Gestreepte alikruik
Littorina compressa
/Gestreept%20alikruik_Littorina%20compressa%20[Nigrol.]_PICTAN.jpg)
Lees verder...
|
Gestreepte alikruik
Littorina compressa
Mariene huisjesslak. Aangemerkt als exoot (onwaarschijnlijk). Tot 17 mm. Vaak geel met zwarte horizontale lijnen. Ook egaal in diverse kleuren. Dikschalig, top spits. Sculptuur van brede dikke spiraalribben met daartussen dunnere,
vaak diepe groeven. Rotskusten, niet inheems in Nederland.
Lees verder...
| Gestreepte alikruik | Littorina compressa | Mariene huisjesslak. Aangemerkt als exoot (onwaarschijnlijk). Tot 17 mm. Vaak geel met zwarte horizontale lijnen. Ook egaal in diverse kleuren. Dikschalig, top spits. Sculptuur van brede dikke spiraalribben met daartussen dunnere,
vaak diepe groeven. Rotskusten, niet inheems in Nederland. | Afmetingen: H. 17 x B 15 mm. Meestal kleiner.
Schelpkleur: Vaak geel met in groeven gelegen zwarte dwarslijnen. Komt echter ook egaal voor (Rood, bruin, andere kleuren). Eelt naast de mond vaak lichter.
Schelpvorm: Dikschalig horentje. Top spits. 5-6 windingen. Mondopening langwerpig-ovaal. Operculum peervormig, dun, bruin. De sculptuur bestaat uit brede dikke spiraalribben met daartussen dunnere, vaak diepe groeven. | | Franse en Engelse kusten. Niet inheems in Nederland. | Leeft op hard substraat (rotsen) in het litoraal en iets daar beneden. Vaak - maar niet altijd - op minder sterk geëxponeerde plaatsen. | | 140260 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|Exoten |
Gestreepte knotsslak
Cuthona foliata
/Gestreepte%20knotsslak_Cuthona%20foliata_Grevelingenmeer_Peter%20van%20Bragt_I.jpg)
Lees verder...
|
Gestreepte knotsslak
Cuthona foliata
<p>Zeenaaktslak. Tot 15 mm. Doorschijnend wit met witte en goudgele
vlekjes. Papil- en tentakeltoppen gelig, rhinoforen en soms tentakels
met lichtbruine
pigmentring. Lichaam en kop breed. Papillen in 6-8 dwarsrijen.
Rhinoforen lang. Middendarmklier-vertakkingen bruin of groen. Tussen
de tentakels en achter de rhinoforen 2-4 bruinoranje strepen, ook op de
rug een oranje v-vormige vlek. Voedsel o.a. hydropoliepen (<em>Obelia, Halecium, Dynamena</em>).
Eieren als de
Gorgelpijp-knotsslak.</p>
Lees verder...
| Gestreepte knotsslak | Cuthona foliata | Zeenaaktslak. Tot 15 mm. Doorschijnend wit met witte en goudgele
vlekjes. Papil- en tentakeltoppen gelig, rhinoforen en soms tentakels
met lichtbruine
pigmentring. Lichaam en kop breed. Papillen in 6-8 dwarsrijen.
Rhinoforen lang. Middendarmklier-vertakkingen bruin of groen. Tussen
de tentakels en achter de rhinoforen 2-4 bruinoranje strepen, ook op de
rug een oranje v-vormige vlek. Voedsel o.a. hydropoliepen (Obelia, Halecium, Dynamena).
Eieren als de
Gorgelpijp-knotsslak. | Afmetingen: Lengte tot 15 mm.
Kleur: Semi-transparant wit. Op de kop, koptentakels, rhinoforen, rug, papillen en de zijkant van de voet komen talrijke witte en goudgele pigmentvlekjes voor. Midden op de rhinoforen zit een lichtbruine pigmentring die ook op de tentakels kan voorkomen, maar daar meestal veel minder opvallend is. De vertakkingen van de middendarmklier in de papillen kleuren donkergroen tot bruin. De top van de papillen en ook die van de tentakels en rhinoforen is meer geelachtig. Op de kop, tussen de tentakels en rhinoforen lopen parallel aan elkaar twee karakteristieke roodbruine tot oranje strepen in de lengterichting van het lichaam. Ook direct achter de rhinoforen lopen meestal 2 (zelden 4) van deze gekleurde parallelle strepen. Daarachter is op de rug een v-vormige pigmentvlek in dezelfde kleur aanwezig.
Vorm: Vrij kleine, gedrongen slak. Het lichaam en de kop zijn relatief
breder dan bij andere knotsslakken en breder dan het lichaam zelf. De
rhinoforen zijn opvallend langer dan de tentakels en de papillen. De
papillen staan in 6-8 gepaarde dwarsrijen van 2-5 papillen aan
weerszijden van de rug. Vlak achter de rhinoforen is een klein gebied zonder papillen.
Eieren: Eikapsels worden vooral tussen mei en augustus aangetroffen (Britse Eilanden). Ze lijken op die van de Gorgelpijp-knotsslak en zijn slechts eenmaal in ons land aangetroffen (Den Helder, augustus 1959). | | Zeldzaam in Nederland. Recentelijk werd een vijftal exemplaren aangetroffen in het zuidwestelijke deel van het Grevelingenmeer. Verder in het Waddengebied alleen autochtoon bekend van West-Terschelling (augustus 1949) en Den Helder (met eikapsels, augustus, 1959). | Over de habitat en ecologie van deze slak is nog weinig bekend. Het voedsel bestaat o.a. uit hydropoliepen van de geslachten Obelia en Halecium.
In de Waddenzee aangetroffen op het Figuurzaagje Dynamena pumila. | | 141621 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gestreepte pegelhoren
Simnia patula
/Gestreepte-pegelhoren_Simnia-patula_Doggersbank_Jeanette-Kristina_Niels-Schrieken_1000_750.png)
Lees verder...
|
Gestreepte pegelhoren
Simnia patula
Mariene huisjesslak. Tot 20 mm. Witte schelpen, soms geel, roze, of
met blauwe zweem. Dunne, langwerpig-ovale horen. Eerdere windingen
ingesloten
door de laatste. Uiteinden spits, gootvormig. Oppervlak lijkt glad, maar
aan de uiteinden zit fijne spiraalsculptuur. Sifokanaal gebogen,
columella geribbeld. Mondrand onverdikt. Geen operculum. Bij het levende
dier zit de oranje gestreepte mantel om de schelp geslagen. Leeft
verder van de kust, spoelt niet op het strand aan.
Lees verder...
| Gestreepte pegelhoren | Simnia patula | Mariene huisjesslak. Tot 20 mm. Witte schelpen, soms geel, roze, of
met blauwe zweem. Dunne, langwerpig-ovale horen. Eerdere windingen
ingesloten
door de laatste. Uiteinden spits, gootvormig. Oppervlak lijkt glad, maar
aan de uiteinden zit fijne spiraalsculptuur. Sifokanaal gebogen,
columella geribbeld. Mondrand onverdikt. Geen operculum. Bij het levende
dier zit de oranje gestreepte mantel om de schelp geslagen. Leeft
verder van de kust, spoelt niet op het strand aan. | Afmetingen: 20 x 10 mm.
Schelpkleur: Meestal wit, soms geelachtig
of roze, al dan niet met een blauwe zweem. (Bij het levende dier zit de oranje gestreepte mantel over de schelp).
Schelpvorm: Dunschalige, langwerpig-ovale horen.
Convoluut, dat wil zeggen dat de voorgaande windingen geheel of vrijwel geheel ingesloten zijn
door de laatste. Uiteinden spits en gootvormig uitgetrokken, het langst
aan de basale zijde.
Sculptuur: Schelpoppervlak schijnbaar glad en
gepolijst, maar met name aan de uiteinden is fijne spiraalsculptuur
aanwezig. Sifokanaal gebogen, columella geribbeld. Buitenzijde mondrand
nauwelijks verdikt. Geen operculum.
Dier: De mantelflappen zijn bij het kruipende dier om de schelp geslagen. Ze zijn geknobbeld met soms vertakte uitsteeksels. Aan de korte zijde zit een korte sifo. Kop met een korte snuit. Koptentakels lang, ogen op brede verdikking aan de basis. Lichaamskleur: mantelflappen geelwit tot eigeel, soms grovere witte vlekken. Gewoonlijk met een opvallend strepenpatroon van dunne oranje of roodbruine dwarsbanden en vlekken. | | Vrij beperkte verspreiding. Ierland, Orkney-Eilanden, plaatselijk in de Noordzee, verder vanaf Het Kanaal tot Spanje. Soort van dieper water in het sublitoraal, vanaf ca. 15 m tot diepten van ten minste 75 m. Enige malen gemeld uit de Noordzee nabij het Nederlandse deel van de Doggersbank. Op het NCP waargenomen in het gebied van de Klaverbank op de daar veel voorkomende Dodemansduim.
Op het strand: Geen Nederlandse strandvondsten bekend. Wordt soms gevangen door Noordzeevissers.
- Verspreiding Gestreepte pegelhoren uit waarneming.nl: 1990 t/m 2017.
- Verspreiding Gestreepte pegelhoren uit verspreidingsatlas.nl: t/m 2017.
| De dieren leven op hard substraat, geassocieerd met vastzittende koloniedieren als Wrattig hoornkoraal, Penneschaft en – vooral – het zachte koraal Dodemansduim. | | 140669 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|ANM |
Gestreepte vlokreeft
Iphimedia obesa
/Gestreepte%20vlokreeft_Iphimedia%20obesa_Klaverbank%20V_Niels%20Schrieken.jpg)
Lees verder...
|
Gestreepte vlokreeft
Iphimedia obesa
Mariene vlokreeft. Het is een grote vlokreeft tot 12 mm. De kleuring is karakteristiek: bleek geel met 2 a 3 rood-bruine dwars strepen per segment en extra goudkleurige strepen er tussendoor. De ogen zijn rood-bruin tot violet.
Lees verder...
| Gestreepte vlokreeft | Iphimedia obesa | Mariene vlokreeft. Het is een grote vlokreeft tot 12 mm. De kleuring is karakteristiek: bleek geel met 2 a 3 rood-bruine dwars strepen per segment en extra goudkleurige strepen er tussendoor. De ogen zijn rood-bruin tot violet. | Afmeting: tot 12 mm.
Kleur: bleek geel met 2 a 3 rood-bruine dwars strepen per segment en extra goudkleurige strepen er tussendoor. De ogen zijn rood-bruin tot violet. | | | | | 102347 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gevlamde tapijtschelp
Polititapes rhomboides
/Gevlamde%20tapijtschelp_Politapes%20rhomboides_G.Beuker_FF04.jpg)
Lees verder...
|
Gevlamde tapijtschelp
Polititapes rhomboides
Mariene tweekleppige. Tot 6 cm. Geelbruin tot roze, met paars of bruin patroon
van stralende V-vormige vlekken en strepen. Binnenzijde crème of lichtroze. Vrij stevige, ovale schelpen. Sculptuur van vlakke, regelmatige concentrische ribben en groeilijnen. Diepere Noordzee en schaars in Zeeland.
Lees verder...
| Gevlamde tapijtschelp | Polititapes rhomboides | Mariene tweekleppige. Tot 6 cm. Geelbruin tot roze, met paars of bruin patroon
van stralende V-vormige vlekken en strepen. Binnenzijde crème of lichtroze. Vrij stevige, ovale schelpen. Sculptuur van vlakke, regelmatige concentrische ribben en groeilijnen. Diepere Noordzee en schaars in Zeeland. | Afmeting: 60 x 30 mm.
Schelpkleur: Geelbruin tot roze, met een dieppaars of bruin patroon
van stralende V-vormige vlekken en strepen. Binnenzijde gewoonlijk wit,
crème of lichtroze, met name onder de top. Slechts zelden goudgeel.
Schelpvorm: Vrij stevige ovale schelp. De top is omgebogen en ligt niet in het midden.
Sculptuur: Vlakke, regelmatige concentrische ribben en groeilijnen.
Slot: Heterodont, in beide kleppen 3 gespleten cardinale tanden. Slotband uitwendig.
Binnenzijde schelp: De onderkant van de mantellijn en de onderkant van de mantelbocht lopen vrij lang parallel en vormen zo een lange, tongvormige lus. | | Noorwegen tot in de Middellandse Zee en langs de westkust van Afrika. Plaatselijk in de Noordzee, echter steeds op grote afstand uit de kust. Bekend van de Klaverbank en de Oestergronden.
Op het strand: Ook aangespoeld, echter voornamelijk als aangevoerd materiaal. | Leeft ingegraven in een grove zandbodem of in zand met grind of/en schelpresten, vanaf de laagwaterlijn tot diepten van 150 m of nog meer. | | 745846 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Gevlamde tolhoren
Gibbula pennanti
/GibbulaPennanti.jpg)
Lees verder...
|
Gevlamde tolhoren
Gibbula pennanti
Mariene huisjesslak: Tot 17 mm. Geel, groengeel, met schuinlopende paarse en donkerrode lijnen en vlekken. Mondopening
parelmoerkleurig. Stevige horen met 5-7 matig bolle windingen. Top stomp, vage tot sterke spiraalrichels. Koptentakels lang, oog op verdikte
basis. Lichaam grijswit met paarse vlekken. Koptentakels
vaak met donkere
brede en smallere ringen. Ingevoerd in Zeeland (omgeving Yerseke)
schaars.
Lees verder...
| Gevlamde tolhoren | Gibbula pennanti | Mariene huisjesslak: Tot 17 mm. Geel, groengeel, met schuinlopende paarse en donkerrode lijnen en vlekken. Mondopening
parelmoerkleurig. Stevige horen met 5-7 matig bolle windingen. Top stomp, vage tot sterke spiraalrichels. Koptentakels lang, oog op verdikte
basis. Lichaam grijswit met paarse vlekken. Koptentakels
vaak met donkere
brede en smallere ringen. Ingevoerd in Zeeland (omgeving Yerseke)
schaars. | Afmetingen: H. tot 16 mm, B. tot 17 mm.
Schelpkleur: Lichtgeel
of groengeel, met een tekening van schuin weglopende donkerpaarse,
donkerrode tot bijna zwarte lijnen en vlekken. Mondopening
parelmoerkleurig. De buitenlaag slijt op de topwindingen eerder af,
waarbij de onderliggende parelmoerlaag zichtbaar wordt.
Schelpvorm: Stevige, kegelvormige horen met 5-7 matig bolle windingen en een stompe top.
Sculptuur: Vage tot sterkere spiraalrichels.
Dier: Kop
met een verlengde, afgeknotte snuit, bezet met duidelijke papillen.
Koptentakels lang, met aan de basis een
aparte, korte knopvormige verhoging waarop de ogen liggen. Voet breed en
ovaal, achteraan wat meer toegespitst, met gegolfde, met papillen
bezette randen en drie paar grote, duidelijke voettentakels. Lichaamskleur grijswit, met donkerpaarse
strepen, vlekken en kleurbanden. Op de kop en de voettentakels vaak donkere
brede en smallere ringen. Het hele dier kan ook donker en egaal zijn. Onderkant van
de voet helder grijsgeel, aan de randen wit gevlekt
| Niet
genoeg waarnemingen om eventuele trends te kunnen vaststellen. | Vanaf de
Kanaaleilanden tot de Atlantische kust van
Spanje.
Oorspronkelijk niet autochtoon langs de Nederlandse Noordzeekust.
In de
afgelopen decennia zijn enkele keren in de omgeving van Yerseke verse
exemplaren en
dieren met vleesresten en opercula aangetroffen.
Het verse materiaal is
gerelateerd aan de schelpdierindustrie, aangezien handelaren in
de jaren 70
en 80 behalve Oesters en Mossels grote partijen Alikruiken importeerden,
waarmee ook
vaak andere dieren meekwamen. Tot op heden zijn er geen aanwijzingen
dat deze
soort zich permanent in de Oosterschelde heeft gevestigd. | Tussen rood-
en bruinwieren op en onder met wieren
begroeide
rotsen en in rotspoelen, van vrij hoog in het litoraal en de getijdenzone,
tot enkele
meters beneden de laagwaterlijn in het sublitoraal, soms ook
op
zandbodems. Leeft gemiddeld iets lager dan de Genavelde tolhoren, maar
hoger dan de
Asgrauwe tolhoren. Vooral te vinden tussen wieren als Gezaagde
zee-eik Fucus
serratus en (buiten Nederland) Riemwier Himanthalia elongata. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De ronde eieren
worden
afzonderlijk afgezet en bevrucht. Er is een kort vrijzwemmend
veligerlarvenstadium. | | x | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Gevlekt koffieboontje
Trivia monacha
/Boontje_TriviaMonacha_Vers_800_RHB.png)
Lees verder...
|
Gevlekt koffieboontje
Trivia monacha
Mariene huisjesslak. H. tot 12 mm,
B. tot 9 mm. Bol, koffieboonvormig horentje met een
langwerpige,
spleetvormige mondopening. Sculptuur van sterke dwarsribbels.
Schelpkleur egaal
roze-achtig, soms meer grijzig. Drie sterk afstekende
bruine
vlekken op de rugzijde. De onderkant is wit of grijsroze. Nu en dan levend te vinden in Zeeland. Aangespoeld op het strand meestal fossiel.
Lees verder...
| Gevlekt koffieboontje | Trivia monacha | Mariene huisjesslak. H. tot 12 mm,
B. tot 9 mm. Bol, koffieboonvormig horentje met een
langwerpige,
spleetvormige mondopening. Sculptuur van sterke dwarsribbels.
Schelpkleur egaal
roze-achtig, soms meer grijzig. Drie sterk afstekende
bruine
vlekken op de rugzijde. De onderkant is wit of grijsroze. Nu en dan levend te vinden in Zeeland. Aangespoeld op het strand meestal fossiel. | Afmetingen: H. tot 12 mm, B. tot 9 mm.
Schelpkleur: Egaal
roze-achtig, soms meer grijzig, met drie sterk afstekende
bruine
vlekken op de rugzijde. De onderkant is wit of grijsroze.
Schelpvorm: Bol, koffieboonvormig horentje met een langwerpige, spleetvormige mondopening. Sculptuur: Sterke
dwarsribbels.
Dier: Twee met papillen
bedekte mantelflappen liggen vanaf
de zijkanten
over de schelp heengeslagen. Mantelrand met een brede, lange sifo. Koptentakels lang, met een zwart
oog op een
verdikking aan de basis. Lichaamskleur deels
afhankelijk van het voedsel. Mantelflappen geeloranje
tot roze met vaak donkerbruine strepen en vlekken die de ribbels
op de schelp
volgen. Tentakels en de mantelpapillen
vaak met
heldere, lichtgele vlekken. | De soort lijkt toegenomen in Zeeland. | T. monacha heeft een iets
zuidelijker verspreiding dan
T. arctica. van Scandinavië en de Britse Eilanden zuidwaarts
tot in de
Middellandse Zee. Nu en dan opgevist uit de Noordzee. Er lijkt een min of meer permanente
populatie te zijn in het Deltagebie, de meeste waarnemingen stammen
uit de
laatste 10 jaar uit de Oosterschelde. Hetzelfde geldt voor het Ongevlekte koffieboontje,
hetgeen niet
toevallig lijkt en hoogstwaarschijnlijk te maken heeft met toegenomen
voedselsoorten
als de Grijze korstzakpijp Diplosoma listerianum en Botrylloides-
soorten. | Gewoonlijk
langs rotskusten of in ondiep water op stenige
bodems, vaak
onder overhangende stenen waar veel zakpijpen (Ascidiacea)
groeien, die
het voedsel vormen. Met name de Grijze korstzakpijp Diplosoma
listerianum
is favoriet. Daarnaast
worden als voedsel ook Botryllus schlosseri en
B. leachi genoemd, evenals Polyclinum
luteum. Voortplanting: de slakken zijn van
gescheiden
geslacht. De eieren worden in voorjaar en zomer door het vrouwtje
gelegd in
eikapsels die met kracht worden afgezet in zelf uitgevreten holten van
vooral Botryllus.
De eikapsels zijn 5 x 3 mm en vaasvormig, waarbij de hals en
verwijde
opening buiten het vlees van de zakpijp uitsteken. In elk eikapsel zitten
tot 800
geeloranje eieren, die na een paar weken uitkomen. De larven hebben
een speciale,
zogenaamde echinopira-vorm met een geheel doorschijnende
buitenste
schil, de scaphoconch, die de protococh omsluit. Na een relatief lang
verblijf als
planktonische veligers (1-2 maanden) zakken de dieren naar de bodem
en veranderen
van vorm, waarbij scaphoconch en het nog aanwezige operculum
worden
geabsorbeerd. Pas 6 maanden na het uitkomen van de eieren
bereiken de
dieren de uiteindelijke schelpvorm. | | 141744 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP|ANM |
Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft
Orconectes limosus
/Gevlekte-Amerikaanse-rivierkreeft_LucRooman_900_pijlen.png)
Lees verder...
|
Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft
Orconectes limosus
<p>Rivierkreeft. Onderscheidt zich door de stekels op de wang van alle andere soorten. Een ander typisch kenmerk zijn de oranje punten van de scharen, die worden begrensd door een zwarte band. De wijnrode vlekken op het achterlijf verschijnen in sommige populaties pas op latere leeftijd.</p>
Lees verder...
| Gevlekte Amerikaanse rivierkreeft | Orconectes limosus | Rivierkreeft. Onderscheidt zich door de stekels op de wang van alle andere soorten. Een ander typisch kenmerk zijn de oranje punten van de scharen, die worden begrensd door een zwarte band. De wijnrode vlekken op het achterlijf verschijnen in sommige populaties pas op latere leeftijd. | Afmetingen: tot 12 cm.
Kleur: Wijnrode vlekken op het achterlijf verschijnen in sommige populaties pas op latere leeftijd. Oranje punten van de scharen, die worden begrensd door een zwarte band.
Vorm: Stekels op de wang van het pantser. | | In alle provincies aanwezig met uitzondering van Zeeland. Minder algemeen in Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal, het noorden van Friesland en een deel van de hogere zandgronden. | Bewoner van grotere wateren als rivieren, meren en plassen. Hoewel deze soort burchten graaft is ze sterk geassocieerd met dekking in de vorm van steenstort, boomwortels of waterplanten. | | 234098 | Soortenalbum | Nederland | Zoetwater | MOO |
Gevlekte lipvis
Labrus bergylta
/gevlekte%20lipvis_Labrus%20bergylta_Wijnand%20Vlierhuis.jpg)
Lees verder...
|
Gevlekte lipvis
Labrus bergylta
<p>Zeevis. Tot 60 cm. Stevige, hoge vis met een doorlopende, stekelige rugvin. De staart is fors vlagvormig. De snuit is vrij spits, de lippen dik en vlezig. Variabel van kleur en -patroon. Vaak groenbruin met lichtere buik, maar ook fel rode varianten komen voor. Ook vaak bruinrood gevlekt of gestippeld of egaal gekleurd.</p>
Lees verder...
| Gevlekte lipvis | Labrus bergylta | Zeevis. Tot 60 cm. Stevige, hoge vis met een doorlopende, stekelige rugvin. De staart is fors vlagvormig. De snuit is vrij spits, de lippen dik en vlezig. Variabel van kleur en -patroon. Vaak groenbruin met lichtere buik, maar ook fel rode varianten komen voor. Ook vaak bruinrood gevlekt of gestippeld of egaal gekleurd. | Afmeting: tot 60 cm.
Kleur: Meestal groenbruin met lichte buik, maar ook fel rode
varianten komen voor. Ze kunnen zowel gestippeld als egaal
zijn.
Vorm: Stevige, hoge vis met een vrij spitse snuit en vlezige lippen. In de mond een rij grote tanden, met daarachter een rij ingezonken kleinere.
Vinnen: Eén doorlopende,
stekelige rugvin met 19-21 stekels en ca 10 vinstralen. Borst en buikvinnen min of meer afgerond. Anaalvin met 3 stekels en tot 10 vinstralen. De staart is fors vlagvormig.
Overig: De achterrand van de voorkieuwdeksels is glad. Zijlijn met meer dan 40 schubben. | | Kustwateren van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan van Noorwegen tot Marokko, ook in de Middellandse Zee. In de Noordzee trekken in de zomer naar de noordelijke kusten en op hun terugtocht, in de wintermaanden, verblijven ze ook langs de Nederlandse kust. | Bewoners van rotskusten en wrakken, overal waar voldoende nestmogelijkheden te vinden zijn. Ook in zeewiervelden. De dieren maken een nest van wier dat ze met slijmdraden verstevigen. Meestal te vinden op een diepte tussen de
10 en 20 m. Jonge vissen houden zich op in getijdewateren. | | 126965 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gevlekte rog
Raja montagui
/Gevlekte%20rog_Raja%20montagui_Elch33.jpg)
Lees verder...
|
Gevlekte rog
Raja montagui
Mariene vissoort. Sterk afgeplat, ruitvormig lichaam, met twee aan de kop vergroeide, hoekige borstvinnen. De staart is lang en puntig toelopend. Bij vrouwtjes verloopt de opstaande rand van de lichaamsschijf zwak golvend, bij mannetjes sterker. Gemiddeld 60 cm (tot 80 cm). Rug geelbruin of zandbruin, met veel kleine, ovaalronde zwarte stippen, die op de borstvinnen ringvormig geplaatst zijn en aan weerszijden van de rug, rondom twee wat lichte plekken, twee 'oogvlekken' vormen. Ook elders kunnen lichtere vlekken voorkomen. Het vlekkenpatroon loopt niet tot het uiteinde van de vinnen, maar laat een ongevlekte band vrij. Ook de snuitzijde is meestal niet of nauwelijks gevlekt. Buik grijswit, uiteinden van de vinnen vaak wat donkerder, evenals de onderzijde van de snuit. Snuit kort en vrij spits. Aan de buikzijde zitten de mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten. Ogen en spuitgaten (spiraculi voor op de kop. Rugvinnen op de staart dicht bij elkaar, ertussen 1-2 stekels. Een staartvin ontbreekt of is miniem. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook twee vrij smalle, puntige, lobvormige uitsteeksels. Jonge dieren met kleine stekels langs de opstaande rand van de lichaamsschijf, doorlopend tot iets achter de ogen. Bij de ogen en op de snuit ook losse stekeltjes. De rest van het lichaam is vrij van stekels, behalve op de middellijn, waar tot de eerste rugvin een rij van 20-50 doornachtige stekels staat. Langs de Nederlandse kust zeldzaam.
Lees verder...
| Gevlekte rog | Raja montagui | Mariene vissoort. Sterk afgeplat, ruitvormig lichaam, met twee aan de kop vergroeide, hoekige borstvinnen. De staart is lang en puntig toelopend. Bij vrouwtjes verloopt de opstaande rand van de lichaamsschijf zwak golvend, bij mannetjes sterker. Gemiddeld 60 cm (tot 80 cm). Rug geelbruin of zandbruin, met veel kleine, ovaalronde zwarte stippen, die op de borstvinnen ringvormig geplaatst zijn en aan weerszijden van de rug, rondom twee wat lichte plekken, twee 'oogvlekken' vormen. Ook elders kunnen lichtere vlekken voorkomen. Het vlekkenpatroon loopt niet tot het uiteinde van de vinnen, maar laat een ongevlekte band vrij. Ook de snuitzijde is meestal niet of nauwelijks gevlekt. Buik grijswit, uiteinden van de vinnen vaak wat donkerder, evenals de onderzijde van de snuit. Snuit kort en vrij spits. Aan de buikzijde zitten de mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten. Ogen en spuitgaten (spiraculi voor op de kop. Rugvinnen op de staart dicht bij elkaar, ertussen 1-2 stekels. Een staartvin ontbreekt of is miniem. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook twee vrij smalle, puntige, lobvormige uitsteeksels. Jonge dieren met kleine stekels langs de opstaande rand van de lichaamsschijf, doorlopend tot iets achter de ogen. Bij de ogen en op de snuit ook losse stekeltjes. De rest van het lichaam is vrij van stekels, behalve op de middellijn, waar tot de eerste rugvin een rij van 20-50 doornachtige stekels staat. Langs de Nederlandse kust zeldzaam. | Afmeting: De gemiddelde afmeting is 60 cm (maximaal 80 cm).
Kleur: De rug is geelbruin of zandbruin, met veel ronde of iets ovale, kleine zwarte stippen, die op de borstvinnen ringvormig geplaatst zijn en aan weerszijden van de rug, op de borstvinnen rondom twee wat lichte vlekken twee 'oogvlekken' vormen. Ook elders kunnen wat lichtere vlekken in het patroon voorkomen. De staart heeft vaak eveneens hier en daar lichtere delen. Het vlekkenpatroon aan de bovenzijde loopt niet door tot de uiteinden van de vinnen, maar laat een ongevlekte band vrij. Ook de snuitzijde is meestal niet of nauwelijks gevlekt. De buik is grijswit. De uiteinden van de vinnen zijn vaak wat donkerder grijswit, evenals aan de onderzijde van de snuit.
Vorm: Sterk afgeplat, ruitvormig lichaam, met twee zeer
grote, aan de kop vergroeide, duidelijk hoekige borstvinnen. De dieren
hebben een lange, puntig toelopende staart. Bij vrouwtjes verloopt de
opstaande rand van de lichaamsschijf zwak golvend, bij mannetjes is dit
sterker. De snuit is kort en vrij spits. Aan de buikzijde zitten de mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten. De ogen zitten aan de bovenzijde, voor op de kop, evenals de spuitgaten (spiraculi).
Vinnen: De rugvinnen op de staart zijn afgerond en staan dicht bij elkaar. Een staartvin ontbreekt of is miniem. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook twee vrij smalle, puntige, lobvormige uitsteeksels.
Huid/Stekels: Jonge dieren hebben kleine stekels langs de opstaande rand van de lichaamsschijf, die doorlopen tot iets achter de ogen. Los daarvan zitten bij de ogen stekeltjes, evenals op de snuit. Tussen de rugvinnen meestal ook een of twee stekels. De rest van het lichaam is vrij van stekels, behalve op de middellijn, waar tot de eerste rugvin een rij van 20-50 doornachtige stekels staat. Jonge vissen kunnen ook langs de zijkanten van de staart rijen stekeltjes hebben. Hier en daar kunnen ook gepaarde stekels staan.
Tanden: In de bovenkaak staan 38–60 rijen tanden. Bij mannetjes zijn de tanden scherper dan bij vrouwtjes en jongen. | Net als zoveel bodembewonende soorten haaien is de gevlekte rog gevoelig
voor overbevissing door visserij met bodemsleepnetten, maar de situatie
is (nog) niet verontrustend.
Bedreigingen/bescherming:
Stond in 2004 nog niet op de Nederlandse Rode Lijst. In 2015 opgenomen
in de categorie 'Ernstig bedreigd'. Niet als bedreigd op de
internationale Rode Lijst van de IUCN. Geen vermelding met minimummaat
in de Visserijwet. Voor vissers geldt geen terugzetverplichting. | Noordoost-Atlantische kust, vanaf de Oostzee en de Shetland-eilanden via de verdere Britse kusten (zeldzamer aan de oostkust), de Noordzee en de Atlantische kusten van Frankrijk en het Iberisch schiereiland, tot Mauretanië en het westelijk en middendeel van de Middellandse Zee tot Tunesië en Griekenland. Ook gemeld uit de Zwarte Zee. Langs de Nederlandse kust zeldzaam. | De Gevlekte rog leeft op diepten tussen 20 en 120 meter, maar ook dieper (maximaal 530 m). Vooral aanwezig op zachte bodems van modder of zand. Het voedsel bestaat uit wormen en kreeftachtigen en daarnaast ook uit inktvis en kleinere vissen, zoals de Zandspiering. De dieren zijn ovipaar, de eieren worden inwendig bevrucht, waarna op de zeebodem eierkapsels worden afgezet, waarin steeds één embryo tot ontwikkeling komt. De soort is geslachtsrijp na ongeveer vier jaar, bij een totale lengte van circa 55 cm. Het vrouwtje zet jaarlijks van april tot juli 24-60 (maximaal 70) eikapsels af in ondieper water. De embryo’s ontwikkelen zich in 5–6 maanden. Net als zoveel langlevende en langzaam groeiende bodembewonende soorten met een lage voortplantingscapaciteit, is de Gevlekte rog gevoelig voor overbevissing. De donkere eikapsels zijn langwerpig ovaal, met op de hoeken puntige uitsteeksels (zie verder de aparte beschrijving van het eikapsel). | | 105887 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP |
Gevlochten fuikhoren
Nassarius reticulatus
/Gevlochten%20fuikhoren_Nassarius%20reticulatus_Ellen%20Kop_600.jpg)
Lees verder...
|
Gevlochten fuikhoren
Nassarius reticulatus
Mariene huisjesslak. Tot 35 mm. Zandkleurig met soms gele of grijze dwarsbanden. Opperhuid vaak van de
dwarsribben gesleten. Dikschalig, tot 8 vlakke windingen. Top
spits, mond peervormig, siphokanaal kort. In de mondopening tandvormige
knobbels. Sculptuur van horizontale ribben gekruist door verticale
(traliewerk). Aantal en dikte van de dwarsribben tussen 16 en
23. Op de laatste winding deels eelt. Oud strandmateriaal
is grijswit, blauwzwart of bruin verkleurd.
Lees verder...
| Gevlochten fuikhoren | Nassarius reticulatus | Mariene huisjesslak. Tot 35 mm. Zandkleurig met soms gele of grijze dwarsbanden. Opperhuid vaak van de
dwarsribben gesleten. Dikschalig, tot 8 vlakke windingen. Top
spits, mond peervormig, siphokanaal kort. In de mondopening tandvormige
knobbels. Sculptuur van horizontale ribben gekruist door verticale
(traliewerk). Aantal en dikte van de dwarsribben tussen 16 en
23. Op de laatste winding deels eelt. Oud strandmateriaal
is grijswit, blauwzwart of bruin verkleurd. | Afmetingen: H. 16 mm, B. 35 mm.
Schelpkleur: Crème, zandkleurig, met vaak paarsachtige vlekjes (zelden kleurbanden). De bovenste 3 dwarsribben zijn vaak geler, met ertussen een grauwe dwarsband. Opperhuid roestbruin, vaak weggesleten op de dwarsribben. Operculum druppelvormig, met vliezige randen. Strandmateriaal is vaak
grijswit, blauwzwart of donkerbruin verkleurd.
Schelpvorm: Stevige horen, met tot 8 nogal vlakke windingen.
Sculptuur: Laatste winding met 16-23 verticale ribben, doorsneden door spiraalgroeven, zodat een knobbelige traliesculptuur ontstaat. In de binnenlip van de peervormige mondopening staan kleine tandplooien. De mondopening loopt onderaan uit in een kort sifokanaal. De laatste winding is deels bedekt door glad, wit eelt. De mondrand is meestal maar weinig verdikt met een extra dikke dwarsrib (varix). | | De dieren leven langs zand- en rotskusten, vanaf iets beneden de laagwaterlijn tot diepten van enkele tientallen meters.
Op het strand: Oude lege huisjes spoelen algemeen aan langs vrijwel de gehele zuidoostelijke Noordzeekust, met name in horentjesgruis en ander aanspoelsel bij aflandige wind. Een deel hiervan is afkomstig uit Holocene en Pleistocene afzettingen. De laatste jaren worden ook op de Zeeuwse en Hollandse stranden recente en levende exemplaren gevonden, evenals eierkapsels. Deze behoren steeds tot de mariene vorm met minder dikke dwarsribben en zouden behoren tot de 'echte' Gevlochten fuikhoren Nassarius reticulatus (Linnaeus, 1758).
Zie ook: Grofgeribde fuikhoren Nassarius nitidus (Jeffreys, 1867). (= meest rechtse exemplaar op de foto met drie exemplaren) | De dieren leven gedeeltelijk ingegraven in zandige bodem. Daarbij steekt alleen de lange sipho boven de bodem uit. Het zijn aaseters met een uitermate goed ontwikkeld 'reukvermogen'. | | 140513 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP|ANM |
Geweispons
Haliclona (Haliclona) oculata
%20oculata)/Geweispons_Haliclona%20Haliclona%20oculata_Niels%20Schrieken%20(2).jpg)
Lees verder...
|
Geweispons
Haliclona (Haliclona) oculata
Mariene spons. Vaak tot 20 cm hoog/breed, soms tot ruim 50 cm. Takken
tot ca. 7 mm in doorsnede. Meestal grijsgeel. Boomvormig vertakt, de takken ontspringen uit een brede, op het substraat gehechte voet. De takken zijn dun op beschutte plaatsen en breed afgeplat in bewogen water. Jonge exemplaren zijn vingervormig.
Lees verder...
| Geweispons | Haliclona (Haliclona) oculata | Mariene spons. Vaak tot 20 cm hoog/breed, soms tot ruim 50 cm. Takken
tot ca. 7 mm in doorsnede. Meestal grijsgeel. Boomvormig vertakt, de takken ontspringen uit een brede, op het substraat gehechte voet. De takken zijn dun op beschutte plaatsen en breed afgeplat in bewogen water. Jonge exemplaren zijn vingervormig. | Afmetingen: De kolonies zijn over het algemeen 20 cm hoog en net zo breed, maar af en toe kunnen ook veel grotere kolonies worden gevonden tot wel 50 cm. De takken hebben een diameter tot ca. 7 mm.
Kleur: Deze spons heeft meestal een grijsgele kleur.
Vorm: Een boomvormige vertakte spons. De takken komen uit in
een brede voet die aan het substraat is vastgehecht. Op beschutte
plekken zijn de takken dun. Op plekken waar het water heftig in beweging
kan zijn, zijn de takken breed en afgeplat. Jonge exemplaren zijn
vingervormig.
Spicula: Dubbelpuntig, krom en vaak erg dik. Sigaarvormig. Lengte 100-200 um. Zie foto's. | | Algemeen aan alle Noord-Oost Atlantische kusten. In Nederland langs de gehele kust en in de Waddenzee op
hard substraat. In Zeeland algemeen in de gehele Oosterschelde, zowel op de
plekken met weinig, als met veel stroming. Ook in het Grevelingenmeer algemeen. | De Geweispons groeit op hard substraat en kan zich goed handhaven in verschillende biotopen, waaronder riviermondingen. | | 132833 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gewimperde zwemkrab
Liocarcinus navigator
/Liocarcinus%20navigator.JPG)
Lees verder...
|
Gewimperde zwemkrab
Liocarcinus navigator
De Gewimperde zwemkrab wordt gekenmerkt door stugge haren die tussen de ogen recht vooruit staan. Tussen de ogen staan verder geen uitsteeksels. De dieren hebben net als de andere zwemkrabben afgeplatte uiteinden aan de achterpoten.
Lees verder...
| Gewimperde zwemkrab | Liocarcinus navigator | De Gewimperde zwemkrab wordt gekenmerkt door stugge haren die tussen de ogen recht vooruit staan. Tussen de ogen staan verder geen uitsteeksels. De dieren hebben net als de andere zwemkrabben afgeplatte uiteinden aan de achterpoten. | Afmetingen: Het rugschild is van de mannetjes 4,6 cm breed en van de vrouwtjes 3,8 cm.
Kleur: de dieren zijn donkergroen of bruin, vaak met een vlekkenpatroon. Het rugschild is bruin. De toppen van de scharen zijn min of meer paarsachtig blauw, (maar er zijn ook dieren bekend met oranje schaarpunten, o.a. van Ameland) | | De Gewimperde zwemkrab is een oost-Atlantische soort, die voorkomt halverwege Noorwegen tot zuidwaarts in Mauretanië. De soort ontbreekt in de Oostzee. | De Gewimperde zwemkrab komt voor in de getijde zone, maar ook ver daar beneden. Een duidelijk voorkeur voor een bepaald type bodem is er niet. | De vrouwtjes dragen eieren van april t/m september | 107392 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gewone broodspons
Halichondria (Halichondria) panicea
%20panicea)/_7221748.jpg)
Lees verder...
|
Gewone broodspons
Halichondria (Halichondria) panicea
<p>Mariene spons. Bedekking ca. 20 cm, soms tot ruim 50 cm. Dikte tot ca. 0.5 cm, bij de schoorsteentjes tot 2 cm. Oranjegeel, groengeel, egaal lichtgroen. Groeit op hard substraat in niet te rustig water en op wrakken, maar ook in brak water
in de
getijdenzone.</p>
Lees verder...
| Gewone broodspons | Halichondria (Halichondria) panicea | Mariene spons. Bedekking ca. 20 cm, soms tot ruim 50 cm. Dikte tot ca. 0.5 cm, bij de schoorsteentjes tot 2 cm. Oranjegeel, groengeel, egaal lichtgroen. Groeit op hard substraat in niet te rustig water en op wrakken, maar ook in brak water
in de
getijdenzone. | Afmetingen: Bedekking in doorsnede tot 20 cm, soms meer dan 50 cm. Dikte van de korst tot ca. 0.5 cm, bij de schoorsteentjes tot 2 cm.
Kleur: Oranjegeel, groengeel tot geheel lichtgroen. Deze kleur wordt veroorzaakt door ééncellige algen die in deze spons leven (symbiose).
Vorm: Naarmate een kolonie ouder wordt vormt de spons rond de uitstroomopeningen duidelijke torentjes.
Spicula: Staafjes dubbelpuntig, krom en dik. Grootte officieel 130-1000 um, meest 200 - 300 um. Alleen te onderscheiden van sliertige broodspons door de rangschikking van de naaldjes (zie van Soest, 1976). Zie foto's. | | Algemeen langs de Noord-Oost Atlantische kust, tot in de Middellandse zee. Komt langs de gehele Nederlandse kust voor op hard substraat. De soort is algemeen in stromend water, zoals in Zeeland in de monding van de
Oosterschelde en op wrakken in de Noordzee, maar ook in brak water
zoals de Eemshaven bij de Waddenzee. Deze spons kan uitstekend overleven in de
getijdenzone. | Groeit op hard substraat. Net als de Sliertige broodspons heeft deze soort maar een minimale hoeveelheid substraat nodig om een kolonie op te vormen (bijvoorbeeld een vislijn). | | 165853 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gewone Europese achtarm
Octopus vulgaris
/Gewone%20achtarm_Octopus%20vulgaris.PortVendres_M.Faasse.jpg)
Lees verder...
|
Gewone Europese achtarm
Octopus vulgaris
Achtarmige inktvis.
Mariene soort. Mantellengte 25 cm, hele dier 100 cm. Lichaamskleur
variabel: geelbruin, roodbruin, paars, gevlekt, gestreept. Onderzijde
vaak lichter. Het dier kan
flitsend van kleur veranderen. Relatief grote ogen, huid gebobbeld,
wrattig. Om
de bek acht even lange vangarmen, tot drie keer langer dan de
mantellengte. Op de vangarmen twee rijen
zuignappen. Geen in- of uitwendige schelp. Eieren in lange strengen,
vastgemaakt
onder stenen of in holen. Lange tijd werd de soort beschouwd als
verdwenen uit de Nederlandse wateren, maar de laatste jaren zijn weer
weer enkele
waarnemingen gedaan, waaronder relatief dicht bij de kust.
Lees verder...
| Gewone Europese achtarm | Octopus vulgaris | Achtarmige inktvis.
Mariene soort. Mantellengte 25 cm, hele dier 100 cm. Lichaamskleur
variabel: geelbruin, roodbruin, paars, gevlekt, gestreept. Onderzijde
vaak lichter. Het dier kan
flitsend van kleur veranderen. Relatief grote ogen, huid gebobbeld,
wrattig. Om
de bek acht even lange vangarmen, tot drie keer langer dan de
mantellengte. Op de vangarmen twee rijen
zuignappen. Geen in- of uitwendige schelp. Eieren in lange strengen,
vastgemaakt
onder stenen of in holen. Lange tijd werd de soort beschouwd als
verdwenen uit de Nederlandse wateren, maar de laatste jaren zijn weer
weer enkele
waarnemingen gedaan, waaronder relatief dicht bij de kust. | Afmetingen: Dorsale mantellengte 25 cm, hele dier 100 cm.
Lichaamskleur:
Variabel. Geelbruin, roodbruin, paars, gevlekt, gestreept. Onderzijde vaak lichter. De dieren kunnen net als de andere intvissen flitsend en snel van kleur verandren door de chromatoforen in de huid te vergroten of verkleinen.
Lichaamsvorm: De
mantel is buidelvormig en op de rug met de kop vergroeid. De ogen zijn relatief groot, het dier heeft een gebobbelde, wrattige huid.
Armen: Om
de bek heen staan acht even lange vangarmen, die tot drie keer langer
kunnen worden dan de mantellengte. Op de vangarmen staan twee rijen
zuignappen.
Schelp: Er is bij achtarmen geen inwendig rugschild aanwezig (en ook geen uitwendige schelp zoals bij de Tropische Nautilus-soorten).
Eieren: De eieren zijn klein, tot ca. 2 mm en worden gelegd in lange strengen,
die elk meer dan 100.000 eieren kunnen bevatten. Deze strengen worden
aan het dak van een holletje vastgemaakt. | | In Europa vanaf Het Kanaal en de Ierse kust zuidwaarts
tot in de Middellandse Zee. Op het NCP heeft vroeger zeker een
populatie geleefd,
gezien de monsters van vooral voor 1940, die in de
verzameling van Naturalis
zijn opgenomen. Het laatste monster in de collectie
stamt uit 1963. Deze
dieren zijn vrijwel allemaal op en om de Haaks en de
Terschellinger Bank gevangen.
Waarschijnlijk is de intensivering van de
boomkorvisserij en het wegvissen
van stenen deze populatie fataal geworden. In hoeverre aangespoelde dieren bekend zijn is niet duidelijk. Een exemplaar
gemeld van Texel op
16 april 2001 in een fuik op het wad bij De Cocksdorp
bleek bij nadere beschouwing een Kleine achtarm Eledone cirrhosa. Lange tijd werd de soort beschouwd als verdwenen uit de Nederlandse wateren, maar de laatste jaren zijn weer weer enkele
waarnemingen gedaan, steeds relatief dicht bij de kust. | Kustbewoner die vooral op de bodem leeft. Vooral te
vinden langs kusten met rotspartijen en holten waarin
de dieren zich kunnen
terugtrekken. Vanaf de waterlijn tot 100 m diep.
Gewone achtarmen vallen
vanuit hun hol de prooi aan. Duikers herkennen de
holen aan de markering
door restanten van de maaltijd, die vooral uit krabben
en soms ook andere
kreeftachtigen bestaat. De dieren zijn
van gescheiden geslacht.
De zaadpakjes (spermatoforen) worden, net als bij de andere inktvissen, door het mannetje met een speciale arm, (hectocotylus genoemd) overgebracht in de mantelholte van het vrouwtje. Bij Octopus-soorten breekt deze arm meestal af in de mantelholte. De later door het vrouwtje gelegde eieren zijn klein, tot ca. 2 mm en worden gelegd in
lange strengen, die elk
meer dan 100.000 eieren kunnen bevatten. Deze strengen
worden aan het dak
van een holletje of onder overhangende stenen of soms aan de bodem vastgemaakt. Het vrouwtje bewaakt
en verzorgt de eieren tot deze zo’n twee maanden na
het leggen uitkomen. De
eerste twee maanden van hun leven brengen jonge
achtarmen vrij zwemmend
in het plankton door, voordat ze aan hun twee- tot
driejarige leven bij de zeebodem
beginnen. De verzorging van de eieren vraagt zoveel
energie van de vrouwtjes,
dat ze daarna meestal sterven. | | 140605 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|ANM |
Gewone garnaal
Crangon crangon
/Garnaal_Crangon%20crangon_Ellen%20Kop.jpg)
Lees verder...
|
Gewone garnaal
Crangon crangon
Mariene kreeftachtige. Tot 9 cm. Zandkleurig met donkere vlekjes en
meestal een zwarte staart. Goed gecamoufleerd op zandbodems. Rostrum
klein, ogen op de
bovenkant van de stompe kop. Schaarpoten met één vinger, die terugklapt
tegen de rechthoekige palm (subchelate schaar). De zwempoten bewegen opzij. Bij verstoring
schiet het dier een stukje achteruit en graaft zich dan bliksemsnel in.
Lees verder...
| Gewone garnaal | Crangon crangon | Mariene kreeftachtige. Tot 9 cm. Zandkleurig met donkere vlekjes en
meestal een zwarte staart. Goed gecamoufleerd op zandbodems. Rostrum
klein, ogen op de
bovenkant van de stompe kop. Schaarpoten met één vinger, die terugklapt
tegen de rechthoekige palm (subchelate schaar). De zwempoten bewegen opzij. Bij verstoring
schiet het dier een stukje achteruit en graaft zich dan bliksemsnel in. | Afmetingen: lengte: tot 9 cm.
Kleur: De dieren hebben vaak de kleur van de ondergrond, soms met lichte en/of donkere vlekken of strepen en lijken zo min of meer zandkleurig. Ze zijn daardoor heel goed gecamoufleerd. Van dichtbij bekeken maken
de dieren vaak een gespikkelde indruk. De staart is soms helemaal zwart.
Vorm: Het rostrum is erg klein en
daardoor met het blote oog nauwelijks zichtbaar. De ogen staan op de
bovenkant van de stompe kop.
Poten: De schaar van de Gewone garnaal heeft een afwijkende (subchelate) vorm. Er is maar één vinger, die terugklapt tegen de rechthoekige palm. De zwempoten bewegen in tegenstelling tot
de andere garnalen opzij. Ze worden tevens gebruikt bij het ingraven.
Overig: Bij verstoring schiet de garnaal vaak een stukje achteruit, waarna het dier
zich bliksemsnel ingraaft. Eenmaal ingegraven steken gewoonlijk alleen
de ogen en voelsprieten boven het bodemoppervlak uit. | | De Gewone garnaal komt voor in de Oosterschelde, de Westerschelde, het Grevelingenmeer, de Noordzee en het Waddengebied. In het Grevelingenmeer en het Veerse Meer is de soort wat minder algemeen. | De Gewone garnaal leeft meestal op vlakke bodems, doorgaans bestaande uit zand, maar soms ook slib. In rust zitten de garnalen vaak ingegraven in de bodem, met alleen de ogen en de sprieten zichtbaar. De
dieren veranderen waarschijnlijk in de loop van hun leven van geslacht.
De kleine dieren zijn dan de mannetjes, de grote vrouwtjes. Deze garnalensoort is 's nachts actiever dan overdag. | | 107552 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|KOR |
Gewone papierschelp
Thracia phaseolina
/Papierschelp_Thracia%20papyracea.jpg)
Lees verder...
|
Gewone papierschelp
Thracia phaseolina
Mariene tweekleppige. Tot 25 mm. Wit met geelbruine opperhuid.
Dunschalige, ongelijkkleppige schelp. Rechterklep iets boller dan
linker. Vanuit
de top lopende flauwe plooi naar de achterzijde. Sculptuur van
concentrische groeilijnen. Boven-achterzijde tamelijk grof gekorreld;
verdere schelp zeer fijn. Geen slottanden, ligamentdrager met hoekige
inkeping. Dier: Sifonen
over vrijwel de hele lengte gescheiden, uiteinden soms ballonvormig.
Lichaamskleur: crèmewit. Noordzee, verder van de kust. Spoelt weinig aan.
Lees verder...
| Gewone papierschelp | Thracia phaseolina | Mariene tweekleppige. Tot 25 mm. Wit met geelbruine opperhuid.
Dunschalige, ongelijkkleppige schelp. Rechterklep iets boller dan
linker. Vanuit
de top lopende flauwe plooi naar de achterzijde. Sculptuur van
concentrische groeilijnen. Boven-achterzijde tamelijk grof gekorreld;
verdere schelp zeer fijn. Geen slottanden, ligamentdrager met hoekige
inkeping. Dier: Sifonen
over vrijwel de hele lengte gescheiden, uiteinden soms ballonvormig.
Lichaamskleur: crèmewit. Noordzee, verder van de kust. Spoelt weinig aan. | Afmetingen: L. tot 25 mm, H. tot 18 mm.
Schelpkleur: wit met een licht geelbruine opperhuid.
Schelpvorm: De schelp is dun en ongelijkkleppig. De rechterklep is iets boller dan de linker. De top ligt even achter het midden. Vanuit de top loopt een schuine, relatief flauwe plooi naar de achterzijde. De sculptuur bestaat uit vrij veel concentrische groeilijnen. De boven-achterzijdeis tamelijk grof gekorreld; de verdere schelp zeer fijn gekorreld.
Sculptuur: Groeilijnen vaak vrij vaag.
Slot: Slottanden ontbreken. Het ligament is deels uitwendig; de inwendig gelegen ligamentdrager wordt door een hoekige inkeping begrensd.
Dier: Sifonen lang, over vrijwel de hele lengte gescheiden. Aan de uiteinden korte tentakelkransjes. De sifonen kunnen aan het uiteinde ballonvormig opzwellen. Lichaamskleur: crème of wit. |
| Van Noord-Noorwegen tot Madeira en Marokko. Ook in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Levend vooral op het noordelijk deel van het NCP en boven de Waddeneilanden. Dichter bij de kust is de soort zeldzaam
Op het strand: De eerste vermelding voor Nederland stamt uit1937, maar heeft geen betrekking op levend materiaal. Vers aangespoeld op het strand erg zeldzaam, verse doubletten zijn voornamelijk bekend van de Waddeneilanden. | De soort leeft vrij diep ingegraven in de zeebodem, vaak in wat fijner zand of slib, van dicht onder de laagwaterlijn tot enige tientallen meters diepte. Ze liggen gewoonlijk op hun zij in de bodem, met de rechterklep boven. De gescheiden sifonen zijn lang en beweeglijk en aan de uiteinden omgeven door een relatief dikke slijmlaag. Het zijn filteraars. Via de sifonen worden detritus en fytoplanktonuit het bodemwater gezeefd. De dieren zijn hermafrodiet. De eieren worden uitgebroed in de mantelholte en er is geen (of een uiterst kort) planktonisch larvenstadium. De dieren kunnen relatief oud worden, tot ca. 12 jaar. |
| 152378 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Gewone pijlinktvis
Loligo vulgaris
/Pijlinktivs_Loligo%20vulgaris_Duncan%20van%20Vliet.jpg)
Lees verder...
|
Gewone pijlinktvis
Loligo vulgaris
<p>Tienarmige inktvis. 5 paar armen, waarvan een paar langer is (vangarmen). Het lichaam is langgerekt, pijlvormig met aan weerszijde een driehoekige vin die twee derde van het lichaam omvat. Op de lepels aan de beide tentakels staan vier rijen zuignappen, waarvan de zes tot acht middelste zuignappen zeker 3x groter zijn dan de rest. In het voorjaar trekken ze naar de kust om daar hun eieren af te zetten. Deze zitten in langwerpige, wit doorschijnende capsules. Ieder capsule bevat meerdere eitjes. </p>
Lees verder...
| Gewone pijlinktvis | Loligo vulgaris | Tienarmige inktvis. 5 paar armen, waarvan een paar langer is (vangarmen). Het lichaam is langgerekt, pijlvormig met aan weerszijde een driehoekige vin die twee derde van het lichaam omvat. Op de lepels aan de beide tentakels staan vier rijen zuignappen, waarvan de zes tot acht middelste zuignappen zeker 3x groter zijn dan de rest. In het voorjaar trekken ze naar de kust om daar hun eieren af te zetten. Deze zitten in langwerpige, wit doorschijnende capsules. Ieder capsule bevat meerdere eitjes.
| Afmetingen: Totale lengte tot ca. 75 cm. De inwendige schelp word maximaal 38 cm, maar doorgaans ca. 18,5 cm.
Lichaamskleur: Van roze, bruinrood tot paars. Het dier heeft grove chromatoforen en kan de kleurintensiteit daarmee aanpassen.
Lichaamsvorm: Langwerpig lichaam met aan de kop vijf paar poten.
Armen: De Gewone pijlinktvis bezit 5 paar armen. Één paar armen is tweemaal zolang als de anderen en wordt gebruikt om prooien mee te vangen. Elke arm bevat zuignapjes. Bij de twee verlengde vangarmen zijn deze duidelijk grotere. Bij het mannetje bevat één arm een groef, waarmee het sperma in de lichaamsopening van het vrouwtje gebracht wordt.
Vinnen: Aan weerszijde van het lichaam een driehoekige vin. Alleen een inwendig schild, wat regelmatig aangespoeld op het strand kan worden gevonden.
Schelp: Veervormig chitineus rugschild zonder kalk, inwendig, ca 18,5 cm lang.
Zoektip: Moeilijk te vinden, doordat de dieren een zwervend bestaan leiden. De meeste kans bestaat in het voorjaar wanneer ze naar de kust trekken om eieren af te zetten. Determinatietip: let op de twee verlengde vangarmen. Deze zijn duidelijk langer dan die van de Dwerg-pijlinktvis.
| | Vanaf Noorwegen Via de Noordzee, de Britse eilanden (Ierse Zee, Zuidkust Engeland, Schotse kusten) tot de kust van West-Afrika en in de Middellandse Zee, van 20 tot 250 m diep. Langs de Nederlandse kust trekken in het voorjaar vanuit Het Kanaal exemplaren naar onze kustwateren en Zeeland.
| Pelagische fauna, kustbewoner. Ze zijn niet aan een bepaalde ondergrond gebonden. Volwassen dieren komen in het voorjaar vanuit Het Kanaal naar het noorden om hier langs de kust te paaien. In het najaar trekken de juvenielen naar het zuiden. De dieren trekken rond in het vrije water op zoek naar prooi. Het voedsel bestaat voornamelijk uit vis en garnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De vrouwtjes zetten doorzichtige 2 mm grote eieren af, ingebed in gelatineuze snoeren van ca. 20 cm lengte. Deze worden in trosjes met een steeltje vastgemaakt op het substraat. Bij gevaar graven ze zich niet in, maar vluchten ze zwemmend weg.
| In de wintermaanden is er een trek via Het Kanaal naar het zuiden. Langs de Nederlandse kust kunnen, afhankelijk van de watertemperatuur, vanuit Het Kanaal rond half april de eerste binnentrekkende exemplaren worden verwacht. In de Oosterschelde wordt de Gewone pijlinktvis vooral waargenomen in de maanden mei en juni.
| 140271
| Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|ANM |
Gewone zeedonderpad
Myoxocephalus scorpius
/Zeedonderpad_Myoxocephalus%20scorpius_Linda%20Raaphorst.jpg)
Lees verder...
|
Gewone zeedonderpad
Myoxocephalus scorpius
<p>Zeevis. Min of meer ronde vis tot 30 cm, met een brede platte kop met veel stekels. Ook de eerste van de twee rugvinnen heeft stevige stekels. Vlekkerig bruin tot groen. Soms bijna exotische
kleuren: rood, roze en geel. In de paaitijd is de buik
van het mannetje rood, die van het vrouwtje oranje. Ze jagen vooral 's nachts. Vrij algemeen in de Nederlandse wateren en langs de kust.</p>
Lees verder...
| Gewone zeedonderpad | Myoxocephalus scorpius | Zeevis. Min of meer ronde vis tot 30 cm, met een brede platte kop met veel stekels. Ook de eerste van de twee rugvinnen heeft stevige stekels. Vlekkerig bruin tot groen. Soms bijna exotische
kleuren: rood, roze en geel. In de paaitijd is de buik
van het mannetje rood, die van het vrouwtje oranje. Ze jagen vooral 's nachts. Vrij algemeen in de Nederlandse wateren en langs de kust. | Afmetingen: Tot ca 30 cm. Gewoonlijk veel kleiner
Kleur: Het lichaam is vlekkerig bruin tot groen. Soms kunnen
Zeedonderpadden bijna exotische kleuren dragen, waaronder rood, roze en
geel. In de paartijd is de buik van het mannetje mooi rood en van het
vrouwtje oranje.
Vorm: Plompe vis met een brede, platte kop met vele stekels.
De dieren hebben twee rugvinnen, waarvan de eerste
stevige stekels heeft. (Omdat de dieren vaak stilliggen en goed kunnen worden
benaderd, is dit kenmerk toch goed waarneembaar.) Er zijn geen stekeltjes op de zijlijn, de flanken boven en onder de zijlijn zijn wel ruw met talrijke stekeltjes. Onder de kop zit een overstekende flap onder de kieuwen, die verbonden is met de buikhuid. | | Noord-Atlantische Oceaan, Spitsbergen, IJsland, Oostzee, via de Noordzee tot Bretagne. Vrij algemeen langs de Nederlandse kust. In Zeeland regelmatig in o.a. de Oosterschelde. | Bodemvis die zowel op zand als tussen stenen en wieren kan worden gevonden op een diepte van 4-60 meter. Zeedonderpadden jagen
vooral 's nachts. Het voedsel bestaat uit ongewervelde bodemdieren en kleine bodemvissen. Paaitijd: december-maart. De eieren worden in dikke kluiten tussen stenen afgezet en fanatiek bewaakt
door het mannetje (broedzorg). | | 127203 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Gewone zeehond
Phoca vitulina
/Zeehond_Phoca%20vitulina_SpijkenisseaandeMaas.jpg)
Lees verder...
|
Gewone zeehond
Phoca vitulina
Zee-zoogdier. Tot 1,75 m. Lichaam torpedovormig met een relatief
kleine kop. De snuit loopt via een holle gebogen neuslijn over in het
voorhoofd. Waddenzee en Zeeland, nu en dan elders langs de kust.
Lees verder...
| Gewone zeehond | Phoca vitulina | Zee-zoogdier. Tot 1,75 m. Lichaam torpedovormig met een relatief
kleine kop. De snuit loopt via een holle gebogen neuslijn over in het
voorhoofd. Waddenzee en Zeeland, nu en dan elders langs de kust. | | | | | | 137084 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |