Zwakgebogen glanshorentje
Vitreolina antiflexa

|
Zwakgebogen glanshorentje
Vitreolina antiflexa
Mariene huisjesslak. Tot 4 mm. Levende exemplaren met glasachtige
schelp, lege huisjes melkwit.
Dunschalig,
spits horentje, met ca. 10 vlakke, gladde, glanzende
windingen. Meestal licht gekromd, sommige exemplaren vrijwel recht, ook
licht S-vormig gebogen exemplaren. Mondopening peervormig, operculum
smal, hoornachtig . geen sculptuur, oppervlak glad. Noordzee verder van
de kust. Leeft vermoedelijk ectoparasitair met zee-egels, zeekomkommers
en/of slangsterren.
Item 1 of 0
| Zwakgebogen glanshorentje | Vitreolina antiflexa | | Mariene huisjesslak. Tot 4 mm. Levende exemplaren met glasachtige
schelp, lege huisjes melkwit.
Dunschalig,
spits horentje, met ca. 10 vlakke, gladde, glanzende
windingen. Meestal licht gekromd, sommige exemplaren vrijwel recht, ook
licht S-vormig gebogen exemplaren. Mondopening peervormig, operculum
smal, hoornachtig . geen sculptuur, oppervlak glad. Noordzee verder van
de kust. Leeft vermoedelijk ectoparasitair met zee-egels, zeekomkommers
en/of slangsterren. | Afmetingen: H. tot 4 mm, B. tot 1,3 mm.
Schelpkleur: Bij levende exemplaren glasachtig transparant. Lege huisjes zijn melkwit.
Schelpvorm: Dunschalig,
spits horentje, met ca. 10 opvallend vlakke, gladde, glanzende
windingen. De laatste neemt 35% van de totale schelphoogte in. Het
schelpje is meestal licht gekromd, maar sommige exemplaren zijn
praktisch recht. Er zijn ook licht S-vormig gebogen exemplaren bekend
(onder andere uit de Noordzee). De mondopening is peervormig. Operculum klein en smal, hoornachtig oranjebruin.
Sculptuur: Glad.
Dier: Onbekend. Het nauw verwante Kromme
glanshorentje Vitreolina philippi (Rayneval & Ponzi, 1854) heeft een platte kop zonder snuit of mondopening, met alleen een ingang voor de
lange uitstulpbare zuigslurf (acrembole proboscis) en vrij korte koptentakels, met zwarte ogen direct aan de
basis van de tentakels. De lichaamskleur is glasachtig wit, met
helderwitte en oranjerode vlekken.
| Â | Het areaal
van deze soort strekt zich uit van Noorwegen
tot in de
Middellandse Zee. De soort is gevonden op een aantal locaties in
de
Oestergronden en een enkele keer op de Doggersbank. De dichtheden zijn
steeds laag.
Op het strand: Niet met zekerheid bekend, mogelijk verward met Vitreolina philippi. | In het
sublitoraal, vanaf iets beneden de laagwaterlijn tot
diepten van
ruim 200 m. De dieren leven ectoparasitair op – vermoedelijk –
stekelhuidigen.
Het is niet bekend of ze een specifieke gastheersoort hebben.
Mogelijk gaat
het om dezelfde soorten als genoemd voor V. philippi, te weten
meerdere
soorten zee-egels en zeeappels, zeekomkommers en slangsterren. Bij de Eulimidae zijn de geslachten gescheiden en vaak zijn
de
mannetjesdieren iets kleiner dan de vrouwelijke. Voortplantingsseizoen
onbekend. | Â | 139896 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Zwartbekgrondel
Neogobius melanostomus

|
Zwartbekgrondel
Neogobius melanostomus
Zoetwatervis. Ook in brak water. Tot circa 25 cm, in zoet water meestal
kleiner. In de rugvinnen is een roestbruin bandenpatroon zichtbaar en in
het achterste deel van de voorste rugvin zit een zwarte vlek. Op de rug
vier grotere bruine vlekken en 8-9 donkere vlekjes op de zijkant. In de
paaitijd (april-september) krijgt het mannetje een zwart lichaam. In
2004 voor het eerst in Nederland in de Lek. Inmiddels in alle
rivieren en daarmee verbonden wateren. Zwaartepunt
in het beneden rivierengebied en
Noordzeekanaal.
Item 1 of 0
| Zwartbekgrondel | Neogobius melanostomus | | Zoetwatervis. Ook in brak water. Tot circa 25 cm, in zoet water meestal
kleiner. In de rugvinnen is een roestbruin bandenpatroon zichtbaar en in
het achterste deel van de voorste rugvin zit een zwarte vlek. Op de rug
vier grotere bruine vlekken en 8-9 donkere vlekjes op de zijkant. In de
paaitijd (april-september) krijgt het mannetje een zwart lichaam. In
2004 voor het eerst in Nederland in de Lek. Inmiddels in alle
rivieren en daarmee verbonden wateren. Zwaartepunt
in het beneden rivierengebied en
Noordzeekanaal. | Afmetingen: Tot ca. 25 cm. Blijft in zoet water meestal kleiner.
Kleur: In de rugvinnen is een roestbruin bandenpatroon zichtbaar en in het
achterste deel van de voorste rugvin zit een zwarte vlek. Er zitten vier
grotere bruine vlekken op de rug en acht tot negen donkere vlekjes op
de zijkant. In de paaitijd (april-september) krijgt het mannetje van
zwartbekgrondel een compleet zwart lichaam.
Vorm: Ogen hoog in de kop geplaatst; dikke lippen.
Vinnen: Twee rugvinnen, borstvinnen vergroeid tot een zuignap. |  | Van oorsprong komt zwartbekgrondel voor in stroomgebieden van rivieren in de Ponto-Kaspische regio rond de Zwarte en Kaspische Zee en de Zee van Azov. In 2004 is de soort voor het eerst in Nederland aangetroffen in de Lek ter hoogte van Schoonhoven. Inmiddels is zwartbekgrondel in alle grote rivieren en veel hiermee verbonden wateren waargenomen. Het zwaartepunt van de huidige verspreiding ligt in het beneden rivierengebied en het Noordzeekanaal. In het Noordzeekanaal is de soort ook in brak water aangetroffen. | Vrouwelijke zwartbekgrondels kunnen in het paaiseisoen herhaaldelijk (om de 20 dagen) eieren afzetten. De plakkerige eieren worden onder of tussen stenen, schelpen of waterplanten gelegd. De mannetjes bewaken het nest gedurende 2 a 3 weken tot de eieren uitkomen. Zwartbekgrondels voeden zich met ongewervelden, mollusken en kleine vissen. |  | 126916 | Nederland | Zoetwater | MOO |
Zwarte grondel
Gobius niger

|
Zwarte grondel
Gobius niger
Zeevis. Grote grondelsoort, tot 18 cm. Licht tot donkerbruin gevlekt, zwarte vlek tussen eerste
paar vinstralen in beide rugvinnen. Mannetjes in paaitijd pikzwart. Langgerekte vis met twee forse
rugvinnen direct achter elkaar. Ogen hoog op de bolle kop. Nek met schubben. Twee forse rugvinnen zonder
tussenruimten, mannetjes hebben een verlengde eerste rugvin.
Buikvinnen aaneengegroeid tot zuignap. Bouwt nestjes die het mannetje bewaakt. Kustgebied, vooral in Zeeland, plaatselijk.
Item 1 of 0
| Zwarte grondel | Gobius niger | | Zeevis. Grote grondelsoort, tot 18 cm. Licht tot donkerbruin gevlekt, zwarte vlek tussen eerste
paar vinstralen in beide rugvinnen. Mannetjes in paaitijd pikzwart. Langgerekte vis met twee forse
rugvinnen direct achter elkaar. Ogen hoog op de bolle kop. Nek met schubben. Twee forse rugvinnen zonder
tussenruimten, mannetjes hebben een verlengde eerste rugvin.
Buikvinnen aaneengegroeid tot zuignap. Bouwt nestjes die het mannetje bewaakt. Kustgebied, vooral in Zeeland, plaatselijk. | Afmetingen: Tot 18 centimeter lengte, hetgeen voor een grondelsoort zeer groot is.
Kleur: Licht tot donkerbruin gevlekt, er is een zwarte vlek tussen de eerste paar vinstralen boven in de beide rugvinnen. De mannetjes zijn in de paartijd pikzwart en verblijven dan meestal in de
buurt van de witte eitjes, die ze bewaken. Buiten de
broedperiode zijn de dieren licht tot donker bruin, met donkere spikkels
en lichtere vlekken.
Vorm: Langgerekte vis met twee forse rugvinnen
direct achter elkaar. De ogen staan oog op de bolle kop met dikke wangen
en lippen. De nek heeft schubben.
Vinnen: Twee forse rugvinnen zonder tussenruimten. Volwassen mannetjes hebben een verlengde eerste rugvin. Buikvinnen aaneengegroeid tot een zuignap. | Â | Noordoost-Atlantische Oceaan, Oostzee, Noordzee. Langs de Nederlandse
kust vooral in de Zeeuwse Delta, daar plaatselijk algemener dan langs de rest van de kust.
- Link Waarnemingen telmee.nl 1997-2015
- Link: Waarnemingen van waarneming.nl 2016
- Link: Waarnemingen van waarneming.nl 1997-2015
- Link: GBIF.org | Zand- en modderbodems, tussen begroeiing en stenen en in wiervelden in het kustgebied. Ook in
brak water. Paaitijd van mei tot augustus. De peervormige eieren worden vastgemaakt aan zeewier en hard substraat en door het mannetje bewaakt. Het voedsel bestaat uit wormen en kleine kreeftachtigen.
De Zwarte grondel kan goed tegen verschillende zoutgehaltes. | Â | 126892 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Zwarte oprolkreeft
Galathea squamifera

|
Zwarte oprolkreeft
Galathea squamifera
Kreeftachtige behorend tot de Anomura (Heremietkreeften). Mariene
soort. Tot 6,5 (schild 3,5) cm. Plompe soort met ranke scharen en
opvallende kleuren. Oude dieren donker (kastanjebruin of zwart) met
lichtere dwarsstrepen. Scharen en looppoten gevlekt, uiteinde donkerder,
uiterste punt lichter. Segmenten van het achterlijf kort. Staartstuk
(telson) deels onder het lichaam gevouwen. Voorste poten gelijk met
lange scharen. Het achterlijf kan samenklappen om snel weg te schieten.
In kieren en holletjes in Zeeland. Schaars.
Item 1 of 0
| Zwarte oprolkreeft | Galathea squamifera | | Kreeftachtige behorend tot de Anomura (Heremietkreeften). Mariene
soort. Tot 6,5 (schild 3,5) cm. Plompe soort met ranke scharen en
opvallende kleuren. Oude dieren donker (kastanjebruin of zwart) met
lichtere dwarsstrepen. Scharen en looppoten gevlekt, uiteinde donkerder,
uiterste punt lichter. Segmenten van het achterlijf kort. Staartstuk
(telson) deels onder het lichaam gevouwen. Voorste poten gelijk met
lange scharen. Het achterlijf kan samenklappen om snel weg te schieten.
In kieren en holletjes in Zeeland. Schaars. | Afmetingen: Volwassen dieren worden ongeveer 6,5 cm lang. Het rugschild is dan 3,5 cm.
Kleur: Oudere dieren meestal donker kastanjebruin, vaak met een groenachtige
tint en al dan niet lichtere dwarsstrepen. Jongere exemplaren vaak oranjebruin meestal met lichtere overdwarse
strepen. De scharen zijn bruin gevlekt, aan het uiteinde vaak donkerder, de uiterste punt lichter. Op de looppoten kunnen
blauw-paarse vlekken aanwezig zijn.
Vorm: Een kleine, plompe kreeftachtige met hele ranke schaartjes.
Rugschild: kort en breed driehoekig met aan weerszijde drie tot vier tanden. Daarachter staan net uit het midden op het rugschild twee kleine stekels. Op het gehele rugschild staan overdwarse stekels met haren. Op het voorste deel van de zijkanten staan naar voren gerichte stekels. De segmenten van het achterlijf zijn kort en breed. Het
eerste segment heeft één groeve overdwars, het tweede tot vijfde segment
elk drie, soms onderbroken. De platen aan de zijkant zijn afgerond. Het
staartstuk (telson) is breed en kort, licht versmallend naar achteren.
De achterrand is diep ingesneden. De bovenzijde is bezet met platenÂ
waarop aan de achterkant haren staan.
Poten: Links en rechts zijn de poten gelijk. De voorste poten hebben lange scharen. Ze zijn over hun gehele lengte van stekels voorzien en langer en breder dan de andere looppoten. Het voorste drie paar looppoten is forser gebouwd dan het achterste paar.
Overig: Net als bij echte kreeften kan de oprolkreeft het achterlijf plotseling samenklappen, zodat het dier snel wegschiet bij gevaar. Voor de rest geschiedt de voortbeweging met de looppoten.
| Â |
N-Atlantische Oceaan,
Middellandse Zee, Noordzee, Oostzee. In Nederland regelmatig waar te nemen in de Oosterschelde, soms ook in de Grevelingen en een enkele keer in de Westerschelde. | De dieren leven beneden de laagwaterlijn, veelal in spleten en holen. Het voedsel bestaat uit dierlijke en
plantaardige organismen; het zijn alleseters. | Vrouwtjes met eieren kunnen van februari tot mei gevonden worden. | 107154 | Nederland | Zoutwater | MOO |
Zwarte streepschelp
Musculus svecicus

|
Zwarte streepschelp
Musculus svecicus
Mariene tweekleppige. Tot 55 mm. Wit tot bleeklila, binnenzijde glanzend
wit. Opperhuid jonge dieren geelgroen tot bruin, volwassen donkerbruin
tot zwart. Vrij
dunschalig. De onderrand is niet uitgebogen maar vrijwel recht.
Stralende verticale groeven op voor- en achterkant, glad in het midden. Noordzee: leeft ver van de kust in dieper water. Spoelt zelden of nooit op het strand aan (enkele keren met drijvende voorwerpen).
Item 1 of 0
| Zwarte streepschelp | Musculus svecicus | | Mariene tweekleppige. Tot 55 mm. Wit tot bleeklila, binnenzijde glanzend
wit. Opperhuid jonge dieren geelgroen tot bruin, volwassen donkerbruin
tot zwart. Vrij
dunschalig. De onderrand is niet uitgebogen maar vrijwel recht.
Stralende verticale groeven op voor- en achterkant, glad in het midden. Noordzee: leeft ver van de kust in dieper water. Spoelt zelden of nooit op het strand aan (enkele keren met drijvende voorwerpen). | Afmetingen: 55 X 30 mm.
Kleur: Wit tot bleeklila, aan de binnenzijde glanzend wit. Opperhuid
bij jonge dieren geelgroen tot bruin, bij volwassen dieren diep
donkerbruin tot zwart. De opperhuid wordt na droging snel schilferig.
Schelpvorm: Vrij dunschalige, langwerpig-ovale schelp. De top ligt enigszins van de voorrand af. De onderrand is niet uitgebogen maar vrijwel recht.
Sculptuur: Stralende verticale groeven op voor- en achterkant, glad in het midden.
Slot: Ligament kort. Geen slottanden.
Binnenzijde schelp: Binnenin een groot en klein spierindruksel. Â
 |  | Een vooral noordelijke soort. In Europa van het Arctisch Gebied tot in de Noordzee. Elders ook bekend van North Carolina en Oregon tot de Zee van Ochotsk. In het Noordzeegebied naar het noorden toe iets minder zeldzaam (Denemarken). In Nederlandse wateren voornamelijk bekend van de noordelijke delen.
Op het strand: Enkele keren op de Nederlandse kust aangespoeld (vooral jonge dieren) op drijvende voorwerpen. | De soort leeft al dan niet vastgehecht met byssusdradenin ‘nesten’ op een slik-, zand- of steenbodem in dieper water, tot enkele honderden m. Het zijn zowel filteraars als detrituseters. De dieren zijn van gescheiden geslacht, maar tevens protandrisch hermafrodiet, wat inhoudt in dat ze mannetjes zijn als ze jong zijn, terwijl de oudere dieren veranderen in vrouwtjes. Bevruchting van de eieren vindtplaats in de mantelholte, waarna de bevruchte eieren in gelatineuze snoeren worden afgezet, vaak in zelfgemaakte nestjes van byssusdraden. De jonge dieren kunnen enige tijd in denestjes doorbrengen, zodat clusters ontstaan van moederdieren met diverse juvenielen bijeen. Bij grotere afmetingen kunnen de dieren zichzelf losmaken en met de voet naar elders verplaatsen. Leeftijd: 3-5 jaar. |  | 506133 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Zwarte wadpier
Arenicola defodiens

|
Zwarte wadpier
Arenicola defodiens
Grote, relatief gladde geringde borstelworm. 10-20 cm, maximaal 40 cm. Middendeel dik, staartdeel dun. Middendeel met borstels en kieuwen. Kop met een grote zuigsnuit. Lichaamskleur bruin tot zwart (donkerder dan Gewone of Roodbruine zeepier). Leeft in u-vormige gangen met (nette) tandpastahoopjes bij de uitgang.
Item 1 of 0
| Zwarte wadpier | Arenicola defodiens | | Grote, relatief gladde geringde borstelworm. 10-20 cm, maximaal 40 cm. Middendeel dik, staartdeel dun. Middendeel met borstels en kieuwen. Kop met een grote zuigsnuit. Lichaamskleur bruin tot zwart (donkerder dan Gewone of Roodbruine zeepier). Leeft in u-vormige gangen met (nette) tandpastahoopjes bij de uitgang.
| Algemene vorm: Grote, relatief gladde, geringde (gesegmenteerde) borstelworm.
Afmetingen: tot 40 cm, meestal 10-20 cm. (Gewicht tot meer dan 50 gram).
Kleur: De lichaamskleur varieert van bruin tot zwart (veel donkerder dan bij de Gewone of Roodbruine zeepier).
Lichaam: Het gesegmenteerde lichaam bestaat uit drie delen. Het dikste middendeel is vooraan vingerdik. Het dunne staartdeel is borstelloos. Op de dIkke romp staan 12-14 paar rode kieuwen en kleinere bosjes borstelharen. Kopgedeelte zonder borstels of tentakels maar met een grote en verbrede uitstulpbare zuigsnuit (proboscis). Het stugge staartdeel is vrij van kieuwen of borstels.
Bijzonderheden: De dieren hebben rood bloed met hemoglobine.
| Â | In Noordwest-Europa van de Noordelijke IJszee tot in de Middellandse Zee. In Nederland leven beide wadpiersoorten vaak door elkaar op de zand- en slikplaten. Algemeen in Zeeland. Langs de verdere Noordzeekust iets minder. Ook minder in de Waddenzee, maar wel voorkomend, met name in de westelijke Waddenzee.
| Komt voor in de getijdenzone in slib en in het overgangsgebied van zand naar klei, maar niet uitsluitend in klei. De Zwarte wadpier leeft vaker wat lager op de kust dan de Gewone wadpier en is een meer mariene soort. De dieren leven tot 40-70 cm diep onder het bodemoppervlak in zelfgegraven, met slijm beklede gangen in een U-vorm. De in- en uitgang liggen ongeveer 15-20 cm van elkaar. Bij de uitgang ligt steeds een netjes hoopje kenmerkend spiraalvormig gedraaide uitwerpselen. Het restant wordt in de hoopjes op de bodem neergelegd. De dieren leven in de gang, maar kunnen daar ook uitkomen en zich elders ingraven. Ze zeven in hun gang voedsel uit het bodemmateriaal. Dit bestaat vooral uit bacteriën en benthische diatomeeën die van het bodemoppervlak afkomstig zijn (surface deposit-feeder). De dieren zijn van gescheiden geslacht en protandrisch hermafrodiet: individuen beginnen hun leven als mannetje en vormen later in hun leven vrouwelijke geslachtsorganen. Tijdens de voortplanting worden ei- en zaadcellen vrij in het water afgezet. Net als de Gewone zeepier wordt de Zwarte zeepier door de mens opgegraven als aas om mee te vissen (pierensteken). Wadpieren vormen een belangrijke voedselbron voor vogels en (plat-)vissen.
| Â | Â | Nederland | Zoutwater | SMP, LIMP |
Zwartooglipvis
Symphodus melops

|
Zwartooglipvis
Symphodus melops
Zeevis. Mannetjes tot 25 cm, vrouwtjes tot 12 cm. Geel-
tot groenbruin met een lichtrode tint. Mannetjes met
een blauwgroene tekening en strepen op kop en rugvin. Zwarte vlek achter
het oog en op de
staartwortel. Vrouwtjes kleiner, geelbruin. Lichaam hoog, spitse snuit,
één van tot 17 stekels voorziene lange rugvin met duidelijke vinstralen
(vlagstaart, borst- en anaalvinnen idem). Nu en dan in de Oosterschelde.
Bouwt nestjes die door het mannetje verdedigd worden.
Item 1 of 0
| Zwartooglipvis | Symphodus melops | | Zeevis. Mannetjes tot 25 cm, vrouwtjes tot 12 cm. Geel-
tot groenbruin met een lichtrode tint. Mannetjes met
een blauwgroene tekening en strepen op kop en rugvin. Zwarte vlek achter
het oog en op de
staartwortel. Vrouwtjes kleiner, geelbruin. Lichaam hoog, spitse snuit,
één van tot 17 stekels voorziene lange rugvin met duidelijke vinstralen
(vlagstaart, borst- en anaalvinnen idem). Nu en dan in de Oosterschelde.
Bouwt nestjes die door het mannetje verdedigd worden. | Afmetingen: Mannetjes tot 25 centimeter, vrouwtjes kleiner tot 12 centimeter.
Kleur: Geel- tot groenbruin met een lichtrode tint. Mannetjes prachtig gekleurd met een blauwe en
groene tekeningen op de kop en rugvin en opvallende blauwe en groene grillige strepen. Er staat een zwarte vlek achter het oog en op de staartwortel.de vrouwtjes zijn kleiner en
bescheidener geelbruin van kleur.
Vorm: Stevige vis met een hoog lichaam, een spitse snuit en vlezige lippen. De rafelige rugvin loopt
over de gehele rug en heeft net als de vlagstaart, borst- en anaalvinnen
duidelijke vinstralen. Het voorkieuwdeksel achteraan fijn gezaagd.
Vinnen: Eén rugvin met tot 17 stekels en ca. 10 vinstralen. |  | Noordoost-Atlantische Oceaan van Noorwegen en de Noordzee tot Marokko en de westelijke Middellandse Zee. In Nederland incidenteel in Zeeland (Oosterschelde). | Voornamelijk op rotsbodems vanaf de getijdenzone
tot ca. 30 meter. De dieren eten vooral kreeftachtigen, slakken en tweekleppigen. Zwartooglipvissen worden net als alle andere soorten lipvissen als vrouwtje geboren. Ze leven dan in scholenverband ondiep langs rijk met wier begroeide kusten. Het dominante mannetje bouwt meerdere nesten van wiermateriaal en verdedigt deze. Lipvissen kunnen slecht tegen koude winters. Afhankelijk van deze winters kunnen Zwartooglipvissen algemeen voorkomen in de Oosterschelde, en dan weer voor jaren verdwenen zijn. | Â | 273571 | Nederland | Zoutwater | MOO |