algemeen, vooral na zachte winters. Waar veel stroming staat kunnen ze massaal voorkomen. De dieren liggen dan in dikke plakkaten op elkaar. Vaak steken de armen in de stroming omhoog, om zo plankton te vangen. Op plaatsen met weinig stroming komt de Brokkelster ook voor, maar
hier zijn ze veel minder algemeen en zitten ze vaker verscholen tussen het
substraat. Brokkelsterren zijn zeer fragiel, waardoor armen makkelijk afbreken. Daar komt ook de naam vandaan. Temperatuursgevoelige soort: strenge winters overleven ze vaak niet. | Â | 125131 | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Bron-blaashoren
Physa fontinalis

|
Bron-blaashoren
Physa fontinalis
Zoetwater-huisjesslak. Tot 12 mm. Lichtbruin, glanzend, het dier is door de wand zichtbaar. Linksgewonden huisje. Geen navel. Alleen vage groeilijntjes. Bij het kruipende dier zijn de mantelflappen als vingers om de schelp heengeslagen.
Item 1 of 0
| Bron-blaashoren | Physa fontinalis | | Zoetwater-huisjesslak. Tot 12 mm. Lichtbruin, glanzend, het dier is door de wand zichtbaar. Linksgewonden huisje. Geen navel. Alleen vage groeilijntjes. Bij het kruipende dier zijn de mantelflappen als vingers om de schelp heengeslagen. | Afmetingen: H tot 12, B tot 7 mm.
Schelpkleur: Lichtbruin of hoornbruin, glanzend, doorschijnend: het dier is door de wand zichtbaar.
Schelpvorm: Linksgewonden huisje met 4-5 bolle windingen. De laatste is sterk opgeblazen en neemt 3/4 van de totale hoogte in. De top is stomp, de voorgaande windingen zijn afgerond en steken maar weinig boven de lichaamswinding uit. De mondopening is scherp en niet of nauwelijks verdikt. Geen navel. Geen afsluitplaatje (operculum) in de mond.
Sculptuur: Geen sculptuur, alleen vage groeilijntjes.
Dier: Bij het kruipende dier zijn de mantelflappen als vingers om de schelp heengeslagen. | Â | Algemeen in het hele land, het minst bekend uit Zeeland.
Bron-blaashoren, Phyta fontinalis, ANEMOON verspreidingsatlas Weekdieren. | Leeft vooral in stilstaande en zwak bewogen wateren met veel plantengroei. Kan enige vervuiling en verzilting verdragen. | Â | 248248 | Nederland | Zoetwater | MOO |
Bruine plooislak
Goniodoris castanea

|
Bruine plooislak
Goniodoris castanea
Zeenaaktslak. Tot 25-30 mm. Vrij brede soort. Aan de achterkant uitlopend in een puntige staart. Op de rug een grote kieuwkrans met 5-9 kieuwen. Rhinoforen gelamelleerd, tentakels lang. Verspreid over het lichaam staan huidknobbels. Zijkanten van de rug met een huidplooi (mantelrand) tot net achter de kieuwen. Over het midden van de rug en de staart loopt een duidelijke opstaande huidplooi. Vrij zeldzaam. Oosterschelde, Westerscheldemonding en Grevelingen.
Item 1 of 0
| Bruine plooislak | Goniodoris castanea | | Zeenaaktslak. Tot 25-30 mm. Vrij brede soort. Aan de achterkant uitlopend in een puntige staart. Op de rug een grote kieuwkrans met 5-9 kieuwen. Rhinoforen gelamelleerd, tentakels lang. Verspreid over het lichaam staan huidknobbels. Zijkanten van de rug met een huidplooi (mantelrand) tot net achter de kieuwen. Over het midden van de rug en de staart loopt een duidelijke opstaande huidplooi. Vrij zeldzaam. Oosterschelde, Westerscheldemonding en Grevelingen. | Afmetingen: De lengte is maximaal 25-30 mm.
Kleur: De dieren zijn meestal roodbruin, soms grijsbruin tot bijna helemaal wit, met lichte knobbels. Ze zijn doorgaans zo goed gecamoufleerd dat ze bij afwezigheid van eieren nauwelijks te vinden zijn.
Vorm: Vrij brede soort. De achterkant van het lichaam loopt uit in een puntige
staart. Iets achter het midden van de rug 5-9 kieuwen in een grote
kieuwkrans. Rhinoforen gelamelleerd, tentakels lang. Aan de zijkanten
van de rug loopt een huidplooi (mantelrand) van voor de reuksprieten tot
net achter de kieuwen. Over het midden van de rug en de staart loopt
een duidelijke opstaande huidplooi. Verspreid over het lichaam staan
huidknobbels.
Eieren: Een brede band met 2 tot 3 windingen, cirkelvormig afgezet met de smalle zijde op de ondergrond. De ondergrond kan behalve uit hard substraat ook uit algen bestaan, zoals Iers mos Chondrus crispus.
Video: Bruine plooislak.
| Â | Cosmopolitische soort, onder andere bekend uit Suez, Japan en
Nieuw-Zeeland. In Europa vanaf de westkust van Zweden en de zuidkustvan
Noorwegen, via de Britse Eilanden tot in de Middellandse Zee. In Nederland vrij zeldzaam, tot op heden alleen in Zeeland aangetroffen (Oosterschelde, mond Westerschelde, Grevelingen). | De Bruine plooislak leeft op hard substraat, van de laagwaterlijn tot ongeveer 10 meter diepte. Het voedsel bestaat uit de kolonie-vormende zakpijp Gesterde geleikorst Botryllus schlosseri en de Slingerzakpijp Botrylloides cf. violaceus. | Volwassen dieren, en hun eieren, zijn voornamelijk in de nazomer en herfst (augustus-oktober) te verwachten, bij uitzondering tot in december. | 140032 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Bruine zeevinger
Alcyonidium diaphanum

|
Bruine zeevinger
Alcyonidium diaphanum
Kolonievormende mariene soort. Vormt een rechtopstaande kolonie die tot 50 cm lang kan worden. De opgerichte delen zijn versmald aan hun basis. De gemiddelde lengte van een kolonie is 15 centimeter. De zeevinger ontstaat uit een korstvormend gedeelte dat zich op hard substraat vasthecht.Â
Item 1 of 0
| Bruine zeevinger | Alcyonidium diaphanum | | Kolonievormende mariene soort. Vormt een rechtopstaande kolonie die tot 50 cm lang kan worden. De opgerichte delen zijn versmald aan hun basis. De gemiddelde lengte van een kolonie is 15 centimeter. De zeevinger ontstaat uit een korstvormend gedeelte dat zich op hard substraat vasthecht. | Grootte: Gemiddeld 15 cm.
Vorm: Oppervlakte is glad met knobbels.
Kleur:Â Bruin.
Overig: Stevig en geleiachtig. |  |  | Groeit op stenen en schelpen. |  | 111597 | Nederland |  | SMP |
Bruine zoetwaterpoliep
Hydra oligactis

|
Bruine zoetwaterpoliep
Hydra oligactis
Hydropoliep. Zoetwater soort. 0,6 - 1,5 cm. De poliep heeft lange tentakels. De soort hecht zich vast op waterplanten.Â
Item 1 of 0
| Bruine zoetwaterpoliep | Hydra oligactis | | Hydropoliep. Zoetwater soort. 0,6 - 1,5 cm. De poliep heeft lange tentakels. De soort hecht zich vast op waterplanten. |  |  |  |  |  | 290145 | Nederland | Zoetwater | MOO |