Search
Search

Flora en Fauna soorteninformatie

 
Zoeken
 
 
Zoeken


Gebied
Biotoop
Project

 
   
 
Groepen
 
 
Sponzen
Neteldieren
Ribkwallen
Ringwormen
Borstelwormen
Hoefijzerwormen
Snoerwormen
Kelkwormen
Platwormen
Weekdieren
Zeespinnen
Kreeftachtigen
Mosdiertjes
Stekelhuidigen
Zakpijpen
Vissen
Reptielen
Zoogdieren
Vaatplanten
Roodwieren
Groenwieren
Bruinwieren
Zeevogels
 
   
 
Soorten
 
 
Data pager
Data pager
Page size:
PageSizeComboBox
select
 656 items in 33 pages
ZoekbeeldKenmerken
 
               
Data pager
Data pager
Page size:
PageSizeComboBox
select
 656 items in 33 pages
Dunne parelmoerneut
Ennucula tenuis


Lees verder...
Dunne parelmoerneut
Ennucula tenuis
<p>Mariene tweekleppige. Tot 6 mm. Glanzend geelbruine, matig stevige schelpjes. Leeft ingegraven in slibhoudende bodems met hoogstens de achterrand van de schelpen boven de bodem. Schelpen aan de binnenzijde glanzend parelmoerkleurig met een taxodont slot. Leeft verder van de kust, spoelt zelden of nooit aan.</p>

Lees verder...
Ennucula tenuis

Mariene tweekleppige. Tot 6 mm. Glanzend geelbruine, matig stevige schelpjes. Leeft ingegraven in slibhoudende bodems met hoogstens de achterrand van de schelpen boven de bodem. Schelpen aan de binnenzijde glanzend parelmoerkleurig met een taxodont slot. Leeft verder van de kust, spoelt zelden of nooit aan.

Afmeting: 6 x 5 mm.
Schelpkleur:
Variërend van grijsgroen of grijsbruin tot donker bruin (opperhuid). Schelpjes zelf zijn lichter, crèmewit.
Schelpvorm: De schelpjes zijn dunwandig en hebben een glanzend oppervlak, Wanneer de achterkant verticaal wordt gehouden, is de bovenkant boven het horizontale vlak gebogen. Het maantje is lancetvormig.
Sculptuur:
Concentrische groeilijnen worden gekruist door alleen microscopisch waarneembare radiaire lijntjes.
Slot:
Het slot heeft 16-18 tandjes in de voorste groep en 6-10 in de achterste.
Binnenzijde schelp: Glanzend (iriserend) parelmoer. De onderrand van de schelp is glad, ongecreneleerd. Geen mantelbocht.

Door toename van de onderzoeksinspanning is het aantal 10 x 10 km hokken toegenomen, maar de kans de soort aan te treffen in een bodemmonster is in de periode 1960-2010 sterk afgenomen.

Wijd verspreid op het noordelijk halfrond, langs de gehele Europese Atlantische kust en in de Middellandse Zee. Elders onder meer langs de Noord-Amerikaanse oost- en westkust en verder vanaf de Beringstraat tot aan Japan.
In het Nederlandse Noordzeegebied voornamelijk bekend van de Oestergronden, het Friese Front en enkele verspreide vindplaatsen rond de Klaverbank en in het offshore-gebied bij Texel.

Op het strand: Van het strand, ook van de Waddeneilanden, zijn nog geen schelpen gemeld. Meldingen uit Zeeland hebben alle betrekking op fossiel materiaal.

Mariene soort. Voornamelijk ingegraven in slibhoudende bodems. De dieren zijn 'selective depositfeeders’, ze verzamelen hun voedsel door met de tot lange tasters uitgegroeide mantelflappen algenmateriaal en detritus uit de toplaag van het sediment te verzamelen en naar de mond te transporteren. Dit in tegenstelling tot veel andere tweekleppigen, die de al dan niet in sifonen uitgegroeide in- en uitstroomopeningen van de mantel gebruiken om water met voedseldeeltjes aan te zuigen en dat via de kieuwen uit te zeven (filteraars). Omdat echte sifonen ontbreken, wordt bij Nuculidae een waterstroom door de hele mantelholte geleid door een wapperende beweging van de franjebanden langsde mantelflappen, de mantelranden en de kieuwen.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting vindt plaats via de waterkolom in zomer en najaar. Ze kunnen minstens 3 jaar worden.
 140584SoortenalbumNederlandZoutwaterSMP|ANM
Dunschalig zeeklitschelpje
Tellimya tenella


Lees verder...
Dunschalig zeeklitschelpje
Tellimya tenella
Mariene tweekleppige. Tot 5 mm. Schelpkleur: verse exemplaren zijn blauwachtig wit en iets transparant en hebben vaak een roestkleurige aanslag. Lege schelpen zijn doorgaans ondoorschijnend en cr&egrave;mewit. De umbo&rsquo;s liggen gezien vanaf de voorrand van de schelp op ongeveer tweederde van de totale schelplengte. Oppervlak glad, met fijne groeilijnen. Geen mantelbocht. Deze soort leeft in associatie met de in de bodem ingegraven Modderzeeklit Brissopsis lyrifera, Bekend uit de Noordzee (Oestergronden). Niet van het strand bekend.

Lees verder...
Tellimya tenellaMariene tweekleppige. Tot 5 mm. Schelpkleur: verse exemplaren zijn blauwachtig wit en iets transparant en hebben vaak een roestkleurige aanslag. Lege schelpen zijn doorgaans ondoorschijnend en crèmewit. De umbo’s liggen gezien vanaf de voorrand van de schelp op ongeveer tweederde van de totale schelplengte. Oppervlak glad, met fijne groeilijnen. Geen mantelbocht. Deze soort leeft in associatie met de in de bodem ingegraven Modderzeeklit Brissopsis lyrifera, Bekend uit de Noordzee (Oestergronden). Niet van het strand bekend.

Afmetingen: L. tot 5 mm, H. tot 3 mm.
Schelpkleur: Verse exemplaren zijn blauwachtig wit en iets transparant en hebben vaak een roestkleurige aanslag. Lege schelpen zijn doorgaans ondoorschijnend en crèmewit.
Schelpvorm: De kleppen zijn minder bol dan bij het Ovale zeeklitschelpje en ook duidelijk minder langgerekt.
Sculptuur: Het oppervlak van de schelp is glad met fijne groeilijnen.
Slot: De rechterklep heeft een cardinale tand, de linker een laterale tand die voor het midden ligt Binnenzijde schelp:  2 spierindruksels. Geen mantelbocht.

Dier: Als bij het Ovale zeeklitschelpje, de mantel heeft echter relatief weinig papil- of franjevormige tentakels. Er is een grote lange instroomsifo aan de bovenzijde en een korte uitstroomsifo aan de onderzijde. Lichaamskleur witachtig.

 

Zowel de Modderzeeklit als het ‘Dunschalige zeeklitschelpje’ hebben een boreale verspreiding en zijn aangetroffen van Noord- Noorwegen tot in het Kattegat en op de hier op kaart weergegeven vindplaatsen. De meest westelijke vindplaats bevindt zich op de Porcupine Bank ten westen van Ierland. Ook rond de Britse Eilanden aangetroffen, maar niet ten zuiden daarvan. De dieren leven vooral op diepten tussen 17 en 750 m. Minder dan 5% kwam van diepten beneden de 150 m. In het Nederlandse deel van de Noordzee kan de Modderzeeklit worden gevonden op een verspreid aantal locaties in de Oestergronden. Omdat deze tweekleppige alleen wordt gevonden op plaatsen waar deze zee-egel leeft, blijft de verspreiding ook beperkt tot die locaties. Alle waarnemingen zijn van recente datum. Voor het eerst waargenomen in 1991. Daarna in diverse hokken aangetroffen, alle gelegen op of rond de Oestergronden.

Op het strand: Nog niet gemeld.

De soort leeft in associatie met de in de bodem ingegraven Modderzeeklit Brissopsis lyrifera. Deze soort, die verwant is aan de (gewone) Zeeklit, komt voor op enige afstand van de kust op slibrijke bodems of klei. Op één zee-egel kunnen meerdere zeeklitschelpjes voorkomen. Van de leefwijze is verder niet veel bekend. De dieren zijn hermafrodiet en de eieren in de kieuwen bewaard, waar de larven ook gedurende de eerste levensstadia verblijven. 152397SoortenalbumNederlandZoutwaterANM
Dwergbolk
Trisopterus minutus


Lees verder...
Dwergbolk
Trisopterus minutus
Zeevis. Tot 30 cm, meestal kleiner. Egaal geelbruin, rug iets donkerder, buik lichter. Nooit band- of streeppatronen. Kleine zwarte stip boven de basis van de borstvinnen. Bek iets onderstandig. Duidelijke baarddraad onder de kin. Drie rugvinnen en twee niet vergroeide anaalvinnen. Voorzijde eerste anaalvin net achter de eerste rugvin beginnend. Vrij algemeen op zandbodems, rond wrakken en in Zeeland langs stenige oevers. Zwemt in kleine scholen.

Lees verder...
Trisopterus minutusZeevis. Tot 30 cm, meestal kleiner. Egaal geelbruin, rug iets donkerder, buik lichter. Nooit band- of streeppatronen. Kleine zwarte stip boven de basis van de borstvinnen. Bek iets onderstandig. Duidelijke baarddraad onder de kin. Drie rugvinnen en twee niet vergroeide anaalvinnen. Voorzijde eerste anaalvin net achter de eerste rugvin beginnend. Vrij algemeen op zandbodems, rond wrakken en in Zeeland langs stenige oevers. Zwemt in kleine scholen.Afmetingen: Lengte tot 30 cm, meestal kleiner.
Kleur: Egaal geelbruin, enigszins donkerder op de rug en lichter bij de buik, maar zonder band- of streeppatronen. Een kleine zwarte stip aan de bovenkant van de basis van de borstvinnen.
Vorm: Iets onderstandige bek met duidelijke baarddraad onder de kin.  
Vinnen: De Dwergbolk heeft drie vinnen op de rug. en twee (niet met elkaar vergroeide) anaalvinnen. De voorste rugvin loopt minder sterk uit in een stekelvorm. De voorzijde van de eerste anaalvin begint net achter de eerste rugvin.
 Noordoost- en Noordwest-Atlantische Oceaan, Kattegat, Noordzee en Middellandse Zee. Langs de Nederlandse kust algemeen, maar vooral jonge exemplaren. Niet in grote aantallen. In de Noordzee vaak bij wrakken. In Zeeland langs rotsachtige kusten.

Dwergbolken leven in kleinere scholen op zandbodems, mar vaak nabij hard substraat (stenen, wrakken). Ook dichter bij de kust en in de Zeeuwse wateren. Leeft steeds nabij de bodem op diepten tussen 5 en 250 meter. Paait in de wintermaanden. Het voedsel bestaat uit kleinere bodemorganismen, maar ook uit vrijzwemmende kreeftachtigen en kleine vissen.

 126446SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Dwergbot
Phrynorhombus norvegicus


Lees verder...
Dwergbot
Phrynorhombus norvegicus
Mariene vissoort (zeevis). Kleine langwerpige platvis met ogen op de linkerzijde. Tot 12 cm. Linkerkant bruin met gele, oranje of roodbruine, vaak kommavormige vlekken. Rechterzijde wit met een zichtbare zijlijn. Oppervlak bedekt met grove schubben waarvan de randen getand zijn. De rugvin begint iets voor het rechteroog. De buik- en anaalvin lijken door te lopen, maar zijn niet vergroeid.

Lees verder...
Phrynorhombus norvegicusMariene vissoort (zeevis). Kleine langwerpige platvis met ogen op de linkerzijde. Tot 12 cm. Linkerkant bruin met gele, oranje of roodbruine, vaak kommavormige vlekken. Rechterzijde wit met een zichtbare zijlijn. Oppervlak bedekt met grove schubben waarvan de randen getand zijn. De rugvin begint iets voor het rechteroog. De buik- en anaalvin lijken door te lopen, maar zijn niet vergroeid.Afmetingen: Gemiddeld nog geen 10 cm (maximaal 12 cm).
Kleur: Gekleurde linkerkant lichtbruin of geelachtig met geelbruine tot roodbruine, vaak kommavormige, onregelmatige vlekken, die vaak in dwarsverband staan. Ook rozerode of oranje ronde vlekken kunnen in het patroon voorkomen. In rotsachtige gebieden passen de dieren zich goed aan aan een rotsachtige ondergrond begroeid met roodalgen. Het oppervlak van de vis kan ook begroeid raken met andere organismen. Rechterzijde (blinde onderzijde) witachtig, maar wel met een zichtbare zijlijn.
Vorm: Platvis met ogen op de linkerzijde. Zeer kleine, langwerpige soort. Het oppervlak is bedekt met grove schubben. De randen van de schubben zijn getand, daardoor voelt de vis ruw aan.
Vinnen: De rugvin begint iets voor het rechteroog. De buik- en anaalvin lijken door te lopen, maar zijn in feite niet met elkaar vergroeid.  Rug- en anaalvin lopen rond de staartwortel uit in een soort lobben.
 Noordoost-Atlantische Oceaan, vanaf het arctisch gebied (Moermansk), zuidwaards via Noorwegen en IJsland, de Britse eilanden, de Noordzee (nu en dan in Skagerrak en Kattegat), tot aan de Golf van Biskaje. Langs de Nederlandse kust zeldzaam.Leeft op stenige bodems op een diepte van 20-170 meter. Gewoonlijk alleen onder puur mariene omstandigheden. Leeft voornamelijk op stenige bodems. De dieren kunnen zich met hun vinnen stevig aan hard substraat hechten en zo ook op de verticale zijden van rotsen en stenen voorkomen. Het voedsel bestaat vooral uit kreeftachtigen en wormen. De paaitijd valt tussen april en juli. De eieren leven ongeveer een week vrij zwevend in het water. De vislarven brengen eveneens eerst een periode zwevend in het water door, waarna ze bij een lengte van circa 10-13 mm tot kleine platvis transformeren en dan naar de bodem afzakken. 127147SoortenalbumNederlandZoutwater 
Dwerg-drijfhorentje
Pusillina inconspicua


Lees verder...
Dwerg-drijfhorentje
Pusillina inconspicua
Mariene huisjesslak. Tot 3 mm. Glasachtig doorschijnend, cr&egrave;mewit of bleekwit, met duidelijk donkerrood of paars topje. Vaak dunschalig (soms veel dikker) horentje met 4-6 matig bolle windingen. Top spits, mondopening hoekig. Buitenlip vaak verdikt. Geen navel. Laatste winding vaak glad, maar soms met smalle (nu en dan ook bredere) verticale ribjes en soms onregelmatige spiraallijntjes. Dier met lange koptentakels, ogen op duidelijke verdikking aan de basis. Voet kort en smal, met 1 achtervoettentakel. Lichaamskleur cr&egrave;mewit of grijswit. Op wieren en/of hydropoliepen. Zeeland en Noordzee, zelden levend gemeld, maar spoelt veel vers/levend aan.

Lees verder...
Pusillina inconspicuaMariene huisjesslak. Tot 3 mm. Glasachtig doorschijnend, crèmewit of bleekwit, met duidelijk donkerrood of paars topje. Vaak dunschalig (soms veel dikker) horentje met 4-6 matig bolle windingen. Top spits, mondopening hoekig. Buitenlip vaak verdikt. Geen navel. Laatste winding vaak glad, maar soms met smalle (nu en dan ook bredere) verticale ribjes en soms onregelmatige spiraallijntjes. Dier met lange koptentakels, ogen op duidelijke verdikking aan de basis. Voet kort en smal, met 1 achtervoettentakel. Lichaamskleur crèmewit of grijswit. Op wieren en/of hydropoliepen. Zeeland en Noordzee, zelden levend gemeld, maar spoelt veel vers/levend aan.Afmetingen: H. tot 3 mm, B. tot 2 mm.
Schelpkleur: Glasachtig doorschijnend, crèmewit of bleekwit, met een duidelijk herkenbaar donkerrood of paars topje.
Schelpvorm: Vaak dunschalig (soms veel dikker) horentje met een variabele vorm en 4-6 matig bolle windingen. De top is spits, de mondopening hoekig tot bijna vierkant. Buitenlip vaak verdikt. Een navel ontbreekt of is nauw.

Sculptuur: Laatste winding vaak glad, maar soms met smalle (nu en dan ook bredere) verticale ribjes. Soms onregelmatige spiraallijntjes.

Dier: Koptentakels lang en dun, ogen op duidelijke verdikking aan de basis. Voet kort en vrij smal, met een enkele, lange slanke achtervoettentakel op het uiteinde. Lichaamskleur crèmewit of grijswit, met vale gele vlekken.

 

Van het Arctisch Gebied en de Oostzee tot de Azoren en de Middellandse Zee. In Nederland autochtoon bekend uit de Oosterschelde, waar de soort in 1989 en 1990 meerdere keren is aangetroffen op de duiklocatie ‘Weldamse weg’ op Obelia spec. De soort is nog maar weinig levend gemeld, vermoedelijk vanwege de geringe afmetingen, de gelijkenis met kleine huisjes van Wadslakje Peringia ulvae en het feit dat de soort vrij lastig te herkennen is. Ook bij Noordzeebemonsteringen zelden gevonden.

Op het strand: De dieren moeten in redelijke aantallen voorkomen in het sublitoraal, gezien de regelmaat waarmee vaak aanzienlijke aantallen huisjes met vleesresten, operculum en nog levende dieren aanspoelen in zeer fijn aanspoelsel op het strand. Mogelijk leven ze op organismen als hydropoliepen.

In het litoraal en (vooral) sublitoraal van rots- en zandkusten. Aangetroffen tot diepten van ruim 100 m. O.a. levend tussen roodwieren op hard substraat. Hoogstwaarschijnlijk echter ook tussen andere organismen, zoals hydropoliepen. Het voedsel bestaat onder andere uit diatomeeën, algen en detritus. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De mannetjes zijn vaak iets kleiner. Voortplanting in noordelijker streken aan het einde van de zomer, in zuidelijker gebieden al eerder. Eieren afgezet in lensvormige eicapsules op divers substraat. Leeftijd: vermoedelijk eenjarig. 141334SoortenalbumNederlandZoutwaterSMP|ANM
Dwerginktvis
Sepiola atlantica


Lees verder...
Dwerginktvis
Sepiola atlantica
<p>Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5 paar armen, waarvan &eacute;&eacute;n paar langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin. Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen).</p>

Lees verder...
Sepiola atlantica

Tienarmige inktvis. Mariene soort. Tot ca. 5 cm. Melkachtig transparant, met bruinrode en gele pigmentvlekjes. Kleine soort met plomp, zakvormig lichaam, aan de rugzijde met de kop vergroeid. Aan de kop 5 paar armen, waarvan één paar langer. Aan weerszijden een ronde flapvormige vin. Schelp: 18 mm, inwendig, chitineus zonder kalk. Ondiep tot 90 m. Noordzee, Waddenzee, Zeeland (Ooster- en Westerschelde, Grevelingen).

Afmetingen: Totale lengte tot ca. 5 cm.
Lichaamskleur:
Het lichaam is melkachtig transparant, met veel bruinrode en gele pigmentvlekjes. Doordat deze vlekjes (chromatoforen) razendsnel in grootte kunnen veranderen, kan het dier snel van kleur veranderen.
Lichaamsvorm: Kleine soort met een plomp, zakvormig lichaam. Aan de rugzijde is het lichaam met de kop vergroeid. Aan de kop zitten 5 paar armen, waarvan één paar langer is.
Armen:
De Dwerginktvis bezit 5 paar armen. Één paar armen is langer en wordt gebruikt om prooien mee te vangen. Elke arm bevat 2 tot 8 zuignapjes. Bij het mannetje bevat één arm een groef, waarmee het sperma in de lichaamsopening van het vrouwtje gebracht wordt.
Vinnen:
Rondom het lichaam zit aan weerszijden een ronde flapvormige vin van ca 10 mm diameter.
Schelp:
een skelet ontbreekt. Het dier bezit alleen een chitineus inwendig rugschild, dat ca 18 mm lang kan zijn. Dit schild bevat geen kalk, zoals bij de zeekat, zodat het nagenoeg transparant is.
Overig: (Zoektip) Dwerginkvissen leven op zachte bodems,waar ze zich kunnen ingraven bij gevaar. De dieren zijn doorgaans nieuwsgierig en komen weer tevoorschijn als je geduldig bent. Het ondiepe water bij het Koepeltje is een goede plek om te zoeken.

 Van Noorwegen langs alle kusten van Noordwest-Europa tot Marokko. Waar de waterdiepte meer dan 50-60 m bedraagt, wordt de kans op andere Sepiola-soorten groter. Bij rotskusten met baaien komen de dieren soms wel in de baai, maar niet daarbuiten voor. Uit Nederland is de Dwerginktvis bekend van Zeeland, de Waddenzee en de Noordzee. Vooral in het Oosterschelde-bekken en Grevelingenmeer vaak door duikers waargenomen. In het late voorjaar soms in strandpoelen en zwinnen. De soort wordt regelmatig door garnalenkotters gevangen en is ook als kornetvangst gemeld.

Pelagische bodembewoner van ondiepe kustwateren en estuaria, tot 90 m diep. De dieren liggen in zachte bodems ingegraven in het zand te wachten op een prooi, die vanuit deze hinderlaag wordt buitgemaakt. Het voedsel bestaat vooral uit jonge garnalen en aasgarnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. De 3 mm grote eieren worden in ongekleurde doorzichtige trosjes van ten hoogste 50 stuks gelegd en aan allerlei substraat vastgemaakt.

 141454SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Dwerg-pijlinktvis
Alloteuthis subulata


Lees verder...
Dwerg-pijlinktvis
Alloteuthis subulata
Tienarmige inktvis. Mariene soort. Mannetjes tot 20, vrouwtjes tot 17 cm. Lichaamskleur vuilwit tot bruinrood met regelmatig verdeelde chromatoforen. Lichaam slank pijlvormig. Vangarmen met twee rijen zuignapjes. Op de lepels van de tentakels vier rijen zeer kleine zuignapjes. Vinnen beginnend op ca. een derde van de mantellengte. Inwendig gelegen gladius (schelp/rugschild) veervormig, alleen bestaand uit chitine zonder kalk. Schelpkleur: deels doorschijnend bruingeel.

Lees verder...
Alloteuthis subulataTienarmige inktvis. Mariene soort. Mannetjes tot 20, vrouwtjes tot 17 cm. Lichaamskleur vuilwit tot bruinrood met regelmatig verdeelde chromatoforen. Lichaam slank pijlvormig. Vangarmen met twee rijen zuignapjes. Op de lepels van de tentakels vier rijen zeer kleine zuignapjes. Vinnen beginnend op ca. een derde van de mantellengte. Inwendig gelegen gladius (schelp/rugschild) veervormig, alleen bestaand uit chitine zonder kalk. Schelpkleur: deels doorschijnend bruingeel.

Afmetingen: Mantellengte bij mannetjes tot 14, bij vrouwtjes tot 12 cm. Lengte hele dier: tot 20 (man)  tot 17 cm (vrouw)
Lichaamskleur: Variërend van vuilwit tot bruinrood, de typischekleurschakeringen van een kustbewoner die zich goed aan de achtergrond kanaanpassen. De vele kleine en grote chromatoforen zijn zeer regelmatig over hetlichaam verdeeld.
Lichaamsvorm: Het lichaam is slank pijlvormig, uitlopend in een punt. Bij het mannetje is die zeer scherp. De mantelrand steekt aan de rugzijde in een afgeronde punt naar voren over de verbinding met de kop, maar is niet met de kop vergroeid.
Armen: Op de vangarmen twee rijen zuignapjes. De lepels aan de uiteinden van de langere tentakels zijn maar weinig breder dan de tentakels en hebben vier rijen zeer kleine zuignapjes. Bij het mannetje is de vierde arm linksgehectocotyliseerd, vooral de top is omgevormd om de spermatoforen over te brengen.
Vinnen: De vinnen zijn, op de rug gezien, hartvormig en beginnen op ongeveer een derde van de mantellengte, gerekend vanaf de mantelrand. 

Schelp (rugschild): De inwendig gelegen gladius is slank, veervormig en bestaat uit chitine zonder kalk. Hij beslaat de totale dorsale mantellengte. De schelpkleur is deels doorschijnend licht- tot bruingeel.

 

Van de Shetland-Eilanden tot in de Middellandse Zee. Alleen dicht langs de kust. Het is in de Noordzee de meest voorkomende inktvissoort. In Nederland wordt de soort tot vlak voor de kust waargenomen, met name in het Waddengebied en de Zeeuwse wateren. In de Oosterschelde vooral waargenomen in de maanden mei, juni en juli.

Op het strand: Zelden spoelen levende dieren aan. De eieren zijn nu en dan te vinden, de schelp (rugschild) slechts bij hoge uitzondering.

Pelagische leefwijze. Bewoner van ondiepe kustwateren, leeft vlak boven de bodem. Trekt in het voorjaar naar de kust om eieren af te zetten, waarna de volwassen dieren sterven. Jonge dieren trekken bij dalende watertemperatuur in het najaar langs de kust naar het diepere en dan nog warmere water in het midden van de Noordzee. Het voedsel bestaat uit kleine vis en garnalen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Paaitijd langs de Nederlandse kust in voorjaar en zomer. De 2 mm grote eieren liggen ingekapseld in een aantal gelatineachtige, ongekleurde en meestal doorzichtige strengen van 10 cm, die in trosjes, met een steeltje op wier of ander substraat worden vastgemaakt.

 153131SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Dwergtong
Buglossidium luteum


Lees verder...
Dwergtong
Buglossidium luteum
Zeevis. Tot 18 centimeter. Geelbruin, zandkleurig met vlekjes, rug- en anaalvin met om de 6 vinstralen een donkere streep. Vrij langgerekte platvis. De ogen staan aan de rechterzijde. Borstvin nauwelijks ontwikkeld. Zand- en modder, tot ca 50 m. Noordzee en kustgebied, algemeen.

Lees verder...
Buglossidium luteumZeevis. Tot 18 centimeter. Geelbruin, zandkleurig met vlekjes, rug- en anaalvin met om de 6 vinstralen een donkere streep. Vrij langgerekte platvis. De ogen staan aan de rechterzijde. Borstvin nauwelijks ontwikkeld. Zand- en modder, tot ca 50 m. Noordzee en kustgebied, algemeen.

Afmetingen: Tot 18 centimeter.
Kleur: Geelbruine zandkleur met vlekjes, op de rug- en anaalvin zit om de 6 vinstralen een donkere streep.
Vorm: Platvis, ogen op rechterzijde. De snuit is afgerond en steekt voor de bek uit (onderstandige bek).
Vinnen: De rug- en anaalvin lopen rondom, van iets achter de kop tot aan de staart. Borstvin aan de ongepigmenteerde zijde nauwelijks ontwikkeld.

 Noordoost-Atlantische Oceaan, Oostzee, Kattegat, Noordzee tot in het Middellandse Zee. Langs de Nederlandse kust algemeen.

De dwergtong leeft op zand- en modderbodems, tot een diepte van ca. 50 meter. De paaitijd loopt van maart tot juli. Het voedsel bestaat uit wormachtigen en kleine kreeftachtigen.

 127153SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Dwergzeedonderpad
Micrenophrys lilljeborgii


Lees verder...
Dwergzeedonderpad
Micrenophrys lilljeborgii
Mariene vissoort (zeevis). Tot 7,4 cm). Rug en flanken bruinachtig. Vaak vier donkerdere dwarsbanden. Kop grijsgeel. Mannetjes in de paaitijd met rode vlekken. Kop en lichaam gepantserd met ruwe, deels gestekelde beenplaten. Rugzijde wat verhoogd. Brede, eindstandige bek met verdikte lippen. Kieuwdeksels ruw, met een lange stekel. Twee gescheiden rugvinnen, de eerste heeft stevige stekels. Buikvinnen en anaalvin hebben ook stekelvormige vinstralen. Borstvinnen groot. Geen met de buikhuid verbonden overstekende flap onder de kieuwen. Zeldzame, noordelijke soort. Nu en dan in de Nederlandse Noordzee.

Lees verder...
Micrenophrys lilljeborgiiMariene vissoort (zeevis). Tot 7,4 cm). Rug en flanken bruinachtig. Vaak vier donkerdere dwarsbanden. Kop grijsgeel. Mannetjes in de paaitijd met rode vlekken. Kop en lichaam gepantserd met ruwe, deels gestekelde beenplaten. Rugzijde wat verhoogd. Brede, eindstandige bek met verdikte lippen. Kieuwdeksels ruw, met een lange stekel. Twee gescheiden rugvinnen, de eerste heeft stevige stekels. Buikvinnen en anaalvin hebben ook stekelvormige vinstralen. Borstvinnen groot. Geen met de buikhuid verbonden overstekende flap onder de kieuwen. Zeldzame, noordelijke soort. Nu en dan in de Nederlandse Noordzee.Afmetingen: Circa 5 cm (tot 7,4 cm).
Kleur: Rugzijde en flanken bruin tot olijfgroen, met vaak vier donkerdere dwarsbanden. De kop is grijsgeel. In de paaitijd krijgen de mannetjes rode vlekken.
Vorm: Plompe vis met een brede, platte kop met veel stekels. Kop en lichaam gepantserd met beenplaten met diverse stekels. Rugzijde wat verhoogd. Brede, eindstandige bek met verdikte lippen. Kieuwdeksels eveneens ruw, met een lange stekel. Geen overstekende flap onder de kieuwen onder de kop die verbonden is met de buikhuid.
Vinnen: Twee gescheiden rugvinnen, waarvan de eerste met stevige stekels. Buikvinnen en anaalvin eveneens met stekelvormige vinstralen. Borstvinnen groot, ze kunnen wijd worden uitgespreid. Vinnen: Voorste rugvin met 8-9 stekelvormige vinstralen, tweede rugvin met 11-12 vinstralen. Borstvinnen met 15-16 vinstralen, anaalvin met 6-9 vinstralen.
 Noordoost-Atlantische Oceaan vanaf IJsland, Ierland, de Faeröer, Witte Zee, Zweden en Noorwegen, Kattegat en Skagerrak, rondom de Britse eilanden tot aan de Frans-Atlantische kust. In het gehele verspreidinsgebied relatief schaars. In de Noordzee zeldzaam, in Nederlandse wateren uiterst schaars.Komt voor op bodems met hard substraat, op dieptes van 20 tot 100 meter of meer. Ook op grint en in grof zand met schelpfragmenten en tussen zeewier aangetroffen. Leeft ook in koude wateren, met soms temperaturen rond en zelfs beneden de 0 °C. Nu en dan ook in meer brakke wateren. Het voedsel bestaat uit kreeftachtigen (amphipoda, decapoda) en kleine vissoorten. Paaitijd in het voorjaar, periode maart-april. De eieren worden afgezet in klompen op de bodem. De vislarven leiden aanvankelijk een pelagisch bestaan.  127201SoortenalbumNederlandZoutwater 
Echt darmwier
Ulva intestinalis


Lees verder...
Echt darmwier
Ulva intestinalis
Tot 30 cm lang. Lichtgroen tot donkergroen van kleur. Voelt zacht en breekbaar aan. Thallus (plantvorm) is buisvormig, vaak opgezwollen door luchtbellen in de buizen, en kan afgeplat zijn. Verbreed vanaf de basis naar de top. De wand van de buis is &eacute;&eacute;n cellaag dik. Is meestal onvertakt, met hoogstens een paar vertakkingen aan de basis.

Lees verder...
Ulva intestinalisTot 30 cm lang. Lichtgroen tot donkergroen van kleur. Voelt zacht en breekbaar aan. Thallus (plantvorm) is buisvormig, vaak opgezwollen door luchtbellen in de buizen, en kan afgeplat zijn. Verbreed vanaf de basis naar de top. De wand van de buis is één cellaag dik. Is meestal onvertakt, met hoogstens een paar vertakkingen aan de basis.

Zeewier. Groenwier. Deze soort van de groep van de darmwieren ziet er ook echt uit als een darm: hij is vrijwel onvertakt en vormt een buis van ca.1 cm dikte, die er vaak opgeblazen uitziet vanwege luchtbellen die er in zitten. Deze buizen zitten aan het ene einde vast aan de ondergrond. Ze worden zo’n 75 cm lang en bovenaan zijn ze breder dan aan de onderkant. De plant is chromatofoor, wat inhoud dat het een drager is van pigmenten die voor fotosynthese dienen. 

Dit wier is bleekgroen tot donkergroen.

De plant heeft zowel een geslachtelijke als een individuele voortplanting.

 Komt vrijwel overal op de wereld voor, in de gematigde tot subtropische gebieden voor. In Nederland bijna overal in de ondiepere delen van de Oosterschelde, het Waddengebied en op veel plaatsen in de meer open Noordzee. Ook in meer binnendijks gelegen gebieden en plaatsen met brak water.Van de gemiddelde waterlijn tot boven het inter-getijdengebied; ook in poeltjes boven hoogwater. Kan heel goed tegen lage zoutgehaltes, soms lijkt het er zelfs op dat deze soort ervan houdt dat er af en toe zoet water langsstroomt. Op rotsen, stenen, schelpen, hout. Vaak ook op constructies in het water, zoals steigerpalen. 234471SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO|LIMP|SMP
Echte poliepvlo
Stenothoe marina


Lees verder...
Echte poliepvlo
Stenothoe marina
Mariene poliepvlo. Leeft op Tubularia sp..

Lees verder...
Stenothoe marinaMariene poliepvlo. Leeft op Tubularia sp..     103166SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Echte zoetwaterspons
Ephydatia fluviatilis


Lees verder...
Echte zoetwaterspons
Ephydatia fluviatilis
<p>Spons uit zoet en licht-brak water. Korstvormende soort. Bedekking tot meerdere cm<sup>2</sup>. Groen in ondiep water door symbiotische algen, in dieper water geelwit of bruinroze.</p>

Lees verder...
Ephydatia fluviatilis

Spons uit zoet en licht-brak water. Korstvormende soort. Bedekking tot meerdere cm2. Groen in ondiep water door symbiotische algen, in dieper water geelwit of bruinroze.

Afmetingen: Korstvormende sponzen kunnen een oppervlakte van meerdere cm2 bedekken, vertakte sponzen kunnen wel een meter lang worden.
Kleur: In dieper water zijn sponzen wit, geel, roze of bruin. In ondieper water kunnen ze ook groen gekleurd zijn door symbiotische algen.
Spicula: Lange dubbelpuntige naalden, 180-550um. Ook kleine (25 um) haltertjes waarvan in de praktijk de uiteinden als rafelige rondjes te zien zijn (zie foto's).

 Europa, Canada. In alle stilstaande en vooral zacht stromende zoete wateren.Sponzen komen zowel in stromende als stilstaande wateren voor. Ze kunnen ook op grotere diepten voorkomen. Zelfs onder de stenen zijn nog sponzen te vinden. Ze kunnen ook hangend voorkomen en vormen dan vertakte, gewei-achtige structuren. In stromende wateren blijven de sponzen compacter en vormen zelden geweivormige uitlopers. De Echte zoetwaterspons is te vinden op alle niet te zachte substraten in zoet water. Zelfs op waterplanten.Zoetwatersponzen kunnen het hele jaar gevonden worden, maar in de winter vormen veel sponzen gemmulae.467609SoortenalbumNederlandBrakwater|ZoetwaterMOO
Effen vliesworm
Leptoplana tremellaris


Lees verder...
Effen vliesworm
Leptoplana tremellaris
Er zijn twee langwerpige groepen van 20-25 cerebrale oogvlekjes en twee meer naar achteren en naar buiten Liggende, ronde groepen van 6-12 tentaculaire oogvlekjes, die iets groter zijn. Tentakels zijn niet aanwezig.

Lees verder...
Leptoplana tremellarisEr zijn twee langwerpige groepen van 20-25 cerebrale oogvlekjes en twee meer naar achteren en naar buiten Liggende, ronde groepen van 6-12 tentaculaire oogvlekjes, die iets groter zijn. Tentakels zijn niet aanwezig.Kleur: effen witachtig, grijsachtig of grauwbruin, meestal enigszins transparant.
Lengte: maximale lengte bedraagt 25 mm.
 De soort komt in het Nieuwediep en op schorren in de Oosterschelde voor. In het deltagebied is deze soort wijd verspreid in de Oosterschelde en in de Westerschelde tot Borssele.    142827SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO|LIMP
Egelslak
Acanthodoris pilosa


Lees verder...
Egelslak
Acanthodoris pilosa
Zeenaaktslak. Tot ca 30 mm. Ovale dieren. Rug bezet met zachte, puntige wratjes. Achter op de rug een krans met 7-9 geveerde kieuwen. Gelamelleerde rhinoforen in een onopvallende kleine schede. Deze zijn in volledig uitgestrekte toestand met een knik naar achteren gebogen. In Nederland regelmatig op <em>Alcyonidium</em> (Noordzee, Waddengebied, Grevelingenmeer, Ooster- en Westerschelde).

Lees verder...
Acanthodoris pilosaZeenaaktslak. Tot ca 30 mm. Ovale dieren. Rug bezet met zachte, puntige wratjes. Achter op de rug een krans met 7-9 geveerde kieuwen. Gelamelleerde rhinoforen in een onopvallende kleine schede. Deze zijn in volledig uitgestrekte toestand met een knik naar achteren gebogen. In Nederland regelmatig op Alcyonidium (Noordzee, Waddengebied, Grevelingenmeer, Ooster- en Westerschelde).

Afmetingen: In Nederland worden de dieren maximaal ± 30 mm lang.
Kleur:
Meestal grijs, soms heel donker, bruin of tegen tegen zwart aan. Maar er zijn ook volledig witte exemplaren in de Nederlandse kustwateren aangetroffen. Ze zijn altijd éénkleurig, jonge dieren soms met kleine donkere puntjes. Doordat de kleur en structuur van de rug van de Egelslak sterk lijkt op Alcyonidium, het voorkeursvoedsel, zijn de dieren die daar op gevonden worden goed gecamoufleerd.
Vorm: Ovale dieren. De rug is dicht bezet met zachte, puntige, tamelijk gelijkvormige wratjes. Achter op de rug staat een krans met 7 tot 9 geveerde kieuwen. De gelamelleerde rhinoforen staan in een onopvallende kleine schede en zijn in volledig uitgestrekte toestand met een knik naar achteren gebogen.

Eieren: De eieren liggen in een gegolfde gespiraliseerde band, met het smalle deel vastgehecht aan een harde ondergrond.

 Groot verspreidingsgebied: van Noord Noorwegen, IJsland tot in de Middellandse Zee. Ook aan de Amerikaanse Atlantische kust en langs de Amerikaanse westkust. In Nederland kan de Egelslak kan op harde substraten en bruinwieren gevonden worden, zowel in het Waddengebied als in de Ooster- en Westerschelde.Komt voor op harde substraten waarop het voedsel groeit. Vaak zijn dat mosselbanken. De soort leeft namelijk van mosdiertjes van het geslacht Alcyonidium, waarop de dieren veel te vinden zijn. Mosdiertjes van dit geslacht komen vaak voor op mosselschelpen, maar ook bijvoorbeeld op Bruinwieren. De dieren kunnen eieren afzetten vanaf een lengte van ± 10 mm.Zowel dieren als hun eieren kunnen in alle jaargetijden worden waargenomen.140627SoortenalbumNederlandZoutwaterMOO
Eikapsel Blauwe vleet
Dipturus batis


Lees verder...
Eikapsel Blauwe vleet
Dipturus batis
<p>Zeevis, eikapsel. Lengte ongeveer 2/3 x de breedte. Zonder hoorns gemiddeld 12 x 6 cm breed. Exemplaren op het strand na verdroging doorgaans zwart. Verse eieren brons- tot licht amberkleurig. Groot, langwerpig rechthoekig eikapsel met zowel aan de onder- als bovenkant korte hoorns. Oppervlak ruw, vezelig. Aan onderzijde tussen de hoorns een vlies. Zeldzaam op het strand. (Grotere exemplaren tot 20 cm of meer, horen vermoedelijk tot een andere soort: De Flappervleet). &nbsp;</p>

Lees verder...
Dipturus batis

Zeevis, eikapsel. Lengte ongeveer 2/3 x de breedte. Zonder hoorns gemiddeld 12 x 6 cm breed. Exemplaren op het strand na verdroging doorgaans zwart. Verse eieren brons- tot licht amberkleurig. Groot, langwerpig rechthoekig eikapsel met zowel aan de onder- als bovenkant korte hoorns. Oppervlak ruw, vezelig. Aan onderzijde tussen de hoorns een vlies. Zeldzaam op het strand. (Grotere exemplaren tot 20 cm of meer, horen vermoedelijk tot een andere soort: De Flappervleet).  

Afmetingen: De lengte van het eikapsel is ongeveer twee tot drie keer de breedte. Gemiddelde grootte van het eikapsel zonder de hoorns is ca 12 cm lang en 6 cm breed. (Er zijn echter exemplaren bekend van meer dan 20 cm lang, deze horen mogelijk tot een andere soort).
Kleur: Exemplaren op het strand zijn door verdroging doorgaans zwart. Verse eieren zijn brons- tot licht amberkleurig
Vorm: Het eikapsel is groot, tamelijk langwerpig rechthoekig met zowel aan de onderkant als de bovenkant korte hoorns (de uitsteeksels aan iedere 'hoek' van het ei).
Sculptuur: Het oppervlak van het eikapsel voelt vezelig aan. Aan onderzijde (distale zijde) tussen hoorns bevindt zich een vlies, het distale veld. De eikapsels hebben aan de zijkanten géén vliezige zomen.
Hoorns: zeer kort.
Overig: Uitgedroogde eikapsels kunnen het best bekeken worden door ze op te weken. Aan de bovenzijde (proximale zijde), tussen de hoorns, bevindt  zich de opening  waaruit de  jonge  Vleet  naar buiten is gekomen. Rond de opening bevindt zich een smalle zoom met vliezig weefsel.

 

Zie de pagina van de Vleet.

Zie de pagina van de Vleet.

 

711847

SoortenalbumNederlandZoutwaterSMP
Eikapsel Blonde rog
Raja brachyura


Lees verder...
Eikapsel Blonde rog
Raja brachyura
Zeevis, eikapsel. Exclusief hoorns ca 11,5-14,5 cm lang en ca 7-9 cm breed. Verse eieren zijn donkerbruin, roodachtig bruin of zwart. Exemplaren op het strand na verdroging doorgaans zwart. Langwerpig eikapsel. Hoorns aan de bovenkant 2x zo lang als aan de onderkant. Aan de lange zijkanten dunne zomen. De zoom aan de onderkant is breder. Oppervlak glad tot fijngestreept. Spoelt tegenwoordig nog maar weinig op het strand aan.

Lees verder...
Raja brachyuraZeevis, eikapsel. Exclusief hoorns ca 11,5-14,5 cm lang en ca 7-9 cm breed. Verse eieren zijn donkerbruin, roodachtig bruin of zwart. Exemplaren op het strand na verdroging doorgaans zwart. Langwerpig eikapsel. Hoorns aan de bovenkant 2x zo lang als aan de onderkant. Aan de lange zijkanten dunne zomen. De zoom aan de onderkant is breder. Oppervlak glad tot fijngestreept. Spoelt tegenwoordig nog maar weinig op het strand aan.

Afmetingen: Exclusief de hoorns zijn de kapsels circa 11,5 cm lang en circa 7,0 cm breed (maximaal 14,5 x 9,0 cm).
Kleur: Verse exemplaren zijn donkerbruin, roodachtig bruin of zwart, verdroogde exemplaren op het strand zijn doorgaans bruinzwart.
Vorm: De 'doos' van de eikapsels is langwerpig-rechthoekig. Aan de bovenkant (proximale zijde; die waaruit het jonge dier naar buiten is gekomen) zitten op de hoeken langere hoorns dan aan de onderkant (distale zijde). Onderaan is de zoom breder dan aan de bovenkant. Aan de lange zijkanten bevinden zich dunnere zomen (vliezige stroken). Aan de boven- en onderkant bevindt zich tussen de hoorns ook vliezig weefsel. De lengte van het eikapsel zonder de hoorns is ongeveer 1,5 x de breedte.
Sculptuur: Het oppervlak is glad tot fijngestreept.
Hoorns:
De Hoorns aan de bovenkant zijn twee keer zo lang als die aan de onderkant.
Overig: Uitgedroogde eikapsels kunnen het best bekeken worden door ze op te weken.

Afgenomen na 1955. Dit heeft vrijwel zeker te maken met toegenomen intensieve visserij.

Zie voor Areaal en verspreiding van de vis de pagina van soort (Blonde rog). Eikapsels van de Blonde rog werden in de jaren vóór 1955 geregeld gevonden langs de Nederlandse stranden. Daarna veel minder gevonden. Tegenwoordig een vrij zeldzame vondst.

Zie de pagina van de Blonde rog. 367297SoortenalbumNederlandZoutwaterSMP
Eikapsel Gevlekte rog
Raja montagui


Lees verder...
Eikapsel Gevlekte rog
Raja montagui
Zeevis, eikapsel. Iets langer dan breed. Hoorns aan de bovenkant (proximale zijde) even lang of hoogstens ietsje langer dan aan de onderkant. Verse exemplaren donker roodbruin, verdroogde exemplaren op het strand donker bruinzwart. Zoom bovenaan breder dan onderaan. Geen echte zomen aan de zijkanten. Oppervlak in de lengterichting fijn gestreept. Spoelt weinig aan, maar wel langs de hele kust.

Lees verder...
Raja montaguiZeevis, eikapsel. Iets langer dan breed. Hoorns aan de bovenkant (proximale zijde) even lang of hoogstens ietsje langer dan aan de onderkant. Verse exemplaren donker roodbruin, verdroogde exemplaren op het strand donker bruinzwart. Zoom bovenaan breder dan onderaan. Geen echte zomen aan de zijkanten. Oppervlak in de lengterichting fijn gestreept. Spoelt weinig aan, maar wel langs de hele kust.Afmetingen: Iets langer dan breed. Exclusief de hoorns zijn de kapsels circa 6,5 cm lang en circa 4,0 cm breed (maximaal 7,8 x 4,6 cm).
Kleur: Verse exemplaren zijn donker roodbruin, verdroogde exemplaren op het strand zijn doorgaans donker bruinzwart.
Vorm: De 'doos' van de eikapsels is langwerpig-rechthoekig. Bovenaan is de zoom breder dan aan de onderkant. Aan de lange zijkanten bevinden zich geen echte zomen.
Sculptuur: Het oppervlak lijkt glad maar is in de lengterichting fijn gestreept.
Hoorns: De hoorns op de hoekpunten aan de bovenkant (proximale zijde; die waaruit het jonge dier naar buiten is gekomen) zijn even lang (hoogstens iets langer) als de hoorns aan de onderkant (distale zijde).
Overig: Uitgedroogde eipkapsels kunnen het best bekeken worden door ze op te weken.
 Eikapsels van de Gevlekte rog spoelen nu en dan aan langs de hele kust. Voor Areaal en verspreiding, habitat en ecologie van de vis zelf, zie de beschrijving van de Gevlekte rog.Zie de pagina van de Gevlekte rog. 105887SoortenalbumNederlandZoutwaterSMP
Eikapsel Golfrog
Raja undulata


Lees verder...
Eikapsel Golfrog
Raja undulata
Zeevis, eikapsel. Iets langer dan breed, &eacute;&eacute;n kant boller dan de andere. Hoorns aan de bovenkant (proximale zijde) even lang of hoogstens ietsje langer dan de hoorns aan de onderkant (distale zijde). Distale hoorns sterk gekromd, proximale minder sterk. Donkerrood tot bruinzwart, verdroogd neigend naar zwart. Bovenkant met verbrede, vliezige zoom, onderkant vrijwel zonder. Dunnere zomen aan de zijkanten meestal grotendeels verdwenen. Wel kunnen er plukjes hechtingsvezels aan de zijkanten zitten. Spoelt weinig aan, maar wel langs de hele kust.

Lees verder...
Raja undulataZeevis, eikapsel. Iets langer dan breed, één kant boller dan de andere. Hoorns aan de bovenkant (proximale zijde) even lang of hoogstens ietsje langer dan de hoorns aan de onderkant (distale zijde). Distale hoorns sterk gekromd, proximale minder sterk. Donkerrood tot bruinzwart, verdroogd neigend naar zwart. Bovenkant met verbrede, vliezige zoom, onderkant vrijwel zonder. Dunnere zomen aan de zijkanten meestal grotendeels verdwenen. Wel kunnen er plukjes hechtingsvezels aan de zijkanten zitten. Spoelt weinig aan, maar wel langs de hele kust.Afmetingen: Iets langer dan breed. Exclusief de hoorns zijn de kapsels circa 8,0 cm lang en circa 5,0 cm breed (maximaal 8,2 x 5,2 cm).
Kleur: Verse exemplaren zijn donkerrood tot bruinzwart, verdroogde exemplaren op het strand neigen naar zwart.
Vorm: De 'doos' van de eikapsels is langwerpig-rechthoekig, aan één kant iets boller dan aan de andere. Aan de bovenkant zit een duidelijk verbrede, vliezige rand (zoom). Aan de onderkant ontbreekt deze vrijwel geheel. Ook aan de zijkanten zitten zomen, al zijn deze meestal grotendeels verdwenen. Wel kunnen er plukjes hechtingsvezels aan de zijkanten zitten.
Sculptuur: Het oppervlak lijkt glad, maar is in de lengterichting fijn gestreept.
Hoorns: Aan de bovenkant (proximale zijde; die waaruit het jonge dier naar buiten is gekomen) zitten op de hoeken puntige uitsteeksels (hoorns), die aan de uiteinden vaak iets naar binnen gebogen zijn. Dit geldt ook voor de maar weinig kleinere hoorns aan de onderkant (distale zijde), die vaak nog sterker naar binnen gebogen zijn.
Overig: Uitgedroogde eikapsels kunnen het best bekeken worden door ze op te weken.
 Eikapsels van de Golfrog spoelen maar weinig aan, ze zijn te vinden langs de hele kust. Voor Areaal en Verspreiding, evenals voor Habitat en ecologie: zie de pagina van de vis zelf (de Gevlekte rog).Zie de pagina van het dier zelf, de Gevlekte rog. 105891SoortenalbumNederlandZoutwaterSMP
Eikapsel Grootoog-rog
Leucoraja naevus


Lees verder...
Eikapsel Grootoog-rog
Leucoraja naevus
Zeevis, eikapsel. Doos langer dan breed, voor- en achterkant nogal bol. Hoorns aan de bovenkant lang, dun, naar binnen gebogen en ten minste twee keer zo lang als de hoorns aan de onderkant. Diep goudbruin tot meer roodbruin, verdroogd neigend naar zwart. Alleen aan de bovenkant een duidelijk verbrede, vliezige zoom. Aan de onderkant en de zijkanten geen duidelijke zomen. Een van de zeldzamere eikapsels, te vinden langs de hele kust.

Lees verder...
Leucoraja naevusZeevis, eikapsel. Doos langer dan breed, voor- en achterkant nogal bol. Hoorns aan de bovenkant lang, dun, naar binnen gebogen en ten minste twee keer zo lang als de hoorns aan de onderkant. Diep goudbruin tot meer roodbruin, verdroogd neigend naar zwart. Alleen aan de bovenkant een duidelijk verbrede, vliezige zoom. Aan de onderkant en de zijkanten geen duidelijke zomen. Een van de zeldzamere eikapsels, te vinden langs de hele kust.Afmetingen: Ongeveer 1/3 langer dan breed. Exclusief de hoorns zijn de kapsels circa 6,0 cm lang en circa 3,5 cm breed (maximaal 7,0 x 4,0 cm).
Kleur: Verse exemplaren zijn diep goudbruin tot meer roodbruin, verdroogde exemplaren op het strand neigen naar zwart.
Vorm: De 'doos' van de eikapsels is langwerpig-rechthoekig en relatief bol. Aan de bovenkant zit een duidelijk verbrede, vliezige rand (zoom). Aan de onderkant is geen zoom aanwezig. Ook aan de zijkanten zitten geen duidelijke zomen.
Sculptuur: Het oppervlak is bijna glad, hoogstens zeer fijn in de lengterichting gestreept.
Hoorns: Aan de bovenkant (proximale zijde; die waaruit het jonge dier naar buiten is gekomen) zitten op de hoeken lange, naar binnen gebogen, dunne, puntige uitsteeksels (hoorns). Deze hoorns zijn ten minste twee keer zo lang als die aan de onderkant (distale zijde).
Overig: Uitgedroogde eipkapsels kunnen het best bekeken worden door ze op te weken.
 Eikapsels van de Grootoogrog spoelden vroeger meer aan dan tegenwoordig. Momenteel is het een van de zeldzamere eikapsels, te vinden langs de hele kust. Voor Areaal en Verspreiding, evenals voor Habitat en ecologie: zie de pagina van de vis zelf (de Grootoogrog).Zie de pagina van de Grootoogrog. 105876SoortenalbumNederlandZoutwaterSMP
Eikapsel Hondshaai
Scyliorhinus canicula


Lees verder...
Eikapsel Hondshaai
Scyliorhinus canicula
Zeevis, eikapsel. Ongeveer 50 x 20 mm. Geelbruin, glad met wat vage lengteribbels, glanzend. Rechthoekig, relatief smal eikapsel met lange opgekrulde draden op de hoeken. Spoelt vrij lgemeen aan op de gehele Nederlandse kust. Vaak in kluwen van meerdere eieren bij elkaar.

Lees verder...
Scyliorhinus caniculaZeevis, eikapsel. Ongeveer 50 x 20 mm. Geelbruin, glad met wat vage lengteribbels, glanzend. Rechthoekig, relatief smal eikapsel met lange opgekrulde draden op de hoeken. Spoelt vrij lgemeen aan op de gehele Nederlandse kust. Vaak in kluwen van meerdere eieren bij elkaar.Afmetingen: Exclusief de hoorns zijn de kapsels circa 5,5 cm lang en 2,2 cm breed (maximaal 6,5 x 3,0 cm).
Kleur: Verse exemplaren zijn geelbruin of lichtbruin, aangespoelde exemplaren op het strand kunnen na verdroging meer bruinachtig zijn, soms zelfs donkerbruin.
Vorm: De doos is langwerpig-rechthoekig en relatief smal. Aan de bovenkant (proximale zijde; die waaruit het jonge dier naar buiten is gekomen) zitten op de hoeken lange, opgekrulde draden. Aan de onderkant (distale zijde) zitten eveneens opgekrulde draden. De lange zijkanten hebben geen duidelijke zomen, maar zijn wel enigszins verdikt. Alleen aan de bovenkant zit een stuk zoom. Hier, tussen de hoorns, is soms ook nog wat vliezig weefsel  aanwezig.
Hoorns: Hoeken met lange, stugge opgekrulde draden.
Sculptuur: Het oppervlak is glad en glanzend, met wat vage lengteribbels.
Overig: Eikapsels van de Hondshaai spoelden vroeger wel vaker aan dan tegenwoordig, maar het is ook nu nog een van de meest aanspoelende eikapsels op het strand. Langs de gehele Nederlandse kust te vinden in met name de vloedlijn. De opgekrulde draden op de hoeken kunnen (uitgetrokken) zeer lang zijn en kunnen in elkaar gedraaid zitten met die van andere kapsels, zodat soms kluwen met meerdere aan elkaar vastzittende Hondshaaikapsels aanspoelen. Uitgedroogde eikapsels kunnen het best bekeken worden door ze op te weken.
 

Zie voor de vis zelf de aparte pagina van de Hondshaai.

De eikapsels spoelen vrij algemeen aan op de gehele Nederlandse kust.

Zie de pagina van de Hondshaai. 105814SoortenalbumNederlandZoutwaterSMP
 
   
 
Instellingen
 
 


Kolommen
select
       
Indeling
select
        
Uiterlijk
select

Groepsnaam
select

Sortering groepsnaam
select



 
   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

  • Inventarisaties
  • Beheeradviezen 
  • Monitoring
  • Exoten

Mariene soorten en ecologie

  • Educatie
  • Artikelen
  • Exoten

 

 

Steun ANEMOON

  • Met een donatie
  • Met waarnemingen
  • Met foto's 
  • Met locatie-omschrijvingen
  • Met maken van artikelen
  • Met organiseren activiteiten

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

 

 

Back To Top