Eikapsel Stekelrog
Raja clavata
/Stekelrog2v.JPG)
Lees verder...
|
Eikapsel Stekelrog
Raja clavata
Zeevis, eikapsel. Iets langer dan breed, voor-
en achterkant ongeveer even bol. Hoorns aan de bovenkant (proximale zijde) puntig,
iets gekromd. Hoorns aan de onderkant (distale zijde) vrijwel even lang als de
bovenste, soms iets korter. Diep donkerbruin tot zwart, verdroogd zwart. Boven- en zijkanten met duidelijk verbrede, vliezige zoom,
die bovenaan breder is dan onderaan. Spoelt regelmatig
op het strand aan langs onze hele kust.
Lees verder...
| Eikapsel Stekelrog | Raja clavata | Zeevis, eikapsel. Iets langer dan breed, voor-
en achterkant ongeveer even bol. Hoorns aan de bovenkant (proximale zijde) puntig,
iets gekromd. Hoorns aan de onderkant (distale zijde) vrijwel even lang als de
bovenste, soms iets korter. Diep donkerbruin tot zwart, verdroogd zwart. Boven- en zijkanten met duidelijk verbrede, vliezige zoom,
die bovenaan breder is dan onderaan. Spoelt regelmatig
op het strand aan langs onze hele kust. | Afmetingen: Iets langer dan breed. Exclusief de hoorns zijn de
kapsels circa 7,0 cm lang en circa 5,0 cm breed (maximaal 9,0 x 7,0 cm).
Kleur: Verse
exemplaren zijn diep donkerbruin tot zwart, verdroogde exemplaren op het strand
zijn zwart.
Vorm: De 'doos'
van de eikapsels is langwerpig-rechthoekig en aan de voor- en achterkant
ongeveer even bol. De boven- en zijkanten hebben een duidelijk verbrede,
vliezige rand (zoom). Bovenaan is de zoom breder dan aan de onderkant. De zoom
aan de lange zijkanten is eveneens breed en opvallend, maar vooral deze zomen
scheuren soms en kunnen na droging afbrokkelen.
Sculptuur: Het
oppervlak lijkt bijna glad, maar is in de lengterichting fijn gestreept.
Hoorns: Aan de
bovenkant (proximale zijde; die waaruit het jonge dier naar buiten is gekomen)
zitten op de hoeken dunne, puntige uitsteeksels (hoorns). De hoorns aan de
onderkant (distale zijde) zijn even lang als de bovenste of soms iets korter.
Overig: Uitgedroogde
eikapsels kunnen het best bekeken worden door ze op te weken: de eikapsels van
de Stekelrog kunnen dan bijna 1/3 groter worden. | Afgenomen in het aanspoelsel. | Eikapsels spoelen regelmatig op het strand aan langs
onze hele kust. Er is wel een afname ten opzichte van vroeger. Voor Areaal en
Verspreiding, evenals voor Habitat en ecologie: zie de pagina van de vis zelf
(de Stekelrog). | Zie de pagina van de
Stekelrog. | | 105883 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|KOR |
Eikapsel Sterrog
Amblyraja radiata
/Sterrog0v.JPG)
Lees verder...
|
Eikapsel Sterrog
Amblyraja radiata
Zeevis, eikapsel. Eikapsels exclusief hoorns tot 4,5 x 3,5 cm. Bovenste
hoorns soms draadvormig uitgetrokken en dan langer dan de doos, onderste
nooit langer dan doos en haakvormig omgebogen. Droge
strandexemplaren zwart, verse lichter, bruinachtig. Rechthoekig kapsel
met goed
ontwikkelde
hoorns. Het
oppervlak voelt duidelijk ruw aan. Spoelt vrij algemeen aan, met name op
de Waddeneilanden, maar dit is net als bij de andere soorten, wel afgenomen. (Deze
rog wordt ook wel 'Noorse rog'
genoemd).
Lees verder...
| Eikapsel Sterrog | Amblyraja radiata | Zeevis, eikapsel. Eikapsels exclusief hoorns tot 4,5 x 3,5 cm. Bovenste
hoorns soms draadvormig uitgetrokken en dan langer dan de doos, onderste
nooit langer dan doos en haakvormig omgebogen. Droge
strandexemplaren zwart, verse lichter, bruinachtig. Rechthoekig kapsel
met goed
ontwikkelde
hoorns. Het
oppervlak voelt duidelijk ruw aan. Spoelt vrij algemeen aan, met name op
de Waddeneilanden, maar dit is net als bij de andere soorten, wel afgenomen. (Deze
rog wordt ook wel 'Noorse rog'
genoemd). | Afmetingen:
Exclusief de hoorns zijn de kapsels circa 4,5 cm lang en circa 3,5 cm breed (maximaal 6,6 x 5,5 cm).
Kleur: Zowel bij verse exemplaren als bij oude zijn de kapsels zwart, soms bij verse exemplaren bruinachtig.
Vorm: De doos van de eikapsels is langwerpig-rechthoekig, met een platte en
een bollere zijde. De boven- en zijkanten hebben een duidelijk verbrede, vliezige rand (zoom). De zoom aan de onderkant is het smalst. De zomen aan de zijkanten laten het snelst los. De lengte van het eikapsel zonder de hoorns is minder dan 1,5 de breedte.
Sculptuur: Het oppervlak is vezelig en zeer ruw tot fijngestreept, met zowel lengte- als dwarsstructuur.
Hoorns: De hoorns aan de bovenkant (proximale zijde; die
waaruit het jonge dier naar buiten is gekomen) zijn langer dan die aan
de onderkant (distale hoorns). Vooral de onderste hoorns kunnen wat
omgekruld zijn, de bovenste hoorns zijn vaak draadvormig uitgetrokken en
dan langer dan de doos.
Overig: Ook vaak aangeduid met de naam Noorse rog. De wetenschappelijke naam was vroeger Raja radiata. Uitgedroogde eikapsels kunnen het
best bekeken worden door ze op te weken. | Het aanspoelen lijkt afgenomen ten opzichte van vroeger, echter nog steeds regelmatig te vinden op de Waddeneilanden. | Zie voor Areaal en verspreiding van het dier de pagina van het dier (de Sterrog). De eikapsels spoelen ze vaak aan, met name op de
Waddeneilanden. Het zijn na die van de Stekelrog de meest aanspoelende
eikapsels op de Nederlandse kust. | Zie voor Habitat en Ecologie de pagina van het dier (de Sterrog). | | 105865 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP |
Eikapsels Roggen en Haaien
Elasmobranchii
/Blonderog3v.JPG)
Lees verder...
|
Eikapsels Roggen en Haaien
Elasmobranchii
Zeevissen. Kraakbeenvissen. Langs de kust
kunnen eierkapsels aanspoelen van verschillende
soorten roggen en ten minste één haai. Deze eikapsels hebben een bruingele,
donkere olijfgroene, bruine of zwarte kleur. Ze zijn
rechthoekig of vierkant, elk van de hoeken loopt uit in een punt, langer
uitgetrokken doorn of opgekrulde stugge draden. Deze pagina geeft een algemeen overzicht. Zie voor zowel de beschrijving van
de dieren als voor de aparte eikapsels verder de afzonderlijke pagina's.
Lees verder...
| Eikapsels Roggen en Haaien | Elasmobranchii | Zeevissen. Kraakbeenvissen. Langs de kust
kunnen eierkapsels aanspoelen van verschillende
soorten roggen en ten minste één haai. Deze eikapsels hebben een bruingele,
donkere olijfgroene, bruine of zwarte kleur. Ze zijn
rechthoekig of vierkant, elk van de hoeken loopt uit in een punt, langer
uitgetrokken doorn of opgekrulde stugge draden. Deze pagina geeft een algemeen overzicht. Zie voor zowel de beschrijving van
de dieren als voor de aparte eikapsels verder de afzonderlijke pagina's. | Eikapsels hebben ongeveer dezelfde vorm: een rechthoekige, soms meer vierkante doos, uitlopend in een langere doornachtige punt, een korte punt, of in gedraaide, spiraalsgewijs opgekrulde draden. In het laatste geval is het kapsel geelbruin of lichtgroen en is het van een haai (Hondshaai). Eikapsels van roggen zijn veel donkerder tot zwart en hebben een rechte of gekromde hoorn op de hoeken. (Bij de Vleet en de Flapperrog zijn de hoekpunten zeer kort en is nauwelijks sprake van een uitgetrokken doorn. Deze kapsels zijn aanzienlijk groter dan die van de andere roggensoorten en hebben laterale zomen). De draden en de hoorns zorgen dat de kapsels op de zeebodem vastgehecht blijven en lijken ook met de zuurstofvoorziening van het embryo te maken te hebben. Op het strand aanspoelende eikapsels zijn leeg, een heel enkele keer bevatten ze nog dooier of een al dan niet ontwikkeld embryo van de betreffende vissoort.
Bij de beschrijvingen van de kapsels worden de volgende termen gebruikt:
- Zoom - Sommige eikapsels hebben aan de lange zijden platte zomen (‘laterale zomen’).
- Doos - Het deel tussen de eventuele laterale zomen en de horens in. De doos is niet plat maar gezwollen, meestal is de bovenzijde boller dan de onderzijde. In de doos ontwikkelt zich het embryo.
- Afmetingen - Verse eikapsels hebben grotere afmetingen dan ingedroogde. Eenmaal gedroogd zijn ze kleiner, ook opweken in water helpt dan niet meer.
- Lengte en breedte - De lengte wordt
gemeten zonder de hoorns; de breedte inclusief de eventuele
laterale zomen, maar ook zonder hoorns.
- Hoorns - de uitsteeksels in de hoeken, deze kunnen zeer lang zijn, de bovenste kunnen in lengte afwijken van de onderste of omgekeerd, of ze kunnen uitlopen in gekrulde draden (Hondshaai).
- Sculptuur - Het oppervlak van de dozen kan verschillen, van glad en plasticachtig, tot ruw, grofkorrelig of zelfs een beetje schubachtig gelamelleerd.
| Voor alle Roggen en voor de Hondshaai komen uit het aanspoelen van de eierkapsels de laatste decennia dalende trends naar voren. Dit komt grotendels overeen met vangstgegevens van de visserij. | Zie voor de beschrijving van het areaal en de verspreiding de pagina's van de afzonderlijke vissoorten. | De eierkapsels van de eierleggende soorten (veel kraakbeenvissen zijn
levendbarend) vinden we meestal in de vloedlijn, vaak zelfs nog hoger, als ze na droging door de wind tot in het duin heeft geblazen.
Zie voor de beschrijving van de habitat en de ecologie de pagina's van de afzonderlijke vissoorten.
- Hondshaai - Scyliorhinus canicula,
- Blonde rog - Raja brachyura,
Gevlekte rog - Raja montagui
Grootoogrog - Leucoraja naevus
Stekelrog - Raja clavata
Sterrog - Amblyraja radiata
Vleet - Dipturus batis
Flapperrog - Dipturus intermedia | | 10193 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP |
Empingmosdiertje
Schizomavella linearis
/Empingmosdiertje-Schizomavella-linearis_HMS-Esk_Arjan-Gittenberger_1000_750.png)
Lees verder...
|
Empingmosdiertje
Schizomavella linearis
Mosdiertje. Mariene soort. Vormt grote korsten, soms met gedeeltelijk opgerichte lobben, lichtroze tot rood. In het begin bestaat een korst uit een enkele laag van individuen (zoïden), later ontwikkelen zich meer lagen. Zoïden zijn vierkant en geheel verkalkt. Individuen (zoïden) zijn 0.4-0.7 bij 0.3-0.4 mm groot.
Lees verder...
| Empingmosdiertje | Schizomavella linearis | Mosdiertje. Mariene soort. Vormt grote korsten, soms met gedeeltelijk opgerichte lobben, lichtroze tot rood. In het begin bestaat een korst uit een enkele laag van individuen (zoïden), later ontwikkelen zich meer lagen. Zoïden zijn vierkant en geheel verkalkt. Individuen (zoïden) zijn 0.4-0.7 bij 0.3-0.4 mm groot. | Grootte: Individuen (zoïden) zijn 0.4 tot 0.7 mm groot.
Vorm: De zoïden zijn vierkant. En liggen in radiale lineaire lijnen.
Kleur: Lichtroze tot rood. Aangespoelde kolonies zijn wit.
Overig: Wanneer de zoïden jong zijn hebben deze 2-4 stekels, maar deze verliezen ze op latere leeftijd. | | Noordzee | Deze soort kan zich vastzetten op steen, schelpen en wieren. Wordt vooral gevonden aan de onderkant van grote stenen en bij beschutte rotskusten. | | 111099 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Europese zeekreeft
Homarus gammarus
/Europese%20zeekreeft_Homarus%20gammarus_Ellen%20Kop.jpg)
Lees verder...
|
Europese zeekreeft
Homarus gammarus
Grote langgerekte zwart-blauwe kreeft met grote scharen en rode voelsprieten.
Lees verder...
| Europese zeekreeft | Homarus gammarus | Grote langgerekte zwart-blauwe kreeft met grote scharen en rode voelsprieten. | Afmetingen: De Europese Zeekreeft wordt meestal niet groter dan 50 cm,
maar soms worden exemplaren waargenomen van bijna één meter. De dieren
kunnen onder gunstige omstandigheden 20 jaar oud worden en wel vijf
kilogram. Deze grote oude exemplaren worden echter vanwege bevissing
bijna nooit waargenomen. De scharen zijn bijzonder groot: bijna even
groot als de kop en het rugschild.
Kleur: De dieren zijn
blauw-zwart, met soms hier en daar rood stippen. De kleur van de punten
en randen van de scharen verloopt vaak van wit naar geel, naar
oranje tot blauw-zwart op het midden van de scharen. De voelsprieten
zijn rood. De ogen zijn diep zwart. De randen van de staart en soms die
van het pantser zijn ook geel. De bovenkant van de knobbels op de
scharen zijn doorgaans wit tot geel van gekleurd.
Vorm: De kop is vergroeid met het rugschild en vormen de helft van het lichaam. Het rugschild is vrijwel glad, dit in tegenstelling tot het rugschild van de Noorse kreeft (Nephrops norveggicus). Het achterste deel van het lichaam bestaat uit zes zichtbare half ronde elementen die aan de onderkant puntvormig zijn. Daarachter bevindt zich een staart met aan iedere zijkant twee twee flappen die aan de randen dicht zijn bezet met gele haren. De staart kan breder zijn dan het gesegmenteerde achterlijf. Het achterlijf en de staart kan krachtig naar beneden onder de borst worden "gezwiept", waardoor het dier zich plotseling snel naar achteren kan bewegen.
Poten: De linker- en de rechterschaar zijn vaak verschillend van grootte en vorm. De rechter is doorgaans dik en zwaar gebouwd en heeft enkele grote stompe tanden om ondermeer schelpdieren mee te kraken. De linker is vaak kleiner en slanker en heeft vele kleine tanden, die meer geschikt zijn voor het snijwerk.
| | In Nederland vooral in Zeeland en verder in de open Noordzee. Vooral voor in de Oosterschelde en het
Grevelingenmeer, maar ze zijn ook waargenomen bij de Westerscheldemonding en aan de Noordzeekant van de Brouwersdam. In de
Oosterschelde worden ze ook vaak aangetroffen bij veenbanken,
waarin zich grote holtes kunnen vormen. In de oostelijke Oosterschelde
worden ook wel zeekreeften aangetroffen in holtes in kleibodems. | Vanaf de laagwaterlijn tot grotere diepten. In het buitenland zijn dieren waargenomen tot dieptes van meer dan 100 meter. Schuilgelegenheden zijn van belang, deze worden door de dieren, indien mogelijk, ook zelf gegraven. De soort is veel te vinden in gebieden met holen, bij voorkeur met een voor en achteruitgang. Rotsachtige omgeving hebben daarom de voorkeur. Bij dieren in holen zijn vaak alleen de scharen en voelsprieten goed zichtbaar. Ze gaan 's nachts op rooftocht en eten alles wat ze te pakken krijgen. Ook resten van dode dieren worden verorberd. Het zijn solitair levende dieren. Ze zijn geslachtsrijp als ze vijf jaar zijn. Ze planten zich ééns per jaar voort. De vrouwtjes dragen de tot circa 40000 eieren negen maanden tussen de
zwemboten onder het gesegmenteerde achterlijf. Als de larven uitkomen
zijn ze circa één centimeter groot en leiden daarna tot de derde
verveling een planktonisch bestaan. | | 107253 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Fijne vliescelpoliep
Membranipora membranacea
/1_080Membranipora-membranacea-1.png)
Lees verder...
|
Fijne vliescelpoliep
Membranipora membranacea
Mosdiertje. Korstvormende kolonie. Mariene soort. Kolonies vormen kantachtige witte of lichtgrijze korsten op bruinwieren en zijn flexibel. Individuen zijn rechthoekig van vorm en 0.42 bij 0.13 mm groot. Ieder individu (zoïde) heeft verkalkte wanden, de ventrale zijde is onverkalkt en zorgt voor flexibiliteit. Er bevind zich een stompe stekel op iedere hoek, die niet verkalkt is. Er kunnen zogenaamde torenzoïden aanwezig zijn, daarbij is het aan de bovenzijde liggende membraan omhoog gericht als een buis.
Lees verder...
| Fijne vliescelpoliep | Membranipora membranacea | Mosdiertje. Korstvormende kolonie. Mariene soort. Kolonies vormen kantachtige witte of lichtgrijze korsten op bruinwieren en zijn flexibel. Individuen zijn rechthoekig van vorm en 0.42 bij 0.13 mm groot. Ieder individu (zoïde) heeft verkalkte wanden, de ventrale zijde is onverkalkt en zorgt voor flexibiliteit. Er bevind zich een stompe stekel op iedere hoek, die niet verkalkt is. Er kunnen zogenaamde torenzoïden aanwezig zijn, daarbij is het aan de bovenzijde liggende membraan omhoog gericht als een buis. | Afmeting: Individuën zijn 0.42 bij 0.13 mm groot.
Vorm: Rechthoekig met op iedere hoek een stompe stekel waarvan de top niet verkalkt is.
Kleur: Licht grijs tot wit.
Overig: Een membraan bedekt de hele oppervlakte. Polypide bezit ongeveer 17 tentakels. | | Spoelt in heel Nederland en België aan langs de kust. | Bevind zich in ondiepe wateren op wieren, wordt vaak gevonden op Laminaria digitata en Laminaria hyperborea, af en toe ook op Fucus serratus en in getijden poelen. De soort groeit goed in gebieden met een snelle waterstroom of in gebieden met een grote getijdenwerking. | | 111411 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP|SETL |
Filipijnse tapijtschelp
Venerupis philippinarum
/Filippijnse%20tapijtschelp_Venerupis%20philippinarium_Peter%20van%20Bragt.jpg)
Lees verder...
|
Filipijnse tapijtschelp
Venerupis philippinarum
<p>Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm (meestal kleiner). Stevige ovaal-rechthoekige schelpen. Geelwit, geelbruin of bruin met vaak
vlekken, vlammen of een v-vormig zigzagpatroon. Aan de binnenzijde soms
fel gekleurd lila, donkerpaars of
okergeel. Buitenzijde met een sterke traliewerksculptuur. Exoot. Inmiddels algemeen in Zeeland.
<strong><br />
</strong></p>
<p> </p>
Lees verder...
| Filipijnse tapijtschelp | Venerupis philippinarum | Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm (meestal kleiner). Stevige ovaal-rechthoekige schelpen. Geelwit, geelbruin of bruin met vaak
vlekken, vlammen of een v-vormig zigzagpatroon. Aan de binnenzijde soms
fel gekleurd lila, donkerpaars of
okergeel. Buitenzijde met een sterke traliewerksculptuur. Exoot. Inmiddels algemeen in Zeeland.
| Afmeting: 75 mm x 35 mm (meestal kleiner).
Schelpkleur: Geelwit, geelbruin of bruin. Vaak met een prachtig
dessin, bestaande uit vlekken, vlammen of een v-vormig zigzagpatroon.
Ook de binnenzijde kan fel gekleurd zijn (lila, donkerpaars of
okergeel).
Schelpvorm: Stevige, ovaal-rechthoekige schelpen. Gelijkkleppig. De top ligt ver buiten het midden.
Sculptuur:
Buitenzijde met sterke, vanuit de top stralende ribben en grove
concentrische ribben en groeilijnen, die een opvallende, sterke
traliewerksculptuur vormen.
Slot: Heterodont, stevige uitwendige slotband.
Binnenzijde schelp:
De mantelbocht binnenin is vrij wijd en reikt niet voorbij het midden,
de onderkant van de mantellijn en mantelbocht vallen niet of nauwelijks
samen. | | Het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de Filippijnse tapijtschelp (in het Engels 'Manilla Clam') is het Indo-Pacifische gebied, met name de wateren rondom de Filippijnen en Japan, maar ook elders, ongeveer vanaf zuid Siberië tot China. De soort heeft zich de laatste decennia razendsnel over de wereld verspreid en leeft o.m. tussen British Columbia en Californië (omstreeks 1930 geïntroduceert met oesterbroed uit Japan). In Europa omstreeks 1972 geïntroduceerd in Frankrijk (Arcachon) en enkele jaren later in Spanje ingevoerd. In 1983 volgde Italië (noordelijk deel Adriatische Zee). In de Middellandse Zee inmiddels wijd verspreid en o.m. ook uit Portugal bekend. De Engelse zuidkust volgde in 1988 (Poole Harbour) en inmiddels is de soort ook bekend uit Ierland, België, Duitsland en Noorwegen (deels alleen voor kweekproeven). In Nederland in elk geval in het wild levend bekend vanaf begin 2008 (Marollegat, Oosterschelde). Aanvankelijk vooral rondom Yerseke en Gorishoek gevonden, hetgeen op import met oester- of mosselmateriaal wijst. Inmiddels op diverse plaatsen in Zeeland aanwezig.
In Nederland inmiddels bekend van vele plaatsen in Zeeland, zoals Yerseke, Gorishoek. Algemeen op de slikken van Vianen, maar ook in het Veerse Meer bij Arnemuiden. | Litoraal en sublitoraal, ook in dieper water. Gewoonlijk slechts 2-4 centimeter diep ingegraven in zandbodems, modder of slik, al dan niet met schelpfragmenten en stenen. Soms vastgehecht met byssusdraden aan stenen of schelpen (oester- of mosselbanken). | | 367756 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater|Brakwater | MOO|LIMP|ANM|Exoten |
Fluweelhoren
Velutina velutina
/Fluweelhoren_Velutina%20velutina_M.Mulder.jpg)
Lees verder...
|
Fluweelhoren
Velutina velutina
Mariene huisjesslak. Tot 15 mm. Geelwit tot
paarsroze.
Opperhuid geelbruin tot olijfgroen, bij levende dieren
fluweelachtig,
bij oud en dood materiaal vezelig of afgesleten. Dunschalige horen van 2-3 bolle windingen. De laatste
winding is zeer groot en sluit de voorgaande grotendeels in. Schelpoppervlak
met een grove of fijnere traliewerksculptuur. Zeldzame soort in Nederlandse wateren, o.a. te verwachten op de Klaverbank. Enkele keren als lege schelp aangespoeld.
Lees verder...
| Fluweelhoren | Velutina velutina | Mariene huisjesslak. Tot 15 mm. Geelwit tot
paarsroze.
Opperhuid geelbruin tot olijfgroen, bij levende dieren
fluweelachtig,
bij oud en dood materiaal vezelig of afgesleten. Dunschalige horen van 2-3 bolle windingen. De laatste
winding is zeer groot en sluit de voorgaande grotendeels in. Schelpoppervlak
met een grove of fijnere traliewerksculptuur. Zeldzame soort in Nederlandse wateren, o.a. te verwachten op de Klaverbank. Enkele keren als lege schelp aangespoeld. |
Afmetingen: H. tot 13 mm, B. tot 15 mm.
Schelpkleur: Geelwit tot
paarsroze, de binnenkant van de mond soms glanzend en vaak wat
verkalkt.
Opperhuid (periostracum) geelbruin tot olijfgroen, bij levende dieren
fluweelachtig,
bij oud en dood materiaal vezelig of afgesleten.
Schelpvorm: Dunschalige horen. 2-3 bolle windingen. De laatste
winding is zeer groot en sluit de voorgaande grotendeels in. Aan de
spilzijde van de mond een smalle strook eelt.
Sculptuur: Schelpoppervlak
met een grove of fijnere traliewerksculptuur.
Dier:
De tentakels liggen in een brede dwarsplooi en zijn lang,
met een
knopvormige verdikking aan de uiteinden. Ogen op een duidelijke
en dikke
verbreding aan de basis. | | Een
noordelijke soort. Van het Arctisch Gebied, het Skagerrak
en het
Kattegat tot in de Noordzee. Ook langs de Atlantische westkust
van de Britse
Eilanden tot in het Middellandse-Zeegebied. Elders langs de Amerikaanse
oost- en
westkust. In de Noordzee onder andere bij Helgoland in de
‘Tiefen Rinne’, maar ook op
verspreide locaties ten westen van het NCP.
Op het strand: Zeldzaam. Lege schelpen zijn enkele malen aangespoeld gevonden. | De soort
leeft zowel op een harde stenige bodem als in
een slikkig
milieu, vanaf het litoraal tot diepten van vele honderden meters.
De dieren
zijn carnivoor en voornamelijk te vinden tussen hun voedselsoorten. Dit zijn met name zakpijpen, zoals Ascidia virginea en soorten van het geslacht Styela die dezelfde kleur hebben als het dier. Daarnaast ook aabwezig op hydropoliepen als Penneschaft Tubularia indivisa. De slakken boren met hun voedingsslurf (proboscis) en rasptong (radula) door het sifonale deel van de zakpijpen en eten het vlees. Zakpijpen spelen ook bij de voortplanting een belangrijke rol. De dieren zijn simultaan hermafrodiet, zowel mannelijk als vrouwelijk, met volledig werkende geslachtsklieren (gonaden). Ze planten zich voort in het voorjaar en de zomer. De eieren worden afgezet in zelf uitgevreten holten in de wand van zakpijpen, vooral Styela en de ca 3 mm grote eikapsels liggen in het vlees van de zakpijp verzonken, uitgezonderd een door een kleine slijmprop afgesloten opening, die aan het oppervlak van de zakpijp ligt. In elke capsule zitten meerdere eieren. | | 141905 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Fluwelen zeemuis
Aphrodita aculeata
/Fluwelen%20zeemuis_Aphrodita%20aculeata_Oosterschelde_Wemeldinge_21-02-2016_Johan%20Bolckmans.JPG)
Lees verder...
|
Fluwelen zeemuis
Aphrodita aculeata
Borstelworm. Mariene soort. Onmiskenbaar. Rug bol en geheel bedekt met een dichte 'vacht.' Buikzijde plat. Lichaam langwerpig ovaal, aan de achterkant iets spitser dan aan de voorkant, met ongeveer 40 segmenten. Lengte 10-20 cm, breedte 3-7 cm. Tussen de ogen één kleine antenne, en verder nog een paar koptentakels. Onder de vacht 15 paar gladde rugschillden, die elkaar stevig overlappen. Elk segment, behalve de kop, heeft ook nog een soort korte 'pootjes' (parapodiën) met borstels erop. Kleur: donkergrijs tot bruin, buikzijde bruingeel. Zijkant groen, geel en bronskleurig iriserend. Voedsel: andere wormen, weekdieren.
Lees verder...
| Fluwelen zeemuis | Aphrodita aculeata | Borstelworm. Mariene soort. Onmiskenbaar. Rug bol en geheel bedekt met een dichte 'vacht.' Buikzijde plat. Lichaam langwerpig ovaal, aan de achterkant iets spitser dan aan de voorkant, met ongeveer 40 segmenten. Lengte 10-20 cm, breedte 3-7 cm. Tussen de ogen één kleine antenne, en verder nog een paar koptentakels. Onder de vacht 15 paar gladde rugschillden, die elkaar stevig overlappen. Elk segment, behalve de kop, heeft ook nog een soort korte 'pootjes' (parapodiën) met borstels erop. Kleur: donkergrijs tot bruin, buikzijde bruingeel. Zijkant groen, geel en bronskleurig iriserend. Voedsel: andere wormen, weekdieren. | Afmetingen: Lengte 10-20 cm, breedte 3-7 cm.
Kleur: Donkergrijs tot bruin, buikzijde bruingeel. Zijkant groen, geel en bronskleurig iriserend.
Vorm: Lichaam langwerpig ovaal, aan de achterkant iets spitser dan aan de voorkant, met ongeveer 40 segmenten. Rug bol en geheel bedekt met een dichte 'vacht'. Buikzijde plat, | | Langs de Hollandse kust en in Zeeland, niet algemeen (en afnemend). Wordt onder water zelden gezien.
Komt langs de meeste kusten van Noordwest-Europa voor, en ook in de Middellandse Zee. | Leeft beneden de laagwaterlijn, ingegraven in zand of modderig zand. Valt een heel enkele keer droog bij laag water. Soms (na storm) op het strand, losgewoeld door de branding. | | 129840 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP |
Fluwelen zwemkrab
Necora puber
/Fluwelen%20zwemkrab_Necora%20puber_Niels%20Schrieken.png)
Lees verder...
|
Fluwelen zwemkrab
Necora puber
<p>Krab. Mariene soort. Rugschild vrouwtjes tot 9 cm, mannetjes >10 cm. Tussen de ogen 8-10
scherpe tandjes. Lichaam bedekt met fijne haren. Achterpoten afgeplat
tot ovale zwemvliezen. Rugschild
roodbruin, ogen rood, schaarpunten blauwpaars. Uiteinden poten plus zwemvliezen idem of roodachtig. Vrij agressieve krab. Vooral in Zeeland, ook elders langs de kust.</p>
Lees verder...
| Fluwelen zwemkrab | Necora puber | Krab. Mariene soort. Rugschild vrouwtjes tot 9 cm, mannetjes >10 cm. Tussen de ogen 8-10
scherpe tandjes. Lichaam bedekt met fijne haren. Achterpoten afgeplat
tot ovale zwemvliezen. Rugschild
roodbruin, ogen rood, schaarpunten blauwpaars. Uiteinden poten plus zwemvliezen idem of roodachtig. Vrij agressieve krab. Vooral in Zeeland, ook elders langs de kust. | Afmetingen: Breedte van het rugschild bij de wijfjes tot 9 cm, bij de mannetjes meer dan 10 cm. Meestal kleiner.
Kleur: Rugschild roodbruin, bedekt met fijne haren die het dier een modderbruin uiterlijk geven. De ogen zijn opvallend rood. De vingers van de scharen zijn blauwpaars. De lijsten op de poten roodachtig, soms ook paars. De zwemvliesjes op de achterste poten zijn vaak ook paarsomrand en voorzien van een donkere streep in het midden.
Vorm: Vrij brede krab met krachtige, grote scharen. Tussen de op korte steeltjes staande ogen staan 8 tot 10
scherp en onregelmatig gevormde tandjes. De uiteinden van de achterpoten zijn afgeplat
tot ovale, peddelachtige zwemvliezen. De dieren hebben een
fluweelachtige beharing, waarin vaak slib blijft hangen. Hier komt ook de naam vandaan.
Poten: Scharen vrij groot, achterste poten met zwemvliezen.
Overig: De dieren kunnen opvallend agressief zijn en steken bij het minste of geringste de schaarpoten dreigend vooruit. | | De Fluwelen zwemkrab is een Oost-Atlantische soort, die voorkomt van Noorwegen tot de kusten langs de Spaanse Sahara en het uiterste westelijke deel van Middellandse Zee. In Nederland met name in Zeeland vrij algemeen, ook langs de overige kust aanwezig. | De Fluwelen zwemkrab heeft voorkeur voor rotsachtig substraat en komt voor van de van de getijdenzone tot 70 meter diep. | Tegen de winter trekken de dieren de Oosterschelde uit. Na de winter
-wanneer het weer warmer wordt- trekken de dieren de Delta weer binnen. | 107398 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gaffelwier
Dictyota dichotoma
/Gaffelwier_Dictyota%20dichotoma_Oosterschelde_Bergsediepsluis_09-06-2017_T%20Eggenhuizen_13818726.jpg)
Lees verder...
|
Gaffelwier
Dictyota dichotoma
Zeewier. Bruinwier. Dunne, gevorkt vertakte bladeren, zomersoort.
Lees verder...
| Gaffelwier | Dictyota dichotoma | Zeewier. Bruinwier. Dunne, gevorkt vertakte bladeren, zomersoort. | | | Waarnemingen: Gaffelwier. | | | 145367 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Geaderde stekelhoren
Rapana venosa
/Geaderde%20stekelhoren_Rapana%20venosa_IJm_K.v.d.Horst.jpg)
Lees verder...
|
Geaderde stekelhoren
Rapana venosa
Mariene huisjesslak. Vaak ca 12,5 cm (maar kan tot 18 cm worden). Witachtig of bruin met donkerbruine,
vaak
onderbroken streepjes op de spiraalkoorden. Top vaak lichter.
Mondopening vaak helder oranje. Bolle, stevige schelp met grote
lichaamswinding. Mondopening groot, onderaan uitlopend in kort
sifokanaal. Operculum langwerpig, hoornachtig. Windingen bovenaan met
puntige knobbels, verder dwarsribben en dikkere en dunnere
spiraalkoorden, waarop kleine
knobbeltjes staan. Dier met duidelijke koptentakels en gespierde
kruipvoet. Exoot. Mogelijk gevaar voor inheemse fauna. Breidt zich uit.
Lees verder...
| Geaderde stekelhoren | Rapana venosa | Mariene huisjesslak. Vaak ca 12,5 cm (maar kan tot 18 cm worden). Witachtig of bruin met donkerbruine,
vaak
onderbroken streepjes op de spiraalkoorden. Top vaak lichter.
Mondopening vaak helder oranje. Bolle, stevige schelp met grote
lichaamswinding. Mondopening groot, onderaan uitlopend in kort
sifokanaal. Operculum langwerpig, hoornachtig. Windingen bovenaan met
puntige knobbels, verder dwarsribben en dikkere en dunnere
spiraalkoorden, waarop kleine
knobbeltjes staan. Dier met duidelijke koptentakels en gespierde
kruipvoet. Exoot. Mogelijk gevaar voor inheemse fauna. Breidt zich uit. | Afmetingen: H. (vaak) 12,5 cm, B. 9 cm (maar kan tot 18 cm worden).
Schelpkleur: Witachtig of bruin met donkerbruine, vaak
onderbroken streepjes op de spiraalkoorden. Top vaak lichter.
Mondopening vaak helder oranje
Schelpvorm: Bolle, stevige schelp met een grote
lichaamswinding. De Mondopening is groot, onderaan uitlopend in een open, kort
sifokanaal.
Sculptuur: Dwarsribben en dikkere en dunnere spiraalribben, waarop kleine
knobbeltjes staan. Boven aan de windingen staan op de dwarsribben
puntige knobbels. Op de windingen staan spiraalkoorden, waarvan enkele
iets dikker, met kleine knobbeltjes, vooral op de periferie van de
lichaamswinding.
Dier: Duidelijke koptentakels en een zeer
sterke, gespierde kruipvoet. Bovenzijde voet bruin
gemarmerd, onderzijde lichter. | Deze soort bezig
lijkt te zijn
met een opmars en komt mogelijk ook al dichter onder de kust voor. | Exoot. Het
oorspronkelijke leefgebied ligt in het noordwesten
van de Grote
Oceaan (Wladiwostok tot Taiwan). In de jaren 40 ongewild geïntroduceerd
in de Zwarte
Zee. Daarvandaan verspreid naar de Middellandse Zee.
In 1998
gemeld uit het noordwesten van de Atlantische Oceaan (Chesapeake
Bay). In 1999
uit Rio de la Plata, tussen Uruguay en Argentinië. In de drie genoemde
gebieden
hebben zich populaties gevormd. Onder meer bekend van Galicië (Spanje) en
Bretagne (Frankrijk). Sinds 2005 bekend uit de Noordzee. Er werden al meerdere levende dieren opgevist, o.a. in 2005
ten westen
van Scheveningen.
Op het strand: Inmiddels meerdre keren aangespoeld gevonden (lege schelpen: Zandvoort,
2011;
IJmuiden, 2012). | Jonge dieren
tot een lengte van 7 cm leven op harde zandbodems
in wat dieper
water. Grote dieren zoeken zachte bodems op. Overdag
vaak ingegraven, met alleen de sifo boven de bodem. Vooral
nachtactief, in troebel water ook overdag. De tolerantie
voor lage en
hoge temperaturen is groot. Er is een migratie naar warmer,
dieper water
in de winter en naar warmer, ondieper water in de zomer. Lage
zoutgehaltes
worden verdragen, evenals enige vervuiling en een verlaagd zuurstofgehalte.
De dieren
zijn carnivoor en kunnen grote prooidieren aan. Jonge
exemplaren
boren gaatjes in de schelpen van hun prooi. Oudere dieren omhullen
de prooi
geheel tot de schelp opengaat. De dieren zijn van gescheiden
geslacht. Vrouwtjes
zetten bij een watertemperatuur boven de 18 graden eikapsels
af in
clusters op hard substraat. De eikapsels zijn 3
cm hoog,
hebben een plasticachtige geelbruine wand en ongeveer de vorm van
een
hockeystick. Een vrouwtje kan meer dan een miljoen embryo’s per
jaar
produceren.
Leeftijd: tot ruim 15 jaar. | | x | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Gebochelde streepschelp
Musculus discors
/Gebochelde%20streepschelp_Dennis%20Leeuw.jpg)
Lees verder...
|
Gebochelde streepschelp
Musculus discors
Mariene tweekleppige. Tot 17 mm. Geelwit met gemarmerde roodbruine
vlekken. Opperhuid vaak olijfgroen. Top vrijwel aan de voorrand.
Onderrand van de schelp vaak wat
uitgebogen. Buitenzijde met voor en achter vanuit de top lopen stralende
groeven en een glad veld in het midden. Binnenkant met parelmoerglans.
Leven vastgehecht aan
stenen en tussen wieren,
hydropoliepen
en dergelijke. vaak in nestjes. Schaars in de Noordzee. Spoelt op het strand aan op drijvende voorwerpen.
Lees verder...
| Gebochelde streepschelp | Musculus discors | Mariene tweekleppige. Tot 17 mm. Geelwit met gemarmerde roodbruine
vlekken. Opperhuid vaak olijfgroen. Top vrijwel aan de voorrand.
Onderrand van de schelp vaak wat
uitgebogen. Buitenzijde met voor en achter vanuit de top lopen stralende
groeven en een glad veld in het midden. Binnenkant met parelmoerglans.
Leven vastgehecht aan
stenen en tussen wieren,
hydropoliepen
en dergelijke. vaak in nestjes. Schaars in de Noordzee. Spoelt op het strand aan op drijvende voorwerpen. | Afmetingen:
L. tot 17 mm, H. tot 15 mm.
Schelpkleur: Geelwit met gemarmerde roodbruine vlekken. Opperhuid olijfgroen tot geelbruin.
Schelpvorm: Dunschalige,
matig bolle schelp. De top ligt vrijwel aan de voorrand, die iets
smaller is dan de achterrand. De onderrand van de schelp is vaak wat
uitgebogen.
Sculptuur: Vanuit de top stralende groeven op de voor- en achterkant van de schelp en een glad veld in het midden.
Slot: Geen echte slottanden, maar wel een langwerpige, gecreneleerde slotplaat.
Binnenzijde schelp: Binnenkant met een parelmoerglans. Twee ongelijke spierindruksels.
Dier: Aan de voorzijde een korte aparte instroomsifo, de
uitstroomsifo ligt veel verder naar de achterzijde. De voet is
riemvormig afgeplat en kan tot een lange, smalle draad worden
uitgestrekt. Lichaamskleur geeloranje, sifonen soms donkerder
gespikkeld.
| | Circumboreaal.
Vanaf het Arctisch Gebied in Europa tot
in de
Middellandse Zee en Madeira. In Nederland relatief weinig waarnemingen, vrijwel alle uit het
offshore-gebied
van de Noordzee, op of nabij de Oestergronden.
Dichter bij
de kust is er een waarneming uit het gebied
ten NW van
Texel.
Op het strand: Van het strand zijn diverse vondsten bekend van exemplaren die vastgehecht zaten op drijvende en in het water
zwevende
voorwerpen als plastic, hout, kurk, riemwier, wulkeieren en (ook
levend) in Tubularia-bosjes. | Leeft vooral langs rotskusten, vanaf het litoraal
tot diepten
van enkele
tientallen meters. De dieren hechten zich met byssusdraden
vast aan
stenen en tussen kalkalgen, met name Corallina officinalis,
hydropoliepen
en dergelijke. Ze maken vaak ‘nestjes’ van byssusdraden
vervlochten
met ander materiaal, waaronder delen van grotere bruinwieren als
Laminaria
en Fucus en
soms roodwieren. Het voedsel (plankton en kleine algen)
kan uit het
water worden gefilterd, maar ook kunnen zeer kleine detritusdeeltjes
uit het
bodemmateriaal worden opgenomen. Het zijn derhalve zowel filteraars
als
detrituseters (depositfeeders). De dieren zijn protandrisch
hermafrodiet:
jonge dieren zijn mannetjes, maar grotere dieren worden
vrouwtjes.
De relatief grote eieren (tot
0,25 mm)
worden in lange eisnoeren afgezet in de ‘nestjes’. Er is geen pelagisch
larvenstadium.
Juveniele dieren blijven vaak lang in het nest, waardoor hele
kluiten
dieren kunnen ontstaan. Tot 3-5 jaar oud. | | 140472 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Gebogen traliemossel
Ischadium recurvum
/Gebogen%20traliemossel-RHB%20okt18.jpg)
Lees verder...
|
Gebogen traliemossel
Ischadium recurvum
Tweekleppige
uit brak water. 2-4 cm (tot 6 cm). Geelwit met blauwachtige zweem, de
tralievormige ribben zijn donker zwartbruin. Binnenkant paarsbruin. Opperhuid
bruin, dun, schilferig. Oppervlak met sterke uitwaaierende ribben. Zeer jonge
exemplaren langwerpig met ribben, exemplaren van 1-2 cm driehoekig, vrij plat
met de top duidelijk omgebogen. Grotere exemplaren worden wat langwerpiger.
Onderrand met inbochting. Exoot, in 2018 ontdekt in het Noordzeekanaal.
Lees verder...
| Gebogen traliemossel | Ischadium recurvum | Tweekleppige
uit brak water. 2-4 cm (tot 6 cm). Geelwit met blauwachtige zweem, de
tralievormige ribben zijn donker zwartbruin. Binnenkant paarsbruin. Opperhuid
bruin, dun, schilferig. Oppervlak met sterke uitwaaierende ribben. Zeer jonge
exemplaren langwerpig met ribben, exemplaren van 1-2 cm driehoekig, vrij plat
met de top duidelijk omgebogen. Grotere exemplaren worden wat langwerpiger.
Onderrand met inbochting. Exoot, in 2018 ontdekt in het Noordzeekanaal. | Afmeting:
2-4 cm (maximaal 6 cm)
Kleur: Geelwit met blauwachtige
zweem, ribben donker zwartbruin. Binnenkant paarsbruin. Opperhuid
kastanjebruin, dun, schilferig.
Vorm: Min of meer driehoekig, grote
dieren langwerpiger. Jongere exemplaren vrij plat. Top klein, vrij scherp en
duidelijk omgebogen. Onderrand met inbochting.
Sculptuur: Oppervlak met sterke
uitwaaierende, tralievormige ribben, gesneden door groeilijnen, zodat een min
of meer tralievormige sculptuur ontstaat. | | De Gebogen
traliemossel is een brakwatersoort. Het oorspronkelijke leefgebied is de Golf
van Mexico, de soort werd beschreven van de Mississippi-rivier nabij New
Orleans. Met oesters werden vervolgens exemplaren naar elders getransporteerd,
zoals naar New England, Rhode Island en mogelijk Californië. De Nederlandse
populatie is de eerste uit Europa. De soort komt inmiddels algemeen voor in het hele Noordzeekanaal en rondom Amsterdam. Uit de afmetingen (groeistadia) viel eind 2018 af te leiden dat ze hier al zeker 4 jaar aanwezig waren. | De dieren
leven in lagunen en brakke wateren, vastgehecht met sterke byssusdraden aan
oesters en ander hard substraat. In het Noordzeekanaal leeft de soort
voornamelijk vastgehecht aan en ingebed tussen de Trompetkalkkokerworm Ficopomatus enigmaticus. Het zijn
filteraars die fytoplankton uit het water filteren. De dieren zijn van
gescheiden geslacht. | | 156861 | Soortenalbum | Nederland | Brakwater | ANM |
Geep
Belone belone
/Geep_Belone%20belone_Wijnand%20Vlierhuis.jpg)
Lees verder...
|
Geep
Belone belone
<p>Mariene vissoort. Tot 1 meter lang, vaak kleiner. Zeer slanke, langgerekte, vis met een snavelvormige, bek met verlengde onderkaak en
kleine tandjes. De rug is donker groenblauw, flanken en buik zilver. De
kleine rug- en anaalvinnen staan ver naar achteren. Zwemt in scholen aan
het oppervlak. Wordt weinig door duikers gezien. </p>
Lees verder...
| Geep | Belone belone | Mariene vissoort. Tot 1 meter lang, vaak kleiner. Zeer slanke, langgerekte, vis met een snavelvormige, bek met verlengde onderkaak en
kleine tandjes. De rug is donker groenblauw, flanken en buik zilver. De
kleine rug- en anaalvinnen staan ver naar achteren. Zwemt in scholen aan
het oppervlak. Wordt weinig door duikers gezien. | Afmetingen: Meestal 45-75 cm (maximale lengte ongeveer 1 meter). De kop heeft een zeer spitse snuit met een bek die tot een lange vogelsnavel is uitgegroeid. De onderkaak is verlengd. In de bek staan kleine tandjes.
Kleur: De rug en het bovenste deel van de flanken is groenblauw. De flanken
zelf en het verdere lichaam zijn zilverkleurig, met vaak vage gele
vlekjes.
Vorm: Zeer karakteristieke, slanke langgerekte soort met
tot een spitse vogelsnavel uitgegroeide snuit met sterk verlengde onderkaak, waarin kleine scherpe tandjes staan. De kleine rug en anaalvinnen
staan ver naar achteren geplaatst. De rug is donker groenblauw, de
flanken en buik zijn zilverkleurig.
Vinnen: Rug en anaalvin ver naar achteren gelegen. De rugvin en de iets langere anaalvin staan ver naar achteren geplaatst,
direct tegenover elkaar. De staart is gevorkt. De borstvinnen staan
direct achter het kieuwdeksel, de buikvinnen zijn zeer klein en staan
duidelijk achter het midden ingeplaatst.
Overig: Opvallend is de groenblauwe kleur die de graten van dode en gekookte gepen aannemen. Aantal vinstralen van de rugvin: 16-20, van de anaalvin 19-23. | | Noordoost-Atlantische Oceaan, vanaf de Oostzee, via Britse eilanden en de Noordzee, langs de Atlantische kusten van Frankrijk en het Iberisch schiereiland tot in de Middellandse Zee en Zwarte Zee. Langs de Nederlandse kust voornamelijk in het voorjaar en de zomer algemeen. In de herfst trekken Gepen naar de open zee | Gepen zijn in scholen, in de bovenste waterlaag zwemmende, opportunistische jagers. De prooi bestaat uit kleine vissoorten, waaronder jonge haring en kabeljauwachtigen. Ook inktvis en vrijzwemmende kreeftachtigen behoren tot het voedsel. Tijdens de winter leven de dieren in grotere scholen in open water ten westen van de Britse eilanden, om in maart-april de Noordzee in te trekken en in ondiep water te paaien (voorjaar: mei- juni). Bij hogere temperaturen tijdens de paaitijd is de voortplanting het meest succesvol en komen de eieren eerder uit. Bij een watertemperatuur van 22º C komen ze uit na ca twee weken, bij 9º C kan het tot 90 dagen duren. De eieren worden aan wieren en andere voorwerpen bevestigd met kleverige hechtdraden. De graten van de Geep zijn lichtgroen: vooral na het koken worden ze sterker blauwgroen. De vis is desondanks eetbaar en smakelijk. Wordt vaak met de hengel gevangen en springt uit het water indien aan de haak geslagen. | Er is een trek naar open water in de winter. De dieren trekken weg naar het gebied ten westen van Engeland, om in maart-april de Noordzee weer binnen te trekken. | 126375 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gehoornde slijmvis
Parablennius gattorugine
/Gehoornde%20slijmvis_Parablennius%20gattorugine_Wijnand%20Vlierhuis.jpg)
Lees verder...
|
Gehoornde slijmvis
Parablennius gattorugine
<p>Zeevis. 17,5-20 (tot 30) cm. Langwerpige bodemvis met een gladde
slijmerige huid. Geelgroen tot bruin, vaak met bruine en oranje vlekken
en dwarsbanden op de flanken. Doorlopende, niet ingedeukte rugvin
over de hele rug. Anaalvin half zo lang. Kenmerkend zijn de
twee opvallende, vertakte tentakels boven de ogen. Ondiep
water tussen stenen. Eieren bewaakt door het mannetje (broedzorg). Nu en
dan in Zeeland.</p>
Lees verder...
| Gehoornde slijmvis | Parablennius gattorugine | Zeevis. 17,5-20 (tot 30) cm. Langwerpige bodemvis met een gladde
slijmerige huid. Geelgroen tot bruin, vaak met bruine en oranje vlekken
en dwarsbanden op de flanken. Doorlopende, niet ingedeukte rugvin
over de hele rug. Anaalvin half zo lang. Kenmerkend zijn de
twee opvallende, vertakte tentakels boven de ogen. Ondiep
water tussen stenen. Eieren bewaakt door het mannetje (broedzorg). Nu en
dan in Zeeland. | Afmeting: 17,5-20 cm ( maximaal 30 cm).
Kleur: Geelgroen tot bruin, met roodbruine en oranje vlekken en vaak dwarsgestreepte kleurbanden op de flanken. Ogen vaak roodachtig.
Vorm: Langwerpige bodemvis met een gladde
slijmerige huid. Twee opvallende vertakte tentakels boven de ogen.
Vinnen: Over de hele rug doorlopende,
niet ingedeukte rugvin. Anaalvin half zo lang. | | Vooral in het zuidelijk deel van de Noordzee, verder langs de Oost-Atlantische Oceaan van Ierland tot West-Afrika (Marokko) en in de Middellandse Zee. Langs de Nederlandse kust vrij zeldzaam. Bekend uit de Waddenzee en vooral uit de Zeeuwse
wateren, waar de soort vooral op stenige dijken en op mossel- en oesterbanken wordt gezien. De dieren zijn nieuwsgierig en komen vaak te voorschijn om duikers te bekijken. | Gehoornde slijmvissen leven in meestal ondiep water tussen stenen, op plaatsen met veel schuilplaatse waar ze een territorium hebben en waar de vrouwtjes tijdens de paaitijd in maart-mei, hun eieren in rotsspleten e.d. afzetten. Dit territorium wordt fel verdedigd en ook de eieren worden bewaakt
door het mannetje (broedzorg). Gehoornde slijmvissen kunnen behalve in de getijdenzone langs rotsachtige kusten ook gevonden worden op wrakken ver op zee, op diepten van 30 m of meer. Jonge dieren leven vooral in wiervelden. De vissen gaan met name in de schemering en 's nachts op jacht. Het voedsel bestaat uit kreeftachtigen, wormen, stekelhuidigen en andere ongewervelden, maar ook zeeanemonen en wieren (algen) zouden worden gegeten. | | 126770 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gehoornde spookkreeft
Caprella scaura
/Gehoornde%20spookkreeft_Caprella%20scaura_Westerschelde_Borssele_8-9-2017_Marco%20Faasse.jpg)
Lees verder...
|
Gehoornde spookkreeft
Caprella scaura
Mannetje tot 34 mm, vrouwtje tot 14 mm. Alleen scherpe naar voren staande stekel op de kop. Kleur bruinrood. Voorkomen: vooralsnog zeldzaam, Borssele >10 ex.
Lees verder...
| Gehoornde spookkreeft | Caprella scaura | Mannetje tot 34 mm, vrouwtje tot 14 mm. Alleen scherpe naar voren staande stekel op de kop. Kleur bruinrood. Voorkomen: vooralsnog zeldzaam, Borssele >10 ex. | | | Zie waarneming.nl 1900 - 2017: Gehoornde spookkreeft. | | | 236551 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | LIMP |
Gekielde cirkelslak
Tornus subcarinatus
/Gekielde%20cirkelslak_Tornus%20subc._MM.jpg)
Lees verder...
|
Gekielde cirkelslak
Tornus subcarinatus
Mariene huisjesslak. Tot 3 mm.
Dofwit of glanzend glasachtig wit, soms wat oranje. Opperhuid
lichtbruin. Operculum rond, hoornachtig. Stevige scheef afgeplatte
horentjes van 3-4 windingen, de laatste veel groter dan de voorgaande.
Mond scheef ovaal, navel rond en zeer wijd. Zeer sterke
traliewerksculptuur:
op de laatste omgang tot 6 duidelijke spiraalrichels, met daartussen
talloze kleine dwarsricheltjes. Lege horentjes vaak in aanspoelsel.
Lees verder...
| Gekielde cirkelslak | Tornus subcarinatus | Mariene huisjesslak. Tot 3 mm.
Dofwit of glanzend glasachtig wit, soms wat oranje. Opperhuid
lichtbruin. Operculum rond, hoornachtig. Stevige scheef afgeplatte
horentjes van 3-4 windingen, de laatste veel groter dan de voorgaande.
Mond scheef ovaal, navel rond en zeer wijd. Zeer sterke
traliewerksculptuur:
op de laatste omgang tot 6 duidelijke spiraalrichels, met daartussen
talloze kleine dwarsricheltjes. Lege horentjes vaak in aanspoelsel. | Afmetingen: 1,5 x 3 mm.
Schelpkleur: Dofwit of meer glanzend glasachtig wit met soms een oranje
zweem. Verse exemplaren hebben een lichtbruine opperhuid.&
Operculum dun, rond, hoornachtig.
Schelpvorm: Stevige scheef afgeplatte horentjes van 3-4 windingen,
waarvan de laatste veel groter is dan de voorgaande. De mond is scheef
en ovaal, de navel is zeer wijd.
Sculptuur: De horen heeft een duidelijke traliewerksculptuur, met
op de laatste omgang tot 6 duidelijke spiraalrichels, met daartussen
talloze kleine dwarsricheltjes. | | Bekend van Noorwegen, maar ontbrekend in het Kattegat, Skagerrak en de Oostzee. Zuidwaarts tot de Canarische Eilanden en Marokko. Ook in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. In de Nederlandse wateren liggen de meeste vindplaatsen in het zandige zuidelijke gedeelte.
Op het strand: Regelmatig in fijn aanspoelsel. Zowel oude verkleurde (mogelijk fossiele), als verse roomwitte exemplaren. Verse horentjes vaker in opspuitmateriaal. | Bewoner van rotskusten en zandige kustgebieden met middelgrof tot grof zand. Onder meer levend onder grote, in zuurstofrijk zand ingebedde stenen. Ook gevonden op wieren. | | 141690 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Gekielde schorrenslak
Limapontia cf capitata
/Gekielde%20scorrenslak2_Limapontia%20capitata-KateJensen-Danm.jpg)
Lees verder...
|
Gekielde schorrenslak
Limapontia cf capitata
Zeenaaktslak. Leeft op schorren en kwelders. 4-8 mm. Bij de Gekielde schorrenslak ontbreken tentakels, rhinoforen en cerata op de kop en rug. Langs beide zijden van de kop loopt een verhoogde richel, dit in tegenstelling tot de (gewone) Schorrenslak. De ogen liggen elk in een licht gekleurd veld aan de buitenzijden van de lengterichel op de kop. Het lichaam is vrij bol.
Lees verder...
| Gekielde schorrenslak | Limapontia cf capitata | Zeenaaktslak. Leeft op schorren en kwelders. 4-8 mm. Bij de Gekielde schorrenslak ontbreken tentakels, rhinoforen en cerata op de kop en rug. Langs beide zijden van de kop loopt een verhoogde richel, dit in tegenstelling tot de (gewone) Schorrenslak. De ogen liggen elk in een licht gekleurd veld aan de buitenzijden van de lengterichel op de kop. Het lichaam is vrij bol. | Afmetingen: Lengte tot 8 mm, maar meestal minder dan 4 mm.
Kleur: Het lichaam is licht- of donkerbruin tot zwart, met vaak kleine lichtere vlekjes op de rug. Soms zijn kop en staart minder intensief gepigmenteerd, met vrijwel witte vlekken.
Vorm: Bij de Gekielde schorrenslak staan op de kop en rug geen tentakels, rhinoforen of cerata. Langs beide zijden van de kop loopt een verhoogde
richel. De ogen
liggen elk in een licht gekleurd veld aan de buitenzijden van de
lengterichel op de kop. Het lichaam is vrij bol.
Eieren: De verhoudingsgewijs grote worstvormige eikapsels worden in relatief kleine aantallen geproduceerd. Op de Britse eilanden worden de eieren afgezet in de periode juni tot november, in Nederland is dit nog niet waargenomen. | | In 2014 is na lange tijd een exemplaar gevonden in Zeeland. In juli 1956 werd een exemplaar van 2,5 mm in Den Helder aangetroffen op Rotswier. | De dieren leven in rotsachtige getijdenpoeltjes en ondiep water. Ze houden niet van een permanente onderdompeling in zeewater. De soort voedt zich met filamenteuze groene algen zoals Onregelmatig vederwier Bryopsis hypnoides, Pluimvormig vederwier Bryopsis plumosa, Rotswier Cladophora albida en daarnaast met darmwieren, waaronder Echt darmwier Enteromoprha intestinalis. | | 140229 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater|Brakwater | SMP|ANM |
Geknikte aasgarnaal
Praunus flexuosus
/Geknikte%20aasgarnaal_Praunus%20flexuosus_Erik%20de%20Boer.jpg)
Lees verder...
|
Geknikte aasgarnaal
Praunus flexuosus
<p>Aasgarnaal. Mariene soort, ook in brak water. Tot 25 mm. Langgerekte soort met een vrij duidelijke knik in het achterlijf. Variabel van kleur, afhankelijk van de omgeving.
Vaak doorzichtig geelgroen, verder bruin of bijna zwart pf vrijwel
kleurloos. Sommige exemplaren met een
witachtige rug.</p>
Lees verder...
| Geknikte aasgarnaal | Praunus flexuosus | Aasgarnaal. Mariene soort, ook in brak water. Tot 25 mm. Langgerekte soort met een vrij duidelijke knik in het achterlijf. Variabel van kleur, afhankelijk van de omgeving.
Vaak doorzichtig geelgroen, verder bruin of bijna zwart pf vrijwel
kleurloos. Sommige exemplaren met een
witachtige rug. | Afmetingen: Lengte tot 25 mm.
Kleur: Zeer variabel van kleur. De kleuren zijn afhankelijk van de omgeving. Vaak doorzichtig geelgroen, maar de kleur kan variëren van vrijwel kleurloos tot bruin of bijna zwart. Bij sommige exemplaren is de rug witachtig.
Vorm: Langgerekte soort met een vrij duidelijke knik in het achterlijf. (Een
dergelijke knik komt overigens bij de meeste aasgarnalen voor). Dit is de langste aasgarnaal van Nederland. Ook door de relatief lange
antennale platen maakt de soort een lange en slanke indruk. | | De Geknikte aasgarnaal is het meest te vinden in Het Grevelingenmeer, maar komt ook veelvuldig voor in de Oosterschelde, de Westerschelde, Het Veerse Meer, de Waddenzee en de Noordzee. Waarschijnlijk is dit de aasgarnaal die het meest gezien wordt. | De Geknikte aasgarnaal komt in bijna alle zoute en brakke wateren, behalve in kleine binnendijkse watertjes. Soms in schooltjes, maar ook wel verspreid. | | 120177 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |