Donker buiswier
Vertebrata fucoides

|
Donker buiswier
Vertebrata fucoides
Roodwier. Max. 30cm. Jonge uiteinden hebben geen buitenlaag.
Item 1 of 0
| Donker buiswier | Vertebrata fucoides | | Roodwier. Max. 30cm. Jonge uiteinden hebben geen buitenlaag. | Â | Â | Â | Â | Â | 637672 | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Doorschijnend spiraalhorentje
Hyala vitrea

|
Doorschijnend spiraalhorentje
Hyala vitrea
Mariene huisjesslak. Tot 3,5 mm.
Hoornkleurig tot bleekwit, soms
doorschijnend. Vaak met een roestkleurige
aanslag. Dunwandig horentje met 6-7 vrij bolle windingen. De laatste
winding omvat ongeveer 65% van de totale schelphoogte, de mondopening
33%. Top stomp, bij sommige exemplaren ontbrekend. Operculum
ovaal, hoornachtig geelbruin.
Het oppervlak lijkt glad, maar bij vergroting blijkt soms uiterst fijne
spiraalsculpuur aanwezig. Verder van de kust in de Noordzee. Spoelt weinig aan.
Item 1 of 0
| Doorschijnend spiraalhorentje | Hyala vitrea | | Mariene huisjesslak. Tot 3,5 mm.
Hoornkleurig tot bleekwit, soms
doorschijnend. Vaak met een roestkleurige
aanslag. Dunwandig horentje met 6-7 vrij bolle windingen. De laatste
winding omvat ongeveer 65% van de totale schelphoogte, de mondopening
33%. Top stomp, bij sommige exemplaren ontbrekend. Operculum
ovaal, hoornachtig geelbruin.
Het oppervlak lijkt glad, maar bij vergroting blijkt soms uiterst fijne
spiraalsculpuur aanwezig. Verder van de kust in de Noordzee. Spoelt weinig aan. | Afmetingen: 3,5 X 1,5 mm.
Schelpkleur: Hoornkleurig tot bleekwit, soms wat glasachtig
doorschijnend. Bij levende dieren bevindt zich vaak een roestkleurige
aanslag op de bovenste windingen.
Schelpvorm: Dunwandig maar toch
vrij stevig horentje met 6-7 vrij bolle windingen. De laatste winding
neemt ongeveer 65% van de totale schelphoogte in beslag, de mondopening
33%. De top is stomp en ontbreekt bij sommige exemplaren. Operculum dun
ovaal, hoornachtig geelbruin.
Sculptuur: Het oppervlak lijkt glad, maar bij vergroting blijkt soms uiterst fijne spiraalsculpuur aanwezig. | Â | Het areaal strekt zich uit van Noorwegen en het Kattegat tot en met de Middellandse Zee. In de Noordzee ligt het zwaartepunt van de verspreiding in de Oestergronden, met name het zuidelijke deel daarvan. Ook in een smalle band ten zuiden daarvan is de soort op enkele plaatsen gevonden evenals op de Doggersbank.Â
Op het strand: Vermoedelijk fossiele huisjes zijn bekend uit aanspoelsel in Zeeland. Daarnaast ook in fijn aanspoelsel op Texel en Ameland. Bij de Texelse vondsten gaat het om meerdere exemplaren. | Soort met een voorkeur voor fijnzandige en slibrijke sedimenten. In de Noordzee op diepten tussen 10 en 50 m. In zuidelijke streken dieper, tot 120 m. | Â | 140129 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Doorschijnende zakpijp
Ciona intestinalis

|
Doorschijnende zakpijp
Ciona intestinalis
Zakpijp. Mariene soort. Het gladde lichaam is half
doorzichtig wit tot geel soms zelfs oranje. De in- en
uitstroomoomopening zijn beide voorzien van een geel tot oranje randje.
De doorschijnende zakpijp is een solitaire soort maar ze kunnen in
grote groepen voorkomen. Van alle solitaire zakpijpen die in de
Nederlandse wateren voorkomen is dit de meest opvallende. Vooral in Zeeland.
Item 1 of 0
| Doorschijnende zakpijp | Ciona intestinalis | | Zakpijp. Mariene soort. Het gladde lichaam is half
doorzichtig wit tot geel soms zelfs oranje. De in- en
uitstroomoomopening zijn beide voorzien van een geel tot oranje randje.
De doorschijnende zakpijp is een solitaire soort maar ze kunnen in
grote groepen voorkomen. Van alle solitaire zakpijpen die in de
Nederlandse wateren voorkomen is dit de meest opvallende. Vooral in Zeeland. | Afmetingen: Kan tot 15 cm hoog worden.
Kleur: Het gladde lichaam is half doorschijnend wit tot geel soms oranje. Beide openingen met een geel, soms oranje randje. Onder de inkepingen van de openingen zit een donkergele tot oranje stip.
Vorm: De grotere instroomopening bevindt zich aan de bovenkant, de kleinere uitstroomopening bevindt zich aan de zijkant hoewel dit niet altijd even duidelijk is. De instroomopening heeft 8 inkepingen, de uitstroomopening 6. Bij verstoring trekken in- en uitstroomopening samen. |  | Oosterschelde | De doorschijnende zakpijp komt in alle Zeeuwse wateren voor. Omdat ze zelf een waterstroom opwekken voor de voedselvoorziening kunnen ze ook in stilstaand water leven. Ze komen dan ook voor in havengebieden als op plaatsen met een sterke stroming. Vaak zijn ze solitair te vinden maar ze kunnen ook in enorme aantallen bij elkaar staan. De doorschijnende zakpijp is te vinden vanaf de laag waterlijn tot de diepste delen van de Zeeuwse wateren op alle soorten hard substraat en soms op bladeren van grotere wieren. |  | 103732 | Nederland | Zoutwater |  |
Draaikolk-schijfhoren
Anisus (Disculifer) vortex

|
Draaikolk-schijfhoren
Anisus (Disculifer) vortex
Zoetwater-huisjesslak. Tot ca. 9
mm. Licht hoornbruin, soms lichter geelachtig. Vaak deels bedekt met
donkere aanslag.
Plat, schijfvormig horentje. De bovenkant is zeer plat, de onderzijde
afgerond en
hoekig. Bovenaan de windingen een duidelijke scherpe kiel. Op
de windingen onregelmatige
dwarslijntjes/groeilijntjes. Algemeen in heel Nederland in zoete,
stilstaande tot zwak stromende wateren met rijke plantengroei.
Item 1 of 0
| Draaikolk-schijfhoren | Anisus (Disculifer) vortex | | Zoetwater-huisjesslak. Tot ca. 9
mm. Licht hoornbruin, soms lichter geelachtig. Vaak deels bedekt met
donkere aanslag.
Plat, schijfvormig horentje. De bovenkant is zeer plat, de onderzijde
afgerond en
hoekig. Bovenaan de windingen een duidelijke scherpe kiel. Op
de windingen onregelmatige
dwarslijntjes/groeilijntjes. Algemeen in heel Nederland in zoete,
stilstaande tot zwak stromende wateren met rijke plantengroei. | Afmetingen: H. tot 1,2 mm, B. tot
9,5 mm.
Schelpkleur: Licht hoornbruin, min of meer glanzend.
Schelpvorm: Plat, schijfvormig horentje met tot 7 langzaam toenemende, smalle windingen. De windingen zijn aan de bovenzijde (wanneer men zoals tegenwoordig gebruikelijk is het huisje linksgewonden bekijkt - zie opmerkingen) zeer plat, aan de onderzijde breder, meer afgerond en hoekig uitgetrokken. Er is een duidelijke, scherpe kiel. Deze zit niet in het midden maar langs de bovenrand.
Sculptuur: Fijne, iets schuin verlopende dwarslijntjes/groeilijnen. Binnenin de laatste winding is bij vergroting een putjessculptuur zichtbaar. | Â | Algemene soort in heel Nederland. | In zoete, stilstaande tot zwak stromende wateren met meestal veel plantengroei. Kan enige mate van verzilting en vervuiling doorstaan. | Â | 716345Â Â [ 716345 ] | Nederland | Zoetwater | ANM |
Driedoornige stekelbaars
Gasterosteus aculeatus aculeatus

|
Driedoornige stekelbaars
Gasterosteus aculeatus aculeatus
Zoetwatervis. Ook in brak en zout water. Tot 10 cm maar meestal veel
kleiner. Langwerpig visje met drie stekels op de rug, met daarachter een
rugvin. Zilverkleurig met een bruine rug. Soms op de zijkanten donkere
banden of vlekken. In het voorjaar
hebben de mannetjes een rode keel en buik. In zoet water en kustwateren.
Zwemt meestal in scholen. Vrij algemeen.
Item 1 of 0
| Driedoornige stekelbaars | Gasterosteus aculeatus aculeatus | | Zoetwatervis. Ook in brak en zout water. Tot 10 cm maar meestal veel
kleiner. Langwerpig visje met drie stekels op de rug, met daarachter een
rugvin. Zilverkleurig met een bruine rug. Soms op de zijkanten donkere
banden of vlekken. In het voorjaar
hebben de mannetjes een rode keel en buik. In zoet water en kustwateren.
Zwemt meestal in scholen. Vrij algemeen. | Afmetingen: Lengte tot maximaal 10 cm.
Kleur: Zilverkleurig met donkergroene of bruine rug en dwarsbanden, alleen mannetjes hebben in het voorjaar een rode keel.
Vorm: Kleine langwerpige vis met een opvallend smalle staartwortel en drie (zelden meer) karakteristieke stekels op de rug voor de rugvin. Geen schubben maar een beenplaten huid.
Vinnen: Zowel de rug- als de anaalvin liggen ver naar achteren. Staart wijd, kwastvormig. | Â | Circumpolaire verspreiding. In Europa
onregelmatig verspreid, meestal wel gebonden aan de kust. Ontbreekt o.a. in Midden Spanje en Zweden. daarentegen wel in Noorwegen, Finland
en de Baltische staten. | Driedoornige stekelbaarzen leven in kustwateren en in zoet water. Sommige populaties trekken naar zoet water om zich daar voort te planten, andere populaties bijven het hele jaar door in zoet water. Ze houden van een plantenrijke omgeving, waar ze hun nesten in bouwen. Dit nest wordt door het mannetje bewaakt (broedzorg). | Â | 236462 | Nederland | Zoutwater|Brakwater|Zoetwater | MOO |
Driehoekige astarte
Astarte montagui

|
Driehoekige astarte
Astarte montagui
Mariene tweekleppige. Tot 16 mm. Geelwit met geelgroene tot roestbruine,
gestippelde opperhuid. Stevige min of meer driehoekige schelp. De
sculptuur bestaat uit tot 50 dicht tegen elkaar gelegen concentrische
ribben.
Slot heterodont, vrij grof en groot. Onderrand niet gecreneleerd. Geen
mantelbocht. Noordzee, grote afstand van de kust. Vooral op en rond de Doggersbank. Uiterst zelden
vers op het strand.
Item 1 of 0
| Driehoekige astarte | Astarte montagui | | Mariene tweekleppige. Tot 16 mm. Geelwit met geelgroene tot roestbruine,
gestippelde opperhuid. Stevige min of meer driehoekige schelp. De
sculptuur bestaat uit tot 50 dicht tegen elkaar gelegen concentrische
ribben.
Slot heterodont, vrij grof en groot. Onderrand niet gecreneleerd. Geen
mantelbocht. Noordzee, grote afstand van de kust. Vooral op en rond de Doggersbank. Uiterst zelden
vers op het strand. | Afmetingen:
L. tot 15 mm, H. tot 16 mm.
Schelpkleur: Geelwit, bedekt door een resistente, geelgroene tot roestbruine opperhuid, die bij vergroting een gestippelde structuur blijkt te hebben.
Schelpvorm:Â Zeer stevige min of meer driehoekige schelp, waarvan de top iets naar voren is gebogen.
Sculptuur: De sculptuur bestaat uit talloze (tot 50) dicht tegen elkaar gelegen concentrische ribben.
Slot: Heterodont; rechterklep met 1, linkerklep met 2 cardinale tanden. In beide kleppen 1 (echte) laterale tand.
Binnenzijde schelp: De onderkant van de schelp is aan de binnenkant niet gecreneleerd. 2 duidelijke, gelijke spierindruksels, geen mantelbocht.
Dier: Sifonen zeer kort, bezet met papillen. Korte, afgeronde, sterke voet. Lichaamskleur bleekgeel, soms meer groenig. | Â | Arctisch en
Boreale Gebied en het noordelijke deel van
de Atlantische
Oceaan. De Golf van Biskaje wordt genoemd als het zuidelijkste
deel van het
areaal. In de Nederlandse sector van de Noordzee vooral levend
gevonden op
de Doggersbank. De soort is ook bekend van andere locaties
uit het
offshore-gebied en aanwezig in meerdere Noordzeevisserij-collecties,
echter in de
meeste gevallen zonder concrete coördinaten.
Op het strand: Enkele
malen zijn schijnbaar vers aangespoelde exemplaren gevonden. In
Zeeland, met
name rond Domburg, spoelen regelmatig fossiele
schelpen aan. | In zand of fijn grind, van ca. 10 m tot ruim 450
m diep. Vaak
leven de dieren op de bodem, of slechts ten dele ingegraven, met
het merendeel
van de schelp boven de bodem. Dit maakt de soort kwetsbaar en
is tevens de
reden waarom nog levende exemplaren deels begroeid kunnen zijn
met sponzen,
kokerwormen en andere begroeiing. Op de Doggersbank in middelfijn zand met een maximale dichtheid op de afzonderlijke
vindplaatsen
van enige tientallen exemplaren per m2. Het zijn
filteraars.
De dieren
zijn protandrisch hermafrodiet en wisselen tijdens hun leven van
geslacht. De larven hebben geen, of slechts een uiterst
kort
planktonisch larvenstadium, zodat nieuwe generaties zich niet ver van
de
ouderpopulatie vestigen. Dit maakt de populaties kwetsbaar voor verstoring
en visserij. | Â | 138823 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Driehoekige parelmoerneut
Nucula nitidosa

|
Driehoekige parelmoerneut
Nucula nitidosa
Mariene tweekleppige. 10-13 mm.
Grijswit, met een geelbruine opperhuid. Vanuit de top
vaak radiale, grijze soms oranje kleurbanden. Binnenkant sterk
parelmoerachtig iriserend.
Stevige, glanzende, driehoekige schelpjes. Oppervlak met duidelijke
groeilijnen die doorkruist worden door microscopische radiaire groefjes.
Slot taxodont; aan de voorkant een rij van 20-30 en aan de
achterkant 10-14 tandjes. Ligament inwendig in driehoekige
ligamentgroeve.
Mantellijn zonder bocht. Onderrand gecrenuleerd (gekarteld). Noordzee,
verder van de kust,
ingegraven in slibhoudende bodems.
Item 1 of 0
| Driehoekige parelmoerneut | Nucula nitidosa | | Mariene tweekleppige. 10-13 mm.
Grijswit, met een geelbruine opperhuid. Vanuit de top
vaak radiale, grijze soms oranje kleurbanden. Binnenkant sterk
parelmoerachtig iriserend.
Stevige, glanzende, driehoekige schelpjes. Oppervlak met duidelijke
groeilijnen die doorkruist worden door microscopische radiaire groefjes.
Slot taxodont; aan de voorkant een rij van 20-30 en aan de
achterkant 10-14 tandjes. Ligament inwendig in driehoekige
ligamentgroeve.
Mantellijn zonder bocht. Onderrand gecrenuleerd (gekarteld). Noordzee,
verder van de kust,
ingegraven in slibhoudende bodems. | Afmeting: 13 X 10 mm.
Schelpkleur: Grijswit, met een geelbruine opperhuid. Op de top zit
bij levende exemplaren soms lichtbruine aanslag. Vanuit de top lopen
vaak radiale, stralende grijze of licht oranje kleurbanden. De
binnenkant is sterk parelmoerachtig iriserend.
Schelpvorm: Stevige, glanzende, driehoekige schelpjes. De kleppen gapen niet. Wanneer de achterrand verticaal wordt gehouden, is de bovenkant rondom het horizontale vlak gebogen. Aan de bovenkant bevindt zich een lancetvormig maantje, aan de achterzijde een ovaal rugveld.
Sculptuur: Gladde schelpjes met duidelijke groeilijnen die doorkruist worden door microscopische radiaire groefjes.
Slot: Taxodont, met aan de voorkant een rij van 20-30 en aan de achterkant 10-14 tandjes. Ligament inwendig in een driehoekige ligamentgroeve.
Binnenzijde schelp: Mantellijn zonder bocht. Onderrand gecrenuleerd (gekarteld). |  | Langs vrijwel de gehele Atlantische kust, van Noorwegen in het noorden tot Angola in het zuiden. Ook in de  Middellandse Zee. Op het NCP is de soort algemeen bekend van de Oestergronden.
Op het strand: Meldingen van deze soort uit aangespoeld materiaal zijn zeer schaars. Het betreft vrijwel zonder uitzondering fragmenten en lege (oude) schelpen. De soort spoelt slechts uiterst zelden vers aan. | Mariene soort. De dieren leven zeer ondiep ingegraven in de toplaag van slibhoudende bodems en fijnzandige sedimenten. Ze hebben tot lange tasters uitgegroeide mantelflappen, waarmee ze algenmateriaal en detritus uit de toplaag van het sediment verzamelen en naar de mond transporteren. Geen echte sifonen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Voortplanting in voorjaar en zomer. Larvenstadium van hoogstens enkele dagen. Het zijn relatief langzaam groeiende dieren. Leeftijd:3-5 jaar. | Â | 140589 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha

|
Driehoeksmossel
Dreissena polymorpha
Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren. Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.
Item 1 of 0
| Driehoeksmossel | Dreissena polymorpha | | Tweekleppige uit zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 40 mm. Geelbruin met zigzagtekening op de schelp, vooral bij jonge exemplaren. Binnenzijde soms met lichtblauwe gloed. Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige, in dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte. Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp zit geen lepelvormig uitsteeksel. Leeft in zoet water, vastgehecht met byssusdraden.
| Afmetingen: tot 40 mm.
Schelpkleur: Geelbruin met donkere zigzagstrepen. Binnenzijde lichtblauw.
Schelpvorm:Â Tamelijk stevige, onregelmatig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede gekielde schelp. De schelphelften zijn gelijk in hoogte.
Slot:Â Onder het septum aan de binnenzijde van de schelp ontbreekt een lepelvormig uitsteeksel.
| Â | Op het strand: Wordt zelden op het strand gevonden, het meest nabij uitmondingen van rivieren (Katwijk). Massaal in aanspoelsel van zoete wateren (o.a. IJsselmeer, grote rivieren).
| In meren en langzaam stromende rivieren. Kan zwak brak water overleven (tot een saliniteit van 4,7‰). De dieren zitten vastgehecht met byssusdraden op hard substraat in soms zeer hoge dichtheden. Â
Leeftijd tot ca. 5 jaar.
| Â | 181566
| Nederland | Zoetwater | MOO|ANM|SETL|Exoten |
Driekantige kalkkokerworm
Spirobranchus triqueter

|
Driekantige kalkkokerworm
Spirobranchus triqueter
Borstelworm. Mariene soort.
Item 1 of 0
| Driekantige kalkkokerworm | Spirobranchus triqueter | | Borstelworm. Mariene soort. | Â | Â | Â | Â | Â | 555935 | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|SETL |
Driekleurige knuppelslak
Eubranchus cf tricolor

|
Driekleurige knuppelslak
Eubranchus cf tricolor
Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Relatief grote en plompe slak met een vrij
groot aantal cerata. Semi-transparant, gelig
of grijswit, rhinoforen met oranje waas, of dezelfde kleur als
tentakels en cerata. Uiteinde cerata met wit puntje, een oranjegele ring
en een smalle witte ring, die gezamenlijk de cnidosac maskeren.
Rhinoforen en tentakels glad. Op
de rhinoforen geen bruine band, in tegenstelling tot de
andere knuppelslakken. Zeldzaam, alleen bekend van de Klaverbank.
Item 1 of 0
| Driekleurige knuppelslak | Eubranchus cf tricolor | | Zeenaaktslak. Tot 45 mm. Relatief grote en plompe slak met een vrij
groot aantal cerata. Semi-transparant, gelig
of grijswit, rhinoforen met oranje waas, of dezelfde kleur als
tentakels en cerata. Uiteinde cerata met wit puntje, een oranjegele ring
en een smalle witte ring, die gezamenlijk de cnidosac maskeren.
Rhinoforen en tentakels glad. Op
de rhinoforen geen bruine band, in tegenstelling tot de
andere knuppelslakken. Zeldzaam, alleen bekend van de Klaverbank. | Afmetingen:Â Tot 45 mm. Relatief grote en plompe slak.
Kleur:Â De algemene lichaamskleur is semi-transparant, bleek gelig of grijswit. De rhinoforen kunnen een oranje waas hebben, of dezelfde bleke kleur als de tentakels en cerata. De bij andere knuppelslakken aanwezige bruine band op de rhinoforen ontbreekt, hetgeen karakteristiek is voor deze soort. De cerata zijn transparant, met aan het uiteinde een toegespitst wit puntje, waaronder een bredere gele of oranjegele pigmentring ligt, met direct daaronder bovendien een smalle witte ring. Gezamenlijk maskeren deze de cnidosac. De vertakkingen van de middendarmklier in de cerata vormen een opvallend dunne, oranjebruine tot donkere streep in het midden van de lichte cerata. Juveniele dieren tot ca. 13 mm zijn soms alleen wit, met uitzondering van de vertakkingen van de middendarmklier.
Vorm:Â Geen schelp. De rhinoforen en tentakels zijn glad, de rhinoforen lijken iets langer. Er is een relatief groot aantal cerata. Deze zijn duidelijk gezwollen, met name bij dieren die op Penneschaft worden aangetroffen. De cerata staan zo dicht op elkaar dat geen duidelijke organisatie in rijen zichtbaar is.Â
Eieren: De eieren vormen een niet nader beschreven band, met daarin tot 650 embryo’s. Elders zijn eisnoeren aangetroffen van mei tot oktober. Uit de Nederlandse kustwateren zijn tot nu toe nog geen eisnoeren bekend. | Niet genoeg waarnemingen om eventuele trends te kunnen vaststellen. | Van de Europese kust bekend van Groenland, de Witte Zee, Scandinavië, de Britse en Faeröer-Eilanden en de Franse westkust. Elders ook bekend van de Amerikaanse oostkust, Nova Scotia, Maine. Voor de Nederlandse faunalijst is deze soort vermoedelijk een recente aanvulling. De soort is zeer zeldzaam: er is slechts eenmalig één dier van ca. 2 cm aangetroffen op het Nederlandse deel van de Klaverbank (juni 2011), op een restant van een niet nader gedetermineerde hydropoliepensoort. | De soort leeft op hard substraat in het sublitoraal, op diepten van enkele meters tot ten minste 80 m. Vaak aanwezig op plaatsen met een sterkere stroming. In de literatuur wordt gemeld dat deze soort zich voedt met diverse soorten hydropoliepen, met name Geknoopte zeedraad Obelia geniculata, maar ook Penneschaft Tubularia indivisa, Ruwe zeeborstel Hydrallmania falcata, Zeedennetje Abietinaria abietina en Zeespriet Nemertesia sp. Dieren die zich voeden met Penneschaft zijn opvallend plomper, waardoor ze meer op onder andere de ‘Gezwollen knuppelslak’ lijken dan dieren die zich met fijnere hydropoliepen voeden (B. Picton, pers. med.). |  | 139771 | Nederland | Zoutwater | MOO |