Brakwaterkokkel
Cerastoderma glaucum
|
Brakwaterkokkel
Cerastoderma glaucum
Tweekleppige
uit brak water. Tot 50 mm. Crèmewit met bruin, binnenzijde vaak deels
paarsbruin. Opperhuid groenbruin. Vrij dunschalig. Langwerpig metÂ
verlengde achterkant. Meestal 23 (18-32) radiale, iets verheven tot zwak
gekielde ribben, bezet met schubjes. Groeven tussen ribben smaller dan de
ribben, aan de binnenkant doorlopend tot bij de top. De korte slotband ligt
direct achter de top. In rustig, niet droogvallend (brak) water. Meestal
binnendijks.
Item 1 of 0
| Brakwaterkokkel | Cerastoderma glaucum | | Tweekleppige
uit brak water. Tot 50 mm. Crèmewit met bruin, binnenzijde vaak deels
paarsbruin. Opperhuid groenbruin. Vrij dunschalig. Langwerpig metÂ
verlengde achterkant. Meestal 23 (18-32) radiale, iets verheven tot zwak
gekielde ribben, bezet met schubjes. Groeven tussen ribben smaller dan de
ribben, aan de binnenkant doorlopend tot bij de top. De korte slotband ligt
direct achter de top. In rustig, niet droogvallend (brak) water. Meestal
binnendijks. | Afmetingen: L. tot 50 mm, H. tot 40 mm. Schelpkleur: Wit, binnenzijde vaak met paarsbruine vlekken. Opperhuid groenig bruin.
Schelpvorm: Vrij dunschalig. Langwerpig van vorm met een duidelijk verlengde achterkant. De top ligt niet in het midden.
Sculptuur:
Meestal 23 (18-32) radiale ribben die iets verheven tot zwak gekield
zijn, al dan niet dicht bezet met schubjes. De groeven tussen de ribben
zijn smaller dan de ribben en lopen aan de binnenkant tot bijna onder de
top door.
Slot: Heterodont. In beide kleppen 1 cardinale
tand, in de linkerklep 1 voorste en 1 achterste laterale tand, in de
rechter 2 voorste en 2 achterste. De uitwendige slotband ligt direct
achter de top en is korter dan die van de (gewone) Kokkel.
Dier: Twee zeer korte, slechts deels vergroeide sifonen, die ongelijk in lengte
zijn, met korte maar duidelijke tentakelkransjes. Voet vrij kort en bijlvormig. | Â | Van de Oostzee tot de Atlantische kust van Marokko, de Middellandse Zee, Zwarte Zee tot de Kaspische Zee en het Aralmeer. Vaak in getijloze binnendijkse brakke wateren (meren, plasjes, kanalen, sloten), of in kwelderkreken met zwak stromend water. Elders ook in grotere getijdenwateren.
In Nederland plaatselijk in binnendijks brakwater in Zuid-Holland, Zeeland en op de Waddeneilanden. Relatief zeldzaam. Zelden buitendijks.
Op het strand: Oude, losse (Holoceen-fossiele) kleppen spoelen regelmatig aan op het strand langs de hele kust. Verse exemplaren alleen nabij plaatsen waar de soort autochtoon voorkomt. | Karakteristiek voor niet droogvallende brakke en rustige wateren binnendijks met sterk wisselende zoutgehalten en temperaturen. Het zoutgehalte ligt meestal tussen ca. 5 en 25‰, met een optimum rond14-15‰. De dieren leven vaak deels ingegraven op fijnzandige of slikrijke bodems, op waterdiepten van enkele decimeters tot tientallen meters. Ze kunnen zich actief verplaatsen. Het voedsel wordt uit het water gefilterd en bestaat uit detritus, diatomeeën en eencellige algen. Zeer koude winters kunnen veel sterfte veroorzaken. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting via de waterkolom. De dieren zijn geslachtsrijp in hun eerste levensjaar. Leeftijd: 4-5 jaar. |  | 138999 | Nederland | Brakwater | SMP|ANM |
Brakwatermossel
Mytilopsis leucophaeata
|
Brakwatermossel
Mytilopsis leucophaeata
Tweekleppige
uit brak tot bijna zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 23 mm. Bruin met
soms met een vage tekening van dwars verlopende zigzagstrepen. Opperhuid
vezelig, zwartbruin. Binnenzijde lichtblauw of grijswit. Matig stevige,
langwerpig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede gebogen. Onder het septum aan
de binnenzijde van de schelp zit een lepelvormig uitsteeksel. Hecht zich met
byssusdraden aan hard substraat. O.a. in het Noordzeekanaal.
Item 1 of 0
| Brakwatermossel | Mytilopsis leucophaeata | | Tweekleppige
uit brak tot bijna zoet water. Exoot/ingevoerde soort. Tot 23 mm. Bruin met
soms met een vage tekening van dwars verlopende zigzagstrepen. Opperhuid
vezelig, zwartbruin. Binnenzijde lichtblauw of grijswit. Matig stevige,
langwerpig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede gebogen. Onder het septum aan
de binnenzijde van de schelp zit een lepelvormig uitsteeksel. Hecht zich met
byssusdraden aan hard substraat. O.a. in het Noordzeekanaal. | Afmetingen: Tot 23 mm.
Schelpkleur: Bruin, met soms een vage kleurtekening van dwars verlopende
zigzagstrepen of vanuit de top stralende lengtebanden. Binnenzijde
lichtblauw of grijswit. Opperhuid stevig, zwartbruin.
Schelpvorm: Matig stevige, langwerpig-driehoekige schelp. In dwarsdoorsnede regelmatig gebogen.
Slot: Geen echte slottanden. Onder het septum aan de binnenzijde van de
schelp zit een lepelvormig uitsteeksel. | Op basis van 10 x 10 km-hokken is het areaal gehalveerd ten opzichte van vroeger. | Van oorsprong uit Amerika afkomstige exoot. De eerste melding in Europa komt uit België (1835), de eerste Nederlandse uit 1895. Na de afsluiting van de Zuiderzee (1932) verdwenen veel populaties. Momenteel vooral algemeen in het Noordzeekanaal.
(Zie verder bij Opmerkingen: Extra gegevens bij exoten). | In zwak brakke en brakke grote binnenwateren. Niet in plasjes en sloten. Bij voorkeur in oligohaliene wateren met een zoutgehalte van 2-9‰. Tijdelijk lagere of hogere waarden worden overleefd (euryhaliene soort). Zelden of nooit in estuaria. De dieren zitten vastgehecht met byssusdraden op hard substraat (stenen, houten beschoeiingen). Plaatselijk algemeen op kanaaloevers, vanaf iets beneden het wateroppervlak tot enkele meters diep. In het Noordzeekanaal vooral op 4-5 m diepte en dieper (tot 10 m). Daar vaak in hoge dichtheden. Het zijn filteraars. Voortplanting in de zomermaanden. De dieren zijn van van gescheiden geslacht. Eieren en zaadcellen worden vrij in het water geloosd. Leeftijd tot ca. 4 jaar |  | 156887 | Nederland | Brakwater | ANM|Exoten |
Brakwaterpok
Balanus improvisus
|
Brakwaterpok
Balanus improvisus
Zeepok (marien en brak water). Exoot. Tot 10 mm, (diam. 15 mm).
Crémewit, wit. Flappen tussen de bovenste en onderste twee sluitplaten bij levend dier met
witte en paarse spikkeltjes. Samengedrukt conisch. Wandplaten opvallend, onregelmatig geribbeld en goed op elkaar aansluitend. Zijflappen nauwelijks zichtbaar en diep gelegen. Sluitplaten met vier onduidelijke spitsen met een grote zijdelingse insnijding. Bodem
vliezig, onopvallend. In een smalle litorale zone in brakwatergebieden, algemeen.
Item 1 of 0
| Brakwaterpok | Balanus improvisus | | Zeepok (marien en brak water). Exoot. Tot 10 mm, (diam. 15 mm).
Crémewit, wit. Flappen tussen de bovenste en onderste twee sluitplaten bij levend dier met
witte en paarse spikkeltjes. Samengedrukt conisch. Wandplaten opvallend, onregelmatig geribbeld en goed op elkaar aansluitend. Zijflappen nauwelijks zichtbaar en diep gelegen. Sluitplaten met vier onduidelijke spitsen met een grote zijdelingse insnijding. Bodem
vliezig, onopvallend. In een smalle litorale zone in brakwatergebieden, algemeen. | Afmetingen: H tot 10 mm, diameter 15 mm.
Kleur: Crémewit, tot grijswit, vaak met begroeiing. De flappen tussen de bovenste en onderste twee sluitplaten zijn gevlekt met witte en paarse spikkeltjes.
Vorm: Breder dan hoog, samengedrukt conisch. De wandplaten zijn groot en opvallend en sluiten nagenoeg op elkaar aan. Ze zijn onregelmatig geribbeld. De inwendige kanaaltjes zijn met kalk opgevuld. Zijflappen nauwelijks zichtbaar en diep liggend. Sluitplaten: vier onduidelijke spitsen met een grote zijdelingse insnijding. Bodem vliezig, onopvallend, lijkt afwezig. | Â | Algemeen in Nederland, zij het in een smalle zone. De soort was in het bijzonder algemeen in de voormalige Zuiderzee en komt tegenwoordig nog voor in het Noordzeekanaal en in andere brakwatergebieden. | Op stenen in het litoraal en sublitoraal in brakwatergebieden. | Â | x | Nederland | Brakwater | MOO|LIMP|SETL |
Brakwaterpoliep
Cordylophora caspia
|
Brakwaterpoliep
Cordylophora caspia
Hydropoliep. Brak tot bijna zoet water. Lage, struikvormige kolonies, meestal tot 3 cm hoog, vaak ter plaatse zee talrijk.
Item 1 of 0
| Brakwaterpoliep | Cordylophora caspia | | Hydropoliep. Brak tot bijna zoet water. Lage, struikvormige kolonies, meestal tot 3 cm hoog, vaak ter plaatse zee talrijk. | Â | Â | Â | Â | Â | 117428 | Nederland | Brakwater | MOO |
Brakwatersteurgarnaal
Palaemonetes varians
|
Brakwatersteurgarnaal
Palaemonetes varians
Garnaal.
Zout en (voornamelijk) brak water. Tot 5 cm. Grauwbruin tot vrijwel
doorzichtig. Het rostrum is recht. Duidelijke strepen ontbreken.
Item 1 of 0
| Brakwatersteurgarnaal | Palaemonetes varians | | Garnaal.
Zout en (voornamelijk) brak water. Tot 5 cm. Grauwbruin tot vrijwel
doorzichtig. Het rostrum is recht. Duidelijke strepen ontbreken. | Afmetingen: Tot 5 cm lang.
Kleur: Grauw, doorzichtig, soms met vage bruingrijze vlekken of strepen. Geen gele ringetjes om de poten. Soms komen melkachtig witte exemplaren voor, vermoedelijk als gevolg van een ziekte. Witte exemplaren kunnen overigens ook bij andere soorten voorkomen, met name bij steurgarnalen uit het geslacht Palaemon.
Vorm: De bovenrand van het rostrum is voorzien van 3-6 tandjes. Het eerste
tandje ligt iets achter de oogkassen. De onderkant draagt 2, soms 3
tandjes.
Poten: De vinger van de schaar van de tweede looppoot is iets minder dan de helft van de totale lengte van de schaar. | Â | In vrijwel alle kleine brakke binnenwateren in Zeeland en andere delen van het land. | In Nederland voornamelijk beperkt tot brak tot vrijwel zoet binnenwater: in sloten, watergangen, kanalen etc. vaak in enorme aantallen. In zoutwater zo nu en dan nabij gemalen, vooral na perioden met veel neerslag. | Â | 107624 | Nederland | Brakwater | MOO |
Brakwater-strandschelp
Rangia cuneata
|
Brakwater-strandschelp
Rangia cuneata
Tweekleppige uit brak water. Exoot/ingevoerde soort. Meestal maximaal 60 mm. Crèmewit, met geelgrijze opperhuid. Vaak donkerder tot zwart in modder, na droging veel lichter. Dikke, vrij ovale schelpen. Oppervlak met dicht opeen staande groeilijnen. Slot met driehoekige holte. Mantelbocht kort. Sifonen vergroeid tot korte sifobuis, aan de uiteinden korte tentakelkransjes. Leeft ingegraven in slik, modder en zand in brakke wateren en havenkommen etc.
Item 1 of 0
| Brakwater-strandschelp | Rangia cuneata | | Tweekleppige uit brak water. Exoot/ingevoerde soort. Meestal maximaal 60 mm. Crèmewit, met geelgrijze opperhuid. Vaak donkerder tot zwart in modder, na droging veel lichter. Dikke, vrij ovale schelpen. Oppervlak met dicht opeen staande groeilijnen. Slot met driehoekige holte. Mantelbocht kort. Sifonen vergroeid tot korte sifobuis, aan de uiteinden korte tentakelkransjes. Leeft ingegraven in slik, modder en zand in brakke wateren en havenkommen etc.
| Afmetingen: Tot ca. 65 x 35 mm (soms nog een stuk groter).
Schelpkleur: Buitenzijde crèmewit tot wit, met een dikke, geelgrijze opperhuid. Soms veel donkerder, tot bijna zwart. Binnenzijde wit, glanzen, soms met een vage lilablauwe tint.
Schelpvorm: Dikschalige, gelijkzijdige, min of meer ovale, tweekleppigen schelpen. De top (umbo) is opvallend uitstekende en breed.
Sculptuur: Komt vrij glad over, maar de buitenzijde is bedekt met dicht opeen staande, regelmatige groeilijnen.
Slot: Heterodont, waarvan de laterale tanden geribd zijn. Slotband grotendeels inwendig, bestaande uit een dikke ligamentprop gelegen in een driehoekige ligamentgroeve.
Â
Binnenzijde schelp: Mantellijn met relatief korte mantelbocht.
Â
Dier: mantelranden deels vergroeid en bezet met kleine franjevormige tentakels. Sifonen vergroeid, tot korte sifobuis, omgeven door een deel van de opperhuid. Aan de uiteinden korte tentakelkransjes. Voet bijlvormig. Lichaamskleur wit, voet meer crème tot lichtoranje.
| Â | Oorspronkelijk in de Golf van Mexico in ondiepe estuaria met een laag zoutgehalte. Van daaruit zijn estuariene gebieden aan de Atlantische kust van Noord-Amerika gekoloniseerd. Via ballastwater in schepen naar Europa vervoerd. In 2005 in de havens van Antwerpen. In 2007 werden o.a. 6 jaar oudedieren gevonden, dus de soort heeft hier ten minste vanaf 2000 geleefd.
Nederlandse vondsten komen eveneens uit brak water. Rond 2005 is het Noordzeekanaalgebied vermoedelijk gekoloniseerd: momenteel algemeen in het IJ en de Amsterdamse Havens. Met dichtheden tot ca. 200 individuen per m² zijn in zijkanaal C en zijkanaal F. Vanaf 2009 ook boven de Wijkertunnel (A9) en bij de sluizen van IJmuiden. In 2010 gevonden in de haven van Gent en het Belgische en Nederlandse deel van het Kanaal Gent-Terneuzen.
| Litoraal en sublitoraal van estuaria, ingegraven in fijne zand-, modder- en slikbodems. Goed aangepast aan verminderde zoutgehalten (brak water). Door deze zouttolerantie neemt deze soort een gebied in dat door weinig andere schelpdieren bewoond wordt. In havens vormen zowel watertemperatuur als zoutgehalte ideale condities voor de soort. De jonge dieren zijn het gevoeligst en verdragen temperaturen tussen 8 en 32°C.
| Â | 156991
| Nederland | Brakwater | SMP|ANM |
Brasem
Abramis brama
|
Brasem
Abramis brama
Zoetwatervis. Tot 80 cm, meestal niet groter dan 60 cm. Zijdelings sterk afgeplat lichaam met hoge rug. Relatief kleine kop met een kleine onderstandige en ver uitstulpbare bek. Adult met kleine oog, de oogdiameter is kleiner dan de afstand van de neuspunt tot de rand van het oog. Kleine schubben, elf tot dertien rijen tussen de zijlijn en de voorkant van de rugvin (schub op de zijlijn niet meetellen). Basis van de anaalvin is langer dan de basis van de rugvin en bevat 24 tot 32 vinstralen. De vinnen zijn, grijs, grijsbruin of kleurloos. De rug is donkerbruin tot donkergrijs van kleur. Flanken bij oudere exemplaren geelbruin of bronskleurig, bij jongere exemplaren zilver. Buik licht (witgeel) gekleurd. Volwassen mannetjes zijn in de paaitijd te herkennen aan de paaiuitslag (witte knobbeltjes) op hun kop.
Item 1 of 0
| Brasem | Abramis brama | | Zoetwatervis. Tot 80 cm, meestal niet groter dan 60 cm. Zijdelings sterk afgeplat lichaam met hoge rug. Relatief kleine kop met een kleine onderstandige en ver uitstulpbare bek. Adult met kleine oog, de oogdiameter is kleiner dan de afstand van de neuspunt tot de rand van het oog. Kleine schubben, elf tot dertien rijen tussen de zijlijn en de voorkant van de rugvin (schub op de zijlijn niet meetellen). Basis van de anaalvin is langer dan de basis van de rugvin en bevat 24 tot 32 vinstralen. De vinnen zijn, grijs, grijsbruin of kleurloos. De rug is donkerbruin tot donkergrijs van kleur. Flanken bij oudere exemplaren geelbruin of bronskleurig, bij jongere exemplaren zilver. Buik licht (witgeel) gekleurd. Volwassen mannetjes zijn in de paaitijd te herkennen aan de paaiuitslag (witte knobbeltjes) op hun kop. |  |  | Heel Nederland | Brasem komt in een groot deel van Europa voor met uitzondering van Schotland, noordelijk Scandinavië, het Iberisch Schiereiland, Italië en Griekenland. Het verspreidingsgebied strekt zich uit tot aan het Aralmeer in Azië. De soort heeft een Voorkeur voor stilstaande tot langzaam stromende diepere voedselrijke wateren zoals de benedenlopen van grotere rivieren, meren en kanalen. Met zijn uitstulpbare bek zoekt brasem naar ongewervelden in zachte bodems. De jonge dieren filteren dierlijk plankton uit de waterkolom. Brasem paait in de periode van april tot juni in ondiep water, bij voorkeur op watervegetatie. Bij gebrek aan planten wordt op houtig substraat of stenen paaien. |  | 154281 | Nederland | Zoetwater | MOO |
Braziliaanse kalkkokerworm
Neodexiospira brasiliensis
|
Braziliaanse kalkkokerworm
Neodexiospira brasiliensis
Borstelworm. Mariene soort.
Item 1 of 0
| Braziliaanse kalkkokerworm | Neodexiospira brasiliensis | | Borstelworm. Mariene soort. | Â | Â | Verspreiding zie: Braziliaanse kalkkokerworm. | Â | Â | 131209 | Nederland | Zoutwater | MOO|SETL |
Brede kleine zwaardschede
Ensis ensis
|
Brede kleine zwaardschede
Ensis ensis
Mariene tweekleppige. Ca 100 mm (tot 120 mm). Onder de glanzend
olijfgroene opperhuid staan roze tot bruinpaarse vlekken en bandjes. Vrij dunschalige, duidelijk gebogen, langgerekte schelp.
Ruim 7x langer dan breed Onderrand meer gebogen dan
bovenrand, achterkant toegespitst. Grootste breedte in het midden. Glad
met alleen groeilijnen. Zelden op het strand (overschaduwd door banken
Amerikaanse zwaardschedes).
Item 1 of 0
| Brede kleine zwaardschede | Ensis ensis | | Mariene tweekleppige. Ca 100 mm (tot 120 mm). Onder de glanzend
olijfgroene opperhuid staan roze tot bruinpaarse vlekken en bandjes. Vrij dunschalige, duidelijk gebogen, langgerekte schelp.
Ruim 7x langer dan breed Onderrand meer gebogen dan
bovenrand, achterkant toegespitst. Grootste breedte in het midden. Glad
met alleen groeilijnen. Zelden op het strand (overschaduwd door banken
Amerikaanse zwaardschedes). | Afmetingen: 18 x 120 mm, vaak ca 100 mm.
Schelpkleur: Roze tot bruinpaarse vlekken en bandjes op een lichtere
ondergrond. De buitenkant is wat meer roze-lila, de opperhuid glanzend
olijfgroen.
Schelpvorm: Vrij dunschalige, duidelijk gebogen langgerekte schelp. Ruim zeven maal zo lang als breed (iets breder dan de Slanke kleine zwaardschede Ensis ensis forma ensis). De onderrand is meer gebogen dan de bovenrand, de achterkant wat toegespitst. De grootste breedte ligt in het midden.
Sculptuur: Glad met alleen groeilijnen.
Slot: Heterodont. Rechterklep met 1 cardinale en 1 laterale tand, linkerklep 2 cardinale en 2 laterale tanden. Slotband uitwendig.
Binnenzijde schelp: Het achterste spierindruksel ligt op ongeveer éénmaal de eigen lengte van de gevorkte mantelbocht.  |  | Deze soort zou vooral in de nabije kustzone van de Noordzee voorkomen (maar zie opmerkingen).
Op het strand: Vooral van de Nederlandse en Belgische kust genoemd. Vroeger spoelden regelmatig verse doubletten en levende dieren aan. Tegenwoordig aanzienlijk zeldzamer. | De dieren leven ingegraven in zand, vanaf de laagwaterlijn tot enkele meters daar beneden. | Â | 152280 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Brede ringsprietslak
Facelina bostoniensis
|
Brede ringsprietslak
Facelina bostoniensis
Zeenaaktslak. Tot 55 mm. Vrij brede slak met lange, slank, in groepjes bijeen staande papillen. Vooral de voorste zijn erg lang. Koptentakels tot bijna de helft van de totale lichaamslengte. Voetpunten tentakelvormig uitgetrokken. Rhinoforen duidelijk gelamelleerd. Vrij algemeen in de zeegaten van de Waddenzee, de
monding van de Ooster- en Westerschelde en in de Noordzee, vooral op wrakken.
Item 1 of 0
| Brede ringsprietslak | Facelina bostoniensis | | Zeenaaktslak. Tot 55 mm. Vrij brede slak met lange, slank, in groepjes bijeen staande papillen. Vooral de voorste zijn erg lang. Koptentakels tot bijna de helft van de totale lichaamslengte. Voetpunten tentakelvormig uitgetrokken. Rhinoforen duidelijk gelamelleerd. Vrij algemeen in de zeegaten van de Waddenzee, de
monding van de Ooster- en Westerschelde en in de Noordzee, vooral op wrakken. | Afmetingen: Lengte tot 55 mm.
Kleur: Het lichaam is transparant tot wit, de papillen hebben een bruine, soms roodachtige of grijze inhoud en een witte top. De punten van de tentakels zijn wit, tussen en achter de rhinoforen schemert het mond-apparaat roze tot rood door. Op de staart witte puntjes in de vorm van een lengtestreep.
Vorm: Vrij brede, doorgaans actieve slak met lange, slanke papillen, die in
groepjes bijeen staan. Vooral de voorste zijn erg lang. Koptentakels
zeer lang, tot bijna de helft van de totale lichaamslengte. De
voetpunten zijn tentakelvormig uitgetrokken. Rhinoforen duidelijk
gelamelleerd.
Eieren: Het eisnoer vormt een los gekronkelde spiraal. | Â | Langs de gehele West-Europese kust, vanaf Noorwegen tot in de Middellandse Zee. Elders onder andere ook langs de Noord-Amerikaanse kust, van Nova Scotia tot Connecticut. Geregeld te vinden, soms algemeen in de zeegaten van de Waddenzee, de monding van de Ooster- en Westerschelde en in de Noordzee (wrakken). | De soort leeft van allerlei hydropoliepen, maar heeft een voorkeur voor Tubularia-soorten. De dieren hebben dan ook een voorkeur voor plaatsen met een sterke getijdestroming, aangezien daar Tubularia-soorten het meeste voorkomen. | De meeste waarnemingen zijn gedaan in de periode mei-november (ook met eieren), soms ook daarbuiten. | 139908 | Nederland | Zoutwater | Â |