Amerikaanse schijfhoren
Gyraulus parvus

|
Amerikaanse schijfhoren
Gyraulus parvus
Zoetwaterslak. Exoot / ingevoerde soort. Tot 3,8 mm. Hoornkleurig, geelbruin. Klein,
schijfvormig huisje. Dunschalig met 4-5 matig bolle windingen.
Mondopening iets omgebogen. Sculptuur van
onregelmatige spiraallijntjes en groeilijnen. In sloten en andere wateren met onderwatervegetatie. Nog slechts een paar keer gevonden. Mogelijk uitbreidend.
Item 1 of 0
| Amerikaanse schijfhoren | Gyraulus parvus | | Zoetwaterslak. Exoot / ingevoerde soort. Tot 3,8 mm. Hoornkleurig, geelbruin. Klein,
schijfvormig huisje. Dunschalig met 4-5 matig bolle windingen.
Mondopening iets omgebogen. Sculptuur van
onregelmatige spiraallijntjes en groeilijnen. In sloten en andere wateren met onderwatervegetatie. Nog slechts een paar keer gevonden. Mogelijk uitbreidend. | Afmetingen: H 1,3; B3,8 mm.
Schelpkleur: Hoornkleurig, geelbruin. Glanzend.
Schelpvorm: Klein, schijfvormig huisje. Dunschalig met 4-5 matig bolle windingen. Mondopening iets naar voren gebogen. Navel zeer wijd. De sculptuur bestaat uit fijne onregelmatige spiraallijntjes en groeilijnen. | Â | Ingevoerde soort (Noord-Amerika). In Nederland (nog) schaars, maar breidt zich vermoedelijk, net als in omringende landen, uit.
ANEMOON verspreidingsatlas weekdieren: Amerikaanse schijfhoren | Leeft in zoet water. Bij Afferden gevonden in een schone sloot met diverse waterplanten. |  | 593136 | Nederland | Zoetwater | ANM|Exoten |
Amerikaanse strandschelp
Mulinia lateralis

|
Amerikaanse strandschelp
Mulinia lateralis
Tweekleppige. Lijkt op Halfgeknotte strandschelp. De vlakken aan weerszijden van de top zijn glad en ongegroefd. Laterale tanden, anders dan bij Spisula-soorten, niet dwarsgegroefd. Ca. 21 x 17 mm. Wit tot geelbruin, dunne bruine opperhuid die achteraan vaak wat stugger en rimpeliger is..
Item 1 of 0
| Amerikaanse strandschelp | Mulinia lateralis | | Tweekleppige. Lijkt op Halfgeknotte strandschelp. De vlakken aan weerszijden van de top zijn glad en ongegroefd. Laterale tanden, anders dan bij Spisula-soorten, niet dwarsgegroefd. Ca. 21 x 17 mm. Wit tot geelbruin, dunne bruine opperhuid die achteraan vaak wat stugger en rimpeliger is..
Â
| Afmetingen: 21 x 17 mm.
Schelpkleur: Wit tot geelbruin, dunne bruine opperhuid die achteraan vaak wat stugger en rimpeliger is. Binnenkant glanzend wit, soms geeloranje.
Schelpvorm: Dunschalig. Vrij bol, afgerond-driehoekig. Vaak een vage plooi van de top naar de achter-onderzijde. Oppervlak met alleen fijne concentrische sculptuur.
Sculptuur: Oppervlak met alleen fijne concentrische sculptuur. De vlakken aan weerszijden van de top zijn glad en ongegroefd. Vage plooi van de top naar de achter-onderzijde.
Slot: Heterodont. Slotband inwendig in kleine ligamentholte. De laterale tanden zijn, anders dan bij Spisula-soorten, niet dwarsgegroefd.
Binnenzijde schelp:Â 2 vrijwel gelijke spierindruksels spierindruksels. Mantelbocht vrij ondiep.
Overig: Strandmateriaal is meestal (nog) niet verkleurd.
| Â | Exoot uit het westelijk deel van de Atlantische Oceaan. Voor het eerst in Europa aangetroffen in het Eems-Dollard gebied (2017). Nu plaatselijk algemeen in de Waddenzee en algemeen in het Deltagebied. Spoelt ook al elders langs onze Noordzeekust aan
Â
| .
Leeft ondiep ingegraven in slibhoudende zand en slikbodems in het sublitoraal, vaak in lagunes en rivierdelta’s. Plaatselijk massaal. Nog niet algemeen in aanspoelsel langs de Noordzeekust.
| Â | Â | Nederland | Zoutwater | MOO, ANM, SMP, KOR, LIMP, Exoten |
Amerikaanse venusschelp
Mercenaria mercenaria

|
Amerikaanse venusschelp
Mercenaria mercenaria
Mariene tweekleppige. Tot 120. Vuilwit tot geelgrijs,
binnenzijde wit, spierindruksel paars. Opperhuid
grijsbruin. Dikke bolle schelp met gebogen top, concentrische
ribben en grovere groeilijnen die aan de voor- en achterzijde
lamelvormig zijn. Onderrand gecreneleerd. Leeft ondiep ingegraven in een
slikkige zandbodem, vanaf het litoraal tot ca. 10
m. Exoot, plaatselijk in Zeeland.
Item 1 of 0
| Amerikaanse venusschelp | Mercenaria mercenaria | | Mariene tweekleppige. Tot 120. Vuilwit tot geelgrijs,
binnenzijde wit, spierindruksel paars. Opperhuid
grijsbruin. Dikke bolle schelp met gebogen top, concentrische
ribben en grovere groeilijnen die aan de voor- en achterzijde
lamelvormig zijn. Onderrand gecreneleerd. Leeft ondiep ingegraven in een
slikkige zandbodem, vanaf het litoraal tot ca. 10
m. Exoot, plaatselijk in Zeeland. | Afmetingen: L. tot 120 mm, H. tot 95 mm.
Schelpkleur: Vuilwit tot geelgrijs. Opperhuid
grijsbruin. Binnenzijde wit, bij
het spierindruksel vaak paars.
Schelpvorm: Dikke, bolle schelp. Top omgebogen.
Sculptuur: Concentrische ribben en grovere groeilijnen. Aan voor- en achterzijde iets duidelijkere ribben, waardoorlamelvormige sculptuur ontstaat. Vóór de top een breed veld (lunula of maantje),achter de top een langwerpig rugveld.
Slot: Heterodont met in beide kleppen 3 cardinale tanden. Slotband uitwendig.
Binnenzijde schelp: De onderrand is gecreneleerd. Twee spierindruksel, mantellijn met mantelbocht.
Dier: Geen duidelijke manteltentakels. Voet groot en tongvormig. Sifonen kort, iets ongelijk in lengte, met kleine tentakelkransjes aan de uiteinden. Lichaamskleur crème, vleeskleurig tot lichtgeel, voet geeloranje. |  | Exoot. Oorspronkelijk voorkomend aan de westkant vande Noord-Atlantische Oceaan, van Nova Scotia tot Yucatan. Vanaf 1861 voor de kweek en consumptie geïntroduceerd in Europa, eerst in de baai van Arcachon (Zuidwest-Frankrijk), Normandië en het zuiden van Engeland.
In Nederland zijn In de jaren 50 in Zeeland kweekproeven gedaan, van waaruit zich mogelijk nieuwe populaties hebben ontwikkeld. In het Veerse Meer werden in 1961 tientallen lege exemplaren waargenomen. In 1995 werden in de Oosterschelde op de Hoge Kraaijert dieren gevonden, In 2000 bij Tholen. Later ook op andere locaties. Met name de (beschermde) populatie op de Slikken van Viane omvat vele tientallen dieren. | Ingegraven in een slikkige zandbodem, vanaf de laagwaterlijn tot ca. 10 m. Vaak in zachte bodems waarin een zekere hoeveelheid lege schelpen en/of losse stenen aanwezig is. Soms zeer ondiep ingegraven, waarbij een deel vande schelp boven de bodem uitsteekt. Langlevende soort 30-40 jaar. | Â | 141919 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM|Exoten |
Amerikaanse zwaardschede
Ensis leei

|
Amerikaanse zwaardschede
Ensis leei
Mariene tweekleppige. Tot 19 cm. Zeer langgerekte, gebogen schelp. Ruim zes maal zo lang als breed; grootste breedte in het midden of (vaak) achteraan. Kleurpatroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid olijfgroen of -bruin. Een grote instroomopening (siphon) met fijne uitstulpingen rond de rand en een gladde uitstroomopening. Massaal aangespoeld op stranden, levend in slikgebieden van Zeeland en Waddengebied.
Item 1 of 0
| Amerikaanse zwaardschede | Ensis leei | | Mariene tweekleppige. Tot 19 cm. Zeer langgerekte, gebogen schelp. Ruim zes maal zo lang als breed; grootste breedte in het midden of (vaak) achteraan. Kleurpatroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid olijfgroen of -bruin. Een grote instroomopening (siphon) met fijne uitstulpingen rond de rand en een gladde uitstroomopening. Massaal aangespoeld op stranden, levend in slikgebieden van Zeeland en Waddengebied.
| Afmeting: 3,5 x 19,0 cm.
Schelpkleur: Patroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid glanzend olijfbruin en schilferig na droging.
Schelpvorm: Vrij dunschalige schelp. Duidelijk gebogen. Zeer langgerekt: zes maal zo lang als breed; de grootste breedte ligt vaak achteraan, soms meer in het midden. De voor en achterrand zijn gelijkmatig afgerond.
Sculptuur: Het oppervlak is glad met alleen groeilijnen.
Slot: Heterodont. In de rechterklep één cardinale en één laterale tand, in de linkerklep twee cardinale en twee laterale tanden. Slotband uitwendig.
Binnenzijde schelp: Het voorste (langwerpige) spierindruksel aan de binnenkant is ongeveer even lang als de slotband.
|  | Oorspronkelijk een soort van de Amerikaans-Canadese kust. In West-Europa een exoot. Nadat larven met ballastwater van schepen in het Duitse Elbe-estuarium terecht kwamen (1979, Hamburg), heeft de soort zich zowel in noordelijke als zuidelijke richting uitgebreid. De Nederlandse, Belgische en Deense kust werden snel gekoloniseerd en ook de Zweedse en Franse kusten en het Oostzee-gebied zijn al bereikt. In Nederland voor het eerst waargenomen in de Waddenzee in 1982. In 1984 werd Zandvoort bereikt en in 1986 Katwijk-Noordwijk. Vaak massaal aangespoeld op het strand. In de kustnabije Noordzee, de Waddenzee Zeeuwse wateren is het de meest algemene Ensis-soort.
- Waarnemingen Amerikaanse zwaardschede.
- Verspreiding Amerikaanse zwaardschedeÂ
| De dieren leven rechtstandig in zelfgegraven, decimeters diepe gangen in de bodem. Ze zitten in ongestoorde toestand vlak onder het bodemoppervlak, met alleen de korte sifonen boven de bodem. dieren verraden. Bij verstoring trekken ze zich razendsnel in hun gang terug. Anders dan de andere Ensis-soorten, leeft de Amerikaanse zwaardschede zowel in het intergetijdengebied als in de subgetijdenzone en dieper. In de open Noordzee vooral tot ca. 15 m in medium en grof zand, maar ook in fijn substraat en slikgebieden.Tussen 15 tot 35 m zijn de presenties laag en beneden de 35 m ontbreken ze. Het zijn filteraars. Water wordt via de instroomsifo opgezogen en langs de kieuwen geleid, die er plankton, algen en ander zwevend voedsel uit zeven. Daarna verlaten reststoffen en water via de uitstroomsifo het lichaam weer. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting gaat via de waterkolom. De soort groeit snel, vermoedelijk het snelst van alle Europese Ensis-soorten. Ze worden gemiddeld 3-4 jaar, maar kunnen mogelijk tot 8 jaar worden.
| Â | 876640
| Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|Exoten |
Artemisschelp
Dosinia exoleta

|
Artemisschelp
Dosinia exoleta
Mariene
tweekleppige. Tot 50 cm. Crème met radiale, stralende strepen van
V-vormige vlekken. Stevige cirkelronde schelp. Top gebogen. Regelmatige
concentrische ribben. Diepe mantelbocht. Onderrand niet gekarteld. In zandbodems. Spoelt weinig aan.
Item 1 of 0
| Artemisschelp | Dosinia exoleta | | Mariene
tweekleppige. Tot 50 cm. Crème met radiale, stralende strepen van
V-vormige vlekken. Stevige cirkelronde schelp. Top gebogen. Regelmatige
concentrische ribben. Diepe mantelbocht. Onderrand niet gekarteld. In zandbodems. Spoelt weinig aan. | Afmeting: 50 Â x 50 mm.
Schelpkleur: Crème of strokleurig met vaak een patroon van
radiale, vanuit de top stralende banden van donkergekleurde V-vormige
streepjes en vlekken. De binnenkant is glanzend wit.
Schelpvorm: Stevige, matig bolle, cirkelronde schelp. De top is naar voren gebogen. Voor de top ligt een hartvormig maantje (lunula). Verder is er nog een onduidelijk smal langwerpig rugveld (escutcheon).
Sculptuur: Regelmatige concentrische ribben. Vóór het maantje is de curve die de schelprand maakt hoog.
Slot: Heterodont; beide kleppen met 3 cardinale tanden. Slotband gedeeltelijk uitwendig.
Binnenzijde schelp: Diepe mantelbocht. De onderrand is niet gekarteld. | Â | Van de Noorse Zee en de Oostzee tot aan Gabon. Ook in de Middellandse Zee. In de Noordzee komen de meeste vondsten van de Doggersbank en de Oestergronden, inclusief het Friese Front, met diverse vindplaatsen ten zuiden van de 30 m-dieptelijn.Â
Op het strand: Er worden zo nu en dan  verse exemplaren gevonden (verse schelpen, zelden doubletten) op het strand van met name de drie noordelijke Waddeneilanden. Ook aanwezig in materiaal van strand- en vooroeversuppleties bij onder meer Texel en Ameland, zowel vers als fossiel. | Van vlak onder de laagwaterlijn tot 100 m diepte. De dieren leven vrij diep (6-8 cm) ingegraven in middelgrof tot grof zand, al dan niet met schelpresten. In de bodem zitten de dieren gewoonlijk verticaal, met de top en bovenste schelprand parallel aan het bodemoppervlak. De sifobuis komt aan de achterzijde in horizontale toestand uit de schelp, buigt dan naar boven tot de uiteinden iets boven de bodem uitsteken. |  | 141911 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Asgrauwe keverslak
Lepidochitona cinerea

|
Asgrauwe keverslak
Lepidochitona cinerea
Keverslak. Mariene soort. Tot 28 mm. Platte ovale dieren met acht vrij hoog gewelfde en
meestal gekielde, afzonderlijke schelpplaten, die als
dakpannen over elkaar liggen. Kleur inclusief gordel variabel: grijsgroen, wit, geel, rood en
vlekkenpatronen. Leeft vastgehecht aan hard substraat (stenen, schelpen) in
het litoraal van slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied.
Item 1 of 0
| Asgrauwe keverslak | Lepidochitona cinerea | | Keverslak. Mariene soort. Tot 28 mm. Platte ovale dieren met acht vrij hoog gewelfde en
meestal gekielde, afzonderlijke schelpplaten, die als
dakpannen over elkaar liggen. Kleur inclusief gordel variabel: grijsgroen, wit, geel, rood en
vlekkenpatronen. Leeft vastgehecht aan hard substraat (stenen, schelpen) in
het litoraal van slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied. | Afmetingen: L. tot 28 mm, B. 9 mm. (Meestal kleiner.)
Schelpkleur:Â variabel wit, geel, rood, bruin, groen, oranje en verschillende vlekkenpatronen. Ook de gordel heeft
deze kleuren. Dieren uit slikkige milieus zijn vaak minder kleurrijk dan dieren uit meer zandige
milieus. In Nederland domineren grijs en grauwgroen.
Schelpvorm: De schelpplaten zijn vrij hoog gewelfd en meestal duidelijk gekield. De apofysen zijn breed maar kort. Het aantal insnijdingen aan de onderzijde van de insertieranden is
variabel. De kopplaat heeft 7-11 (meestal 8) insnijdingen, de
tussenplaten hebben er één aan elke zijde en de staartplaat heeft er
6-16 (meestal 10-12).
Sculptuur: Schelpplaten met een vrij uniform en fijn gegranuleerd tegmentum, met onregelmatig ovale en om en om geplaatste korrels. Op beide zijkanten van de centrale velden van de tussenplaten zijn de korrels meer in onregelmatige lengterijen geplaatst.
Gordel: De rondom lopende, ca. 2-3 mm brede gordel is bedekt met kleine, met het blote oog vrijwel niet waarneembare, korte kalkstekeltjes.
Overig: Kenmerken dier: aan de onderzijde meestal lichtgrijs, gelig, roze of oranje van kleur. | Op basis van monsternames vallen geen landelijke trend en afzonderlijke trends voor deelgebieden te bepalen. Uit de MOO-duikwaarnemingen in de periode 1997-2011 blijkt geen toe- of afname in de Oosterschelde. In het Grevelingenmeer komt tussen 1997-2011 een afname naar voren, gevolgd door gering herstel. In de Westerschelde en het Waddengebied lijkt een afname zichtbaar t.o.v. 1985, alsmede een afname aan areaal. De afname in de Waddenzee zou te maken kunnen hebben met de afname van mosselbanken begin jaren 90. Het ingezette herstel van deze banken en de opkomst van Japanse oesters zouden weer tot een toename van deze soort kunnen leiden. | Voorkomend in geheel Europa, inclusief de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Alleen op IJsland nog niet aangetroffen. In Nederland is dit de enige algemeen voorkomende keverslak.
Op het strand: De dieren leven niet langs de zandige kust maar in de slikgebieden in Zeeland en het Waddengebied. Meldingen langs de Hollandse kust tussen IJmuiden en Hoek van Holland hebben te maken met aangevoerd materiaal, fossiele schelpplaten of determinatiefouten. | Mariene soort. Leeft onder stenen en schelpen op een zand- of
slikbodem,voornamelijk in het getijdengebied, tot enkele meters diep (zelden tot 70 m). Van alle Noordwest-Europese
keverslakken kan de Asgrauwe keverslak het beste tegen
zoet water (euryhaliene soort). De soort kan strenge winters verdragen,
maar ook warmere perioden.
De dieren zijn van gescheiden
geslacht. Bevruchting gaat via de waterkolom, in juli-oktober. De larven maken maar kort deel
uit van het plankton, zakken dan naar de bodem, waar de rugplaten
ontwikkeld worden. De dieren zijn omnivoor en eten vooral algen en siatomeeën. Ze worden doorgaans niet ouder dan 5 jaar. |  | 140143 | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP|ANM |
Asgrauwe tolhoren
Gibbula cineraria

|
Asgrauwe tolhoren
Gibbula cineraria
Mariene huisjesslak. Tot 17 mm, meestal kleiner. Vuilwit met paarsrode schuine streepjes. Mond parelmoerkleurig.
Operculum rond, bruin.
Stevige kegelvormige
horen, met 5-7 matig bolle windingen en een wat hoekige mond. Navel nauw, maar diep. Oppervlak met ondiepe spiraalribben. In Zeeland lokaal op hard substraat (ingevoerd). op het strand fossiel (Eemien).
Item 1 of 0
| Asgrauwe tolhoren | Gibbula cineraria | | Mariene huisjesslak. Tot 17 mm, meestal kleiner. Vuilwit met paarsrode schuine streepjes. Mond parelmoerkleurig.
Operculum rond, bruin.
Stevige kegelvormige
horen, met 5-7 matig bolle windingen en een wat hoekige mond. Navel nauw, maar diep. Oppervlak met ondiepe spiraalribben. In Zeeland lokaal op hard substraat (ingevoerd). op het strand fossiel (Eemien). | Afmetingen: H. tot 17 mm, B. tot 17 mm.
Schelpkleur: vuilwit, met een patroon van paarsrode schuin
weglopende streepjes. Binnenzijde van de mond parelmoerkleurig.
Operculum rond, hoornachtig, bruin.
Schelpvorm: Stevige, min of meer regelmatig gewondenkegelvormige horen, met 5-7 matig bolle windingen. De mondopening is hoekig tot vierkant. Er is een nauwe maar duidelijke en diepe, ronde navel.
Sculptuur: Het schelpoppervlak is meestal bezet met een variabel aantal ondiepe spiraalribben.
Dier: kop met een verlengde snuit. Koptentakels lang, aan de basis liggen op een korte verhoging de ogen. Voet ovaal, met 3 paar voettentakels. Lichaamskleur crèmewit tot geelgrijs, met paarsige, golvende, dwarsgestreepte vlekken op voet, snuit en ringvormige strepen op de tentakels. |  | Van Noorwegen en IJsland tot Portugal, Gibraltar en Marokko. Aan de vastelandszijde van het Noordzeebekken uitgestorven sinds het Eemien, ca. 100.000 jaar geleden. Vanaf halverwege de jaren 70 bij Yerseke door de schelpdierhandel en -kweek aangevoerd met Oesters, Mossels. In het wild gevonden in 1994. Inmiddels op diverse plaatsen in het Oosterscheldegebied aanwezig op stenen van dijken, op schelpen (oesters) en tussen rood- en bruinwieren, waaronder Gezaagde zee-eik en Japans bessenwier.
Op het strand:Â Bereikt onze kust soms op drijvende voorwerpen, wier en in eieren van de Wulk, vermoedelijk grotendeels van de Franse of Engelse kusten. Lege fossiele huisjes spoelen frequent aan langs de hele kust en stammen uit het Eemien (Pleistoceen). | Bewoner van rotskusten. Vooral aanwezig langs deels zandige kusten. De dieren leven vooral op beschutte plaatsen onder bruin- en roodwieren in de getijdenzone en in rotspoelen, vanaf iets beneden de laagwaterlijn tot diepten van meer dan100 m. Het voedsel bestaat uit algen en detritus. De dieren zijnvan gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting in de Noordzee waarschijnlijk vooral in het voorjaar. Ronde geelwitte eieren. De soort kan ten minste 3 jaar oud worden. | Â | 141782 | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP|Exoten |
Aziatische korfmossel
Corbicula fluminea

|
Aziatische korfmossel
Corbicula fluminea
Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 33 mm. Geelbruin tot groengeel. Bij de top vaak paarsachtig. Binnenzijde geelwit, soms iets lila. Dikschalige, rond-driehoekige, schelpen. De top ligt bijna in het midden. Sculptuur van brede, niet zeer dicht op elkaar liggende concentrische ribben. Ingevoerd in ca 1990. Nu algemeen in heel Nederland in zoet, al dan niet bewogen water.
Item 1 of 0
| Aziatische korfmossel | Corbicula fluminea | | Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 33 mm. Geelbruin tot groengeel. Bij de top vaak paarsachtig. Binnenzijde geelwit, soms iets lila. Dikschalige, rond-driehoekige, schelpen. De top ligt bijna in het midden. Sculptuur van brede, niet zeer dicht op elkaar liggende concentrische ribben. Ingevoerd in ca 1990. Nu algemeen in heel Nederland in zoet, al dan niet bewogen water.
| Afmetingen: H. 30, B. 33 mm.
Kleur: Geelbruin tot groengeel. Vaak paarsachtig bij de top. Juveniele exemplaren hebben vaak vanuit de top stralende paarslila dwarslijnen. Binnenzijde geelwit, soms iets lila
Schelpvorm: Dikschalig. Rond-driehoekig, de top ligt ongeveer in het midden. Slot met duidelijke cardinale en laterale tanden. Sculptuur van stevige, brede,meestal niet opvallend dicht op elkaar liggende concentrische ribben.
| Â | In grote delen van Nederland inmiddels algemeen.
| In alle mogelijke bewogen wateren, rivieren en meren. Leeft deels in en vaak op zandbodems maar ook wel modderbodems. O.a. massaal in het IJsselmeer en de grote rivieren.
| Â | 181580
| Nederland | Zoetwater | ANM|Exoten |
Aziatische mossel
Arcuatula senhousia

|
Aziatische mossel
Arcuatula senhousia
Mariene tweekleppige. Glanzend geelgroen, met bruinrode strepen
en vlekken. Gemiddeld 20 mm. Langwerpig, soms wat hoekig. Top duidelijk
een stukje van de voorrand afliggend. De voorrand is zwak geribd. Het
deel aan de achterzijde is ribbelvrij. Spint langgerekte
bossen byssusdraden. Op zachtere modderbodems vormen deze 'nesten'
waarin meerdere mosseltjes leven. In 2018 waargenomen nabij Goes. Exoot
uit West-Pacifisch gebied.
Item 1 of 0
| Aziatische mossel | Arcuatula senhousia | | Mariene tweekleppige. Glanzend geelgroen, met bruinrode strepen
en vlekken. Gemiddeld 20 mm. Langwerpig, soms wat hoekig. Top duidelijk
een stukje van de voorrand afliggend. De voorrand is zwak geribd. Het
deel aan de achterzijde is ribbelvrij. Spint langgerekte
bossen byssusdraden. Op zachtere modderbodems vormen deze 'nesten'
waarin meerdere mosseltjes leven. In 2018 waargenomen nabij Goes. Exoot
uit West-Pacifisch gebied. | Afmetingen: Schelp
meestal 2 x 1,8 (maximaal 3,3 cm)
Schelpkleur:
Geelgroen met lichtbruine tot roodbruine strepen
en vlekken. Het oppervlak is vaak sterk
glanzend.
Bij grotere exemplaren wordt de kleur donkerder, tot bruin.
Schelpvorm:
De top ligt verder
van de voorrand af dan bij de gewone mossel. De schelpen zijn langer en komen meer hoekig over. Aan de binnenkant bevindt de top zich achter het voorste
spierindruksel. Onder de top is daar een duidelijk rijtje van 8-15
knobbelvormige tandjes te zien.
Sculptuur: De voorrand is zwak geribd. Het
deel aan de achterzijde is ribbelvrij, al lijkt dit door de vanuit het
topgedeelte uitwaaierende stralende strepen soms anders. | Â | Het gebied van oorsprong ligt in
het West-Pacifisch gebied, van Singapore tot Siberië. Vanuit oost-Azië werden de dieren verspreid naar de Pacifische kust van Noord
Amerika, naar Australië, Nieuw-Zeeland en Europa. In Europa vestigde de mossel zich vooral in het zuiden, in de Middellandse Zee en aan de
Atlantische kust tot aan de Baai van Arcachon in zuidwest Frankrijk. Daarnaast
bestaat er een waarneming uit het zuiden van
Groot-Brittannië (2016). Het voorkomen in Nederland is op dit moment het meest noordelijke van Noordwest-Europa. Op 7 juli 2018 waargenomen nabij het Goese Meer. Vermoedelijk al in 2017 aanwezig. | De Aziatische mossel leeft vooral in ondiepe,
beschutte zeegebieden als estuaria en lagunes. Het zijn filteraars die leven van plantaardig
plankton en andere in het water aanwezige voedseldeeltjes. Het water wordt
door het dier heegepompt, waarbij de kieuwen het voedsel er uitfilteren.
Voor de voortplanting is een periode met hoge watertemperatuur nodig. Het dier
heeft een hoge tolerantie voor lage zoutgehaltes en lage zuurstofgehaltes. Hoewel ook de gewone mossels draden spinnen om zich mee
vast te hechten, vormen Aziatische mossels vaak opvallend grote en langgerekte
bossen byssusdraden waarmee ze zich vasthechten aan stenen, beschoeiingen en ander
hard materiaal. Daar waar ze op zachtere modderbodems voorkomen,
vormen de draden vaak hele 'nesten' waarin meerdere (2-3,
soms 10 of meer) levende mosseltjes zitten en groeien. | Â | Â | Nederland | Zoutwater | ANM|Exoten |
Baardmossel
Modiolus barbatus

|
Baardmossel
Modiolus barbatus
Mariene tweekleppige. Tot 65 mm. Paarsbruin tot kastanjebruin, binnenzijde paarslila. Opperhuid
bruingrijs, uitlopend in lange, geelbruine, vezelige haren die naar achteren toenemen. Driehoekige schelp, de achterrand gaat
met een hoek in de onderrand over. Oppervlak met onregelmatige groeilijnen. Zelden in de Nederlandse Noordzee.
Item 1 of 0
| Baardmossel | Modiolus barbatus | | Mariene tweekleppige. Tot 65 mm. Paarsbruin tot kastanjebruin, binnenzijde paarslila. Opperhuid
bruingrijs, uitlopend in lange, geelbruine, vezelige haren die naar achteren toenemen. Driehoekige schelp, de achterrand gaat
met een hoek in de onderrand over. Oppervlak met onregelmatige groeilijnen. Zelden in de Nederlandse Noordzee. | Afmetingen: L. 65 mm, H. tot 40 mm (zelden tot 90 mm).
Schelpkleur: Schelp paarsbruin tot kastanjebruin, voorste gedeelte van de schelp glimmend roodbruin, binnenzijde glanzend paarslila. Opperhuid bruingrijs, ook bij volwassen exemplaren
uitlopend in lange, geelbruine, vezelige haren (feitelijk platte,
gezaagde uitgroeisels van de opperhuid). Naar achteren toe steeds
zwaarder behaard.
Schelpvorm: Vrij stevige driehoekige schelp; de achterrand gaat met een duidelijke hoek in de onderrand over. Bij de top boller dan aan de achterkant.
Sculptuur: Oppervlak met sterk onregelmatige groeilijnen.
Slot: Geen laterale tanden. Ligament uitwendig,op lange slotplaat. |  | Van Ierland en Het Kanaal tot Marokko, de Canarische Eilanden, de Azoren en de Middellandse Zee. In Nederland zelden in de Noordzee. O.a. aangetroffen in het gebied van de Oestergronden. Deze zuidelijke soort leeft hier aan de noordrand van het verspreidingsgebied.
Op het strand: Langs de Belgische en Nederlandse kust zo nu en dan aangespoeld met wier en andere drijvende voorwerpen. | Leeft met byssusdraden vastgehecht op hard substraat als stenen, palen, grote schelpen en dergelijke, langs rotskusten onder puur zoute condities. Nooit bij verlaagde zoutgehalten. Van het sublitoraal tot een diepte van ca. 100 m. Het zijn filteraars: het voedsel bestaat uit diatomeeën en flagellaten. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting via de waterkolom. De dieren kunnen 6-14 jaar worden. |  | 140464 | Nederland | Zoutwater | LIMP|SMP|ANM |