Berevachtpoliep
Garveia franciscana
/Berevachtpoliep_Garveia%20franciscana_Noordzeekanaal_Wiebe%20Nijland_20171201_634868.jpg)
Lees verder...
|
Berevachtpoliep
Garveia franciscana
Hydropoliep. De poliep vormt sterk vertakte kolonies tot 20 cm hoog met assen tot 0.3 mm in doorsnede. Deze kolonies ontspringen uit een dun web van stolonen. De perisarc (buitenste omhulsel van chitine) is geelbruin en kan rimpelig of onduidelijk geringd zijn. De poliepen staan aan het eind van de assen en zijn knotsvormig. Elke poliep heeft 10-12 tentakels die in een krans rond de kegelvormige mondopening staan geplaatst. De mannelijke en vrouwelijke gonoforen (voortplantingsstructuren) staan op aparte kolonies. Mannelijke gonoforen zijn eivormig (0.4 mm lang) en hebben een kort steeltje. Vrouwelijke gonoforen zijn bolrond (0.15 mm in diameter). Mannelijke kolonies zijn meestal ook regelmatiger vertakt dan vrouwelijke kolonies.
Lees verder...
| Berevachtpoliep | Garveia franciscana | Hydropoliep. De poliep vormt sterk vertakte kolonies tot 20 cm hoog met assen tot 0.3 mm in doorsnede. Deze kolonies ontspringen uit een dun web van stolonen. De perisarc (buitenste omhulsel van chitine) is geelbruin en kan rimpelig of onduidelijk geringd zijn. De poliepen staan aan het eind van de assen en zijn knotsvormig. Elke poliep heeft 10-12 tentakels die in een krans rond de kegelvormige mondopening staan geplaatst. De mannelijke en vrouwelijke gonoforen (voortplantingsstructuren) staan op aparte kolonies. Mannelijke gonoforen zijn eivormig (0.4 mm lang) en hebben een kort steeltje. Vrouwelijke gonoforen zijn bolrond (0.15 mm in diameter). Mannelijke kolonies zijn meestal ook regelmatiger vertakt dan vrouwelijke kolonies. | | | Atlantische Oceaan, Middellandse zee, Grote Oceaan, India, westkust Afrika, Australië.
In Nederland werd G. franciscana vooral veel gevonden in de voormalige Zuiderzee, en nu minder talrijk in o.a. de Westerschelde en het Noordzeekanaal.
verspreiding Nederland: Berevachtpoliep. | deze soort groeit op vast substraat en kan ook voorkomen in gebieden met laag zoutgehalte. | | 117340 | Soortenalbum | Nederland | Brakwater | MOO |
Blaasjeskrab
Hemigrapsus sanguineus
/Blaasjeskrab_Hemigrapsus%20sanguineus_ANEMOON_800.png)
Lees verder...
|
Blaasjeskrab
Hemigrapsus sanguineus
Krab. Marien en (licht) brak water. Rugschild tot 45 mm. Meest kenmerkend is de doorlopende dunne lijn net onder de ogen. Kleur groengrijs met
donkere roodbruine tot donkerrode vlekken. Of
donker met groenbeige vlekken. Meestal met duidelijk
symmetrisch
vlekkenpatroon op rugschild en lichte
en donkere banden
over de looppoten. Vierkant schild en drie tanden aan de zijkant. Poten van de
mannetjes groter, met een bolle, lederachtige blaas aan de basis van
het beweegbare schaardeel. Zeeland, Waddengebied. Exoot, sterk toegenomen.
Lees verder...
| Blaasjeskrab | Hemigrapsus sanguineus | Krab. Marien en (licht) brak water. Rugschild tot 45 mm. Meest kenmerkend is de doorlopende dunne lijn net onder de ogen. Kleur groengrijs met
donkere roodbruine tot donkerrode vlekken. Of
donker met groenbeige vlekken. Meestal met duidelijk
symmetrisch
vlekkenpatroon op rugschild en lichte
en donkere banden
over de looppoten. Vierkant schild en drie tanden aan de zijkant. Poten van de
mannetjes groter, met een bolle, lederachtige blaas aan de basis van
het beweegbare schaardeel. Zeeland, Waddengebied. Exoot, sterk toegenomen. | Afmetingen: Rugschild tot 45 mm.
Kleur: Lichter groengrijs met veel donkere roodbruine tot zeer donkerrode vlekken. Of donker met lichtere, groenbeige vlekjes. Er is een duidelijk symmetrisch
vlekkenpatroon op het rugschild aanwezig en er lopen opvallende lichte en donkere banden
over de looppoten.
Rugschild: Een vierkant schild
met een rechte voorrand en drie tanden aan de zijkant.
Poten: Mannetjes met een bolle, lederachtige blaas aan de basis van het
beweeglijke bovendeel van de scharen. Niet aanwezig bij de vrouwtjes. De scharen van het mannetje zijn een stuk groter dan die van het vrouwtje.
Overig: Mannetjes worden groter dan vrouwtjes [N.B.: hier stond enige tijd per abuis vermeld dat juist de vrouwtjes groter worden; de praktijk wijst echter anders uit (met dank aan Mick Otten). Dit staat ook verkeerd aangegeven in de 'Basisgids strandvondsten' 2019]. | | Exoot, afkomstig uit Azië of mogelijk Amerika waar de soort ook geïntroduceerd is. In 1999 voor het eerst ontdekt in Nederland. Sindsdien sterk toegenomen. Komt ook al voor in het Waddengebied. | Getijdegebieden, vooral hoog in de getijdezone. | | 158417 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP|Exoten |
Blaaswier
Fucus vesiculosus
/Blaaswier1-Fucus%20vesiculosus_Dennis%20Leeuw.jpg)
Lees verder...
|
Blaaswier
Fucus vesiculosus
Zeewier. Bruinwier. Tot 50 cm lang en ca 2 cm breed. Olijfgroen tot bruin. Thallus met
vrij regelmatige, dichotome vertakkingen. Vooral kenmerkend zijn de luchtblazen,
die paarsgewijs aan weerszijden van de duidelijke middenrib voorkomen en in de
vork van vertakkingen. Voortplantingsorganen sterk gezwollen. Groeit langs de hele kust op hard substraat in de getijdenzone, vooral onder de zone van Kleine zee-eik. Vooral aspectbepalend in geëxponeerde gebieden.
Lees verder...
| Blaaswier | Fucus vesiculosus | Zeewier. Bruinwier. Tot 50 cm lang en ca 2 cm breed. Olijfgroen tot bruin. Thallus met
vrij regelmatige, dichotome vertakkingen. Vooral kenmerkend zijn de luchtblazen,
die paarsgewijs aan weerszijden van de duidelijke middenrib voorkomen en in de
vork van vertakkingen. Voortplantingsorganen sterk gezwollen. Groeit langs de hele kust op hard substraat in de getijdenzone, vooral onder de zone van Kleine zee-eik. Vooral aspectbepalend in geëxponeerde gebieden. | Afmetingen: Het thallus wordt tot 50 cm lang en tot
ongeveer 2 cm breed.
Kleur: Olijfgroen tot bruin.
Vorm: Het thallus heeft vrij regelmatige, dichotome
vertakkingen. Deze zijn vaak van uniforme breedte. Soms komt proliferatie voor
(uitgroeisel, vaak uit oudere thallusdelen, buiten het normale vertakkingschema
om), met name aan de basis. Heel kenmerkend zijn de ronde luchtblazen, vaak
paarsgewijs aan weerszijden van de duidelijke middenrib en in de vork van de vertakkingen.
Discusvormige hechtschijf. Door omgevingsfactoren kan de vorm van de thallus
sterk variëren ten opzichte van de typische variant. Soms vormen de luchtblazen
zich anders, bijvoorbeeld vanwege blootstelling aan sterke golven. De voortplantingorganen
groeien aan het eind van een vertakking, zijn zelf onvertakt of eenmaal gevorkt
en sterk gezwollen.
Textuur:
Stevig. | | Blaaswier is een algemene soort
in Zeeland, langs de Noord- en Zuid-Hollandse kust en in het Waddengebied.
Op het strand: Ook aangespoeld
wordt Blaaswier veel gevonden. Soms komen de aangespoelde exemplaren zelfs uit Frankrijk of Zuid-Engeland. | Deze soort groeit op hard
substraat, alleen in de getijdenzone, vooral onder de zone van Kleine zee-eik.
Blaaswier komt voor van blootgestelde kusten tot beschutte dijken, maar is
vooral aspectbepalend in geëxponeerde gebieden. Op rustige plekken wordt de
plek meestal ingenomen door Knotswier.
Fucus vesiculosus is tweehuizig: mannelijke en vrouwelijke
voortplantingsorganen komen op verschillende individuen voor. Deze soort kan
zich het hele jaar door voortplanten. | Deze soort is meerjarig en kan
zich het hele jaar door voortplanten. | 145548 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Blankvoorn
Rutilus rutilus
/Blankvoorn_Rutilus-rutiles_Jef-Driesen_560.png)
Lees verder...
|
Blankvoorn
Rutilus rutilus
<p>Zoetwatervis, Tot 45 cm. Lichaam zijdelings sterk samengedrukt, rug variërend van hoog tot slank. Eindstandige bek met relatief kleine mondspleet. De iris van het oog heeft aan de bovenkant een oranjerode vlek (soms ontbreekt deze). Grote schubben. De voorzijde van de rugvin begint gelijk met de voorzijde van de buikvinnen. Rug bruin- tot blauwgroen gekleurd. Flanken zilver van kleur. Buik licht (zilverwit). In de paaitijd loopt de buik van beide geslachten soms roodachtig aan en krijgen mannetjes paaiuitslag (witte knobbeltjes) op de kop en op het lichaam.</p>
Lees verder...
| Blankvoorn | Rutilus rutilus | Zoetwatervis, Tot 45 cm. Lichaam zijdelings sterk samengedrukt, rug variërend van hoog tot slank. Eindstandige bek met relatief kleine mondspleet. De iris van het oog heeft aan de bovenkant een oranjerode vlek (soms ontbreekt deze). Grote schubben. De voorzijde van de rugvin begint gelijk met de voorzijde van de buikvinnen. Rug bruin- tot blauwgroen gekleurd. Flanken zilver van kleur. Buik licht (zilverwit). In de paaitijd loopt de buik van beide geslachten soms roodachtig aan en krijgen mannetjes paaiuitslag (witte knobbeltjes) op de kop en op het lichaam. | | | Heel Nederland. Algemeen. | Stilstaand en stromend water, in vrijwel alle watertypen: grote meren, plassen, kanalen, vaarten, sloten, rivieren en beken. | | 154333 | Soortenalbum | Nederland | Zoetwater | MOO |
Blauwe haarkwal
Cyanea lamarckii
/Blauwe-haarkwal_Cyanea-capillata_detail_Stichting-ANEMOON-(2)_800.png)
Lees verder...
|
Blauwe haarkwal
Cyanea lamarckii
<p>Schijfkwal. Mariene soort. Tot 30 cm in doorsnede. Kenmerkend zijn de wratjes/bultjes op de hoed en het ontbrekenvan gaatjes in de spieren bij dieren >8cm doorsnede. Van kleurloos tot
zilverachtig lilablauw, soms meer
geel. De soort heeft een platte, schotelvormige scherm (hoed) met 20 of
meer (tot 32) lobben, waaraan circa 60-65 dunne, haarachtige
tentakels zitten. Kan pijnlijk steken (netelen).<br />
<br />
</p>
Lees verder...
| Blauwe haarkwal | Cyanea lamarckii | Schijfkwal. Mariene soort. Tot 30 cm in doorsnede. Kenmerkend zijn de wratjes/bultjes op de hoed en het ontbrekenvan gaatjes in de spieren bij dieren >8cm doorsnede. Van kleurloos tot
zilverachtig lilablauw, soms meer
geel. De soort heeft een platte, schotelvormige scherm (hoed) met 20 of
meer (tot 32) lobben, waaraan circa 60-65 dunne, haarachtige
tentakels zitten. Kan pijnlijk steken (netelen).
| Afmetingen: Tot 30 cm in doorsnede.
Kleur: Blauw, soms met zilverwit. Gele exemplaren komen echter ook voor.
Vorm: Platte, gelei-achtige kwal met een
schotelvormig scherm. Vanuit het midden lopen radiaire lijnen naar de rand van
het scherm. De schijf heeft 32 lobben waaraan circa 60-65 dunne, haarachtige
tentakels zitten. Deze tentakels bevatten netelcellen en kunnen zeer lang
worden. Onder de schotel bevinden zich vier geplooide mondarmen, die korter
zijn dan de tentakels. De rand van de schotel heeft 32 lobben.
Overig: De draadvormige
tentakels van haarkwallen kunnen ook voor de mens pijnlijk steken. Desondanks hebben deze en andere kwallen bij nadere beschouwing prachtige vormen. Ze kunnen zich uiterst gracieus door het water bewegen. De in Nederland aanspoelende
kwallensoorten zijn, zoals terecht aangehaald door Ates (2004), zeker niet
“dom, blind en dodelijk”. | | Vanaf het Noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (IJsland, Noorwegen, Oostzee) via
het Kattegat, de Noordzee, Britse Eilanden en Ierse Zee tot in de Golf van Biskaje. In Nederland regelmatig in de kustwateren van de Waddenzee en Oosterschelde en langs de Noordzeekust. Van de beide uit ons land bekende soorten haarkwallen komt de Blauwe haarkwal het meest langs de Nederlandse kust voor. Het poliepstadium van deze soort is in het wild nog niet waargenomen.
| De schijfkwal, het kwalstadium van deze soort, beweegt zich vrij in de waterkolom. De kwalpoliepjes groeien op hard substraat. Haarkwallen hebben gescheiden geslachten. Na bevruchting verlaten de
planula-larven de kwal en zoeken een plek om zich te vestigen. Het
grootste deel van hun leven brengen kwallen door als poliepje op harde
substraten op de zeebodem, welke zich ongeslachtelijk kunnen
voortplanten. Het kwalstadium, waarin de soort zich geslachtelijk voortplant, duurt ongeveer een half jaar.
De poliepen eten dierlijk plankton, zoals roeipootkreeftjes, vislarven en andere kwallen. Volwassen dieren in het kwalstadium vangen ook grotere prooien, waaronder visjes, die met de netelcellen verdoofd worden en
daarna door de tentakels naar de mondopening gebracht worden. | De blauwe haarkwal is een van de vroegst aan de kust optredende kwallensoorten; de piek in aantallen is meestal tussen april en juni. | 135302
| Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP |
Blauwe zwemkrab
Callinectes sapidus
/Blauwe%20zwemkrab_Callinectes%20sapidus_Westerschelde_Hansweert_08-09-2008_John%20de%20Jong.jpg)
Lees verder...
|
Blauwe zwemkrab
Callinectes sapidus
Krab. Mariene soort. Ook in brak water. Exoot uit Amerika. Schildbreedte tot 25 cm. Bovenkant rugschild
olijfkleurig tot bruin, soms bijna zwart. Poten en (bij mannetjes) de scharen opvallend blauw. Vrouwtjes hebben rode scharen. Rugschild breed, aan beide kanten een grote zijwaarts wijzende stekel. Achterste poten peddel-achtig afgeplat. Mannetjes worden groter dan vrouwtjes. Nu en dan individuen in (meestal) brak water.
Lees verder...
| Blauwe zwemkrab | Callinectes sapidus | Krab. Mariene soort. Ook in brak water. Exoot uit Amerika. Schildbreedte tot 25 cm. Bovenkant rugschild
olijfkleurig tot bruin, soms bijna zwart. Poten en (bij mannetjes) de scharen opvallend blauw. Vrouwtjes hebben rode scharen. Rugschild breed, aan beide kanten een grote zijwaarts wijzende stekel. Achterste poten peddel-achtig afgeplat. Mannetjes worden groter dan vrouwtjes. Nu en dan individuen in (meestal) brak water. | Afmetingen: Schildbreedte tot 25 cm.
Kleur: De soort dankt de naam aan de blauwe kleur van de poten en (bij mannetjes) de scharen. De bovenkant van het rugschild is
olijfkleurig tot bruin, soms bijna zwart.
Vorm: Makkelijk te
herkennen aan de kleur en het brede rugschild met aan beide kanten een
zeer grote zijwaarts wijzende stekel. Het achterste paar poten is, zoals
bij alle zwemkrabben,
peddel-achtig afgeplat. Mannetjes hebben twee, vrouwtjes vijf
buikplaten.
Poten: Volwassen vrouwtjes hebben rode scharen, mannetjes blauwe. mannetjes worden groter dan vrouwtjes. | | Meerdere malen gevonden in Nederland, o.a. in de Amsterdamse havens langs het Noordzeekanaal. | Oorspronkelijk uit Amerika afkomstige exoot. Al in de jaren dertig in Nederland aangetroffen. De dieren leven langs de kust bij
riviermondingen en kan in zowel zoet, brak als zout water overleven. Ze hebben een hoge temperatuurstolerantie, van enkele graden boven nul tot ruim 30º C. Het voedsel bestaat
uit aas, andere organismen, waaronder zeesterren en soms ook kleinere krabben of andere kreeftachtigen. De dieren kunnen zich in grote hoeveelheden voortplanten. Bijna volwassen vrouwtjes produceren een feromoon
dat mannetjes lokt. Er worden minstens twee
keer eieren afgezet, per keer gemiddeld meer dan een
miljoen. Het eerste
larvestadium is vrijzwemmend, later volgen nog 7-8 andere
stadia, tot de krab volwassen is. De larven kunnen alleen
vervellen in water rond de 20º C. | | 107379 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP |
Blauwgestreepte schaalhoren
Patella pellucida
/Blauwgestreepte%20schaalhoren_Patella%20pellucida.jpg)
Lees verder...
|
Blauwgestreepte schaalhoren
Patella pellucida
Mariene huisjesslak. Tot 7 mm. Lichtbruin, met 2-8, (zelden 10)
stralende lichtblauwe tot groene, onderbroken
kleurlijnen. Mutsvormige schelp met stompe top. Geen operculum. Lijkt glad, maar bij vergroting
is vaak een radiaire sculptuur te zien. Soms met sterkere ribben. Naast de ovale
dunschalige vorm is er een dikschaliger, meer ronder vorm (forma <em>laevis</em> Pennant). Leeft op grote bruinwieren. In Nederland uiterst zeldzaam. Wel regelmatig op aangespoeld wier.
Lees verder...
| Blauwgestreepte schaalhoren | Patella pellucida | Mariene huisjesslak. Tot 7 mm. Lichtbruin, met 2-8, (zelden 10)
stralende lichtblauwe tot groene, onderbroken
kleurlijnen. Mutsvormige schelp met stompe top. Geen operculum. Lijkt glad, maar bij vergroting
is vaak een radiaire sculptuur te zien. Soms met sterkere ribben. Naast de ovale
dunschalige vorm is er een dikschaliger, meer ronder vorm (forma laevis Pennant). Leeft op grote bruinwieren. In Nederland uiterst zeldzaam. Wel regelmatig op aangespoeld wier. | Afmetingen: H. tot 7 mm, B. tot 20 mm.
Schelpkleur: Lichtbruin tot hoornkleurig, bij jonge dieren deels
doorschijnend. Vanuit de top lopen 2-8, (zelden 10)
stralende lichtblauwe tot groene, onderbroken
kleurlijnen.
Schelpvorm: Dunschalige tot meer stevige, mutsvormige schelp. De top is stomp en ligt vrij dicht bij de achterrand. De schelp lijkt glad met alleen duidelijke groeilijnen en -banden, maar bij vergroting is vaak een fijne radiaire sculptuur te zien. Naast de ovale dunschalige vorm is er een dikschaliger, meer ronder vorm, die ook groter wordt (forma laevis Pennant).
Dier: mantelranden deels met franjevormige tentakels. Kop met brede snuit, koptentakels weinig buitende schelp uitstekend en slank, iets afgeplat, met kleine ogen aan de basis. Lichaamskleur grijswit tot crème, kop en voetrand soms donkerder geel totbruin. Geen operculum. | | IJsland, Noorwegen, Atlantische kust van Groot-Brittannië en Frankrijk tot Portugal. Zeldzaam in het westelijk deel van de Middellandse Zee en langs de Afrikaanse westkust. De soort leeft vooral in wat koudere wateren. In de Noordzee onder meer op Helgoland en langs de Noordzeekust van Groot-Brittannië. Uit Nederlandse voornamelijk bekend van vaak nog levende dieren, die op het strand aanspoelden op wieren als Knotswier en Laminaria. Autochtoon bekend van uit de Waddenzee gevist Veterwier Chorda filum. | Langs rotskusten, vastgehecht op bruinwieren. De soort prefereert zilte plaatsen met een sterke waterbeweging in het sublitoraal. Van iets beneden de laagwaterlijn tot een diepte van ca. 30 m. Vooral aanwezig op Laminaria-achtig zeewier, zoals Suikerwier Saccharina latissima en Vingerwier Laminaria digitata. Ook gevonden op wieren uit het geslacht Fucus en op Riemwier Himanthalia elongata. Het voedsel bestaat uit de bruinwieren en detritus.
Afwijkend van dan veel andere schaalhorens zijn de dieren gedurende hun hele leven van gescheiden geslacht. Voortplanting in het voorjaar. Eieren vormen een groengele, geleiachtige massa, met een dun membraam, afgezet in het plankton.
Het verschil tussen de typische dunschalige kom- of badkuipvorm en de dikkere, meer mutsvormige f. laevis wordt veroorzaakt door de plaats op het wier waar de dieren zich na het larvale stadium vasthechten. Dieren in holten in de nerf van het wier ontwikkelen zich tot de forma laevis, dieren die op de bladen van het wier zitten tot de typische dunschalige vorm. | | 147459 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Blauwpoot zwemkrab
Liocarcinus depurator
/Blauwpootzwemkrab_Liocarcinus-depurator_Oosterschelde_Mat-Vestjens_800_600.png)
Lees verder...
|
Blauwpoot zwemkrab
Liocarcinus depurator
Krab. Marien. De Blauwpootzwemkrab is een opvallende krab met een steenrood- of bruinrood rugschild. De naam heeft dit dier te danken aan de opvallend blauw gekleurde 'zwemvliesjes' van de twee achterste poten. Het meest onderscheidende kenmerk is dat het rugschild ruw is en bezet met duidelijke richels. Bij volwassen dieren kan het rugschild een breedte bereiken van iets meer dan vijf centimeter. Tussen de ogen staan drie duidelijk tanden. Wijfjes met eieren zijn gemakkelijk te herkennen. De eieren van deze soort zijn opvallend zwart van kleur.
Lees verder...
| Blauwpoot zwemkrab | Liocarcinus depurator | Krab. Marien. De Blauwpootzwemkrab is een opvallende krab met een steenrood- of bruinrood rugschild. De naam heeft dit dier te danken aan de opvallend blauw gekleurde 'zwemvliesjes' van de twee achterste poten. Het meest onderscheidende kenmerk is dat het rugschild ruw is en bezet met duidelijke richels. Bij volwassen dieren kan het rugschild een breedte bereiken van iets meer dan vijf centimeter. Tussen de ogen staan drie duidelijk tanden. Wijfjes met eieren zijn gemakkelijk te herkennen. De eieren van deze soort zijn opvallend zwart van kleur. | Afmetingen: Mannetjes rugschild tot 67 mm breed en wijfjes tot 56 mm breed.
Kleur: Rugschild is rood/bruinrood gekleurd. De twee achterste peddels (poten) zijn tevens blauw gekleurd.
Rugschild: Ruw oppervlak bedekt met vele kleine haartjes.
Overig: Eitjes zijn makkelijk te herkennen aan de zwarte kleur. Deze Blauwpoot zwemkrab beweegt zich tevens ook zwemmend zijdelings door het water.
| | De Blauwpoot zwemkrab is een zeldzame verschijning. Deze soort komt voor vanaf Noord Noorwegen tot Noord Afrika en in de Middellandse Zee. Het gebied met de grootste trefkans voor het vinden van deze soort bevindt zich in de driehoeksvorm: Zierikzee, Goese sas en Stavenisse. | Getijdenzones tot 550 m diepte. Levend op zacht substraat zoals zandbodems en zandbodems gemengd met schelpen. Hard substraat wordt gemeden door deze soort. | | 107387 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Blauwtipje
Janolus cristatus
/Blauwtipje_Janolus-cristatus_Lodewijk-Roelen_800_600.png)
Lees verder...
|
Blauwtipje
Janolus cristatus
<p>Zeenaaktslak. Ca. 40 mm (tot 75 mm). Het kopgedeelte voor de rhinoforen (reuksprieten) is over de volle breedte bedekt met opgezwollen cerata (longpapillen). Op de rug, uitgezonderd het middengebied en de staartpunt, eveneens talrijke cerata. Deze hebben een blauw iriserende witte top, met aan de basis blauwachtig iriserend pigment. Rhinoforen lang en gelamelleerd. Op de kop tussen de rhinoforen zit een merkwaardig langwerpig 'kruintje'.</p>
Lees verder...
| Blauwtipje | Janolus cristatus | Zeenaaktslak. Ca. 40 mm (tot 75 mm). Het kopgedeelte voor de rhinoforen (reuksprieten) is over de volle breedte bedekt met opgezwollen cerata (longpapillen). Op de rug, uitgezonderd het middengebied en de staartpunt, eveneens talrijke cerata. Deze hebben een blauw iriserende witte top, met aan de basis blauwachtig iriserend pigment. Rhinoforen lang en gelamelleerd. Op de kop tussen de rhinoforen zit een merkwaardig langwerpig 'kruintje'.
| Afmetingen: Lengte tot 75 mm. In Nederland meestal niet langer dan 40 mm.
Kleur: Het lichaam zelf is kleurloos transparant, soms wat gelig. De top van de papillen draagt wit pigment, dat vaak blauw iriseert. Op de rug zijn wat witte vlekjes aanwezig. Op het midden van de staart is een witte lengtestreep zichtbaar. In de papillen loopt in de lengterichting een zwarte lijn, die bij de top vertakt.
Vorm: Blauwtipjes vallen onmiddellijk op door het grote aantal breed uitlopende uitsteeksels op de rug, (cerata of longpapillen genaamd) en de kleur daarvan. De cerata staan aan weerszijden van het lichaam en ook voor op de kop. Het midden van de rug is vrij van cerata. De rhinoforen zijn lang en gelamelleerd. Op de kop tussen de rhinoforen zit een merkwaardig langwerpig 'kruintje'.
Eieren: De voor deze soort karakteristieke eisnoeren hebben de vorm van een wit kronkelig kettingsnoer, met eieren in groepjes en omlaag gebogen u-vormige lussen.
| | Blauwtipjes worden vooral in de Oosterschelde waargenomen, hoewel er ook incidentele waarnemingen bekend zijn uit het Grevelingenmeer, de westelijke Waddenzee en de mond van de Westerschelde.
Waarnemingen blauwtipje:
Verspreidingsatlas.nl: blauwtipje.
Waarneming.nl: blauwtipje.
Telmee.nl: blauwtipje.
| Op hard substraat, van de laagwaterlijn tot ten minste 20 m diepte. Blauwtipjes eten van struikvormige mosdiertjes, in de Nederlandse wateren vooral van Bugula plumosa, hoewel de dieren ook regelmatig op Bicellariella ciliata worden waargenomen.
De karakteristieke eisnoeren zijn te vinden vanaf juli tot december en hebben de vorm van een karakteristiek wit kronkelig kettingsnoer, met omlaag gebogen u-vormige lussen. Ze worden meestal in mosdiertjeskolonies afgezet.
| Dieren worden meestal vanaf juli tot ver in het najaar waargenomen. Na zachte winters ook voorjaars-waarnemingen.
| 140855
| Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Bleke knuppelslak
Eubranchus pallidus
/Bleke-knuppelslak_Eubranchus-pallidus_800_Arne-Kuilman.png)
Lees verder...
|
Bleke knuppelslak
Eubranchus pallidus
Zeenaaktslak. Tot 23 mm. Rhinoforen ca. twee keer zo lang als de tentakels. De rug is dicht bezet met gezwollen papillen, gerangschikt in tot 10 schuin oplopende rijen van maximaal 7 papillen per rij, alle met een spitse punt. Aan de zijkanten is de voet dicht bezet met korte en minder gezwollen papillen. Schaars. Noordzee, Ooster- en Westerschelde, Waddenzee.
Lees verder...
| Bleke knuppelslak | Eubranchus pallidus | Zeenaaktslak. Tot 23 mm. Rhinoforen ca. twee keer zo lang als de tentakels. De rug is dicht bezet met gezwollen papillen, gerangschikt in tot 10 schuin oplopende rijen van maximaal 7 papillen per rij, alle met een spitse punt. Aan de zijkanten is de voet dicht bezet met korte en minder gezwollen papillen. Schaars. Noordzee, Ooster- en Westerschelde, Waddenzee. | Afmetingen: Tot 23 mm.
Kleur: De lichaamskleur is grijswit, met voor op de rug meestal roodbruine tot oranje vlekken. Zowel het lichaam als de cerata hebben zeer karakteristieke oranjebruine vlekjes en verder ook witte puntjes. De cerata zijn aan de top transparant, met vlak daaronder wit pigment dat de cnidosac maskeert en waarover een goudgele tot lichtbruine pigmentring kan liggen. De rhinoforen en tentakels hebben in het midden vaak een bruine band en de uiteinden zijn wit gespikkeld. De pigmentering is variabel.
Vorm: De rhinoforen zijn ca. twee keer zo lang als de tentakels. De rug is
dicht bezet met gezwollen papillen, gerangschikt in tot 10 schuin
oplopende rijen van maximaal 7 papillen per rij, alle met een spitse
punt. Aan de zijkanten is de voet dicht bezet met korte en minder
gezwollen papillen.
Eieren: Eisnoeren zijn meestal aan het eind van de lente of in de zomer aangetroffen. Ze worden op het voedsel afgezet en vormen een variabel gedraaid plat lint, met minder dan twee windingen. | | Noord-Atlantische soort, IJsland, Barentszzee, Noorwegen, via de Britse Eilanden tot in de westelijke Middellandse Zee. Elders ook in Noordoost-Amerika. In Nederland sinds 1951 sporadisch autochtoon aangetroffen in de Westerschelde bij Vlissingen, in de Noordzee, bij Texel en Den Helder en op aangespoelde voorwerpen op onze stranden. Vanaf 1986 ook bekend uit de Oosterschelde, waar de dieren vooral in het centrale en westelijke gedeelte leven. Er zijn ook meerdere waarnemingen uit het zuidwestelijke Grevelingenmeer uit de periode 2006-2012.
Opmerking: Mogelijk betreft een deel van deze waarnemingen de Witgezoomde knuppelslak. | In het sublitoraal op hard substraat in al dan niet beschutte gebieden, waar het voedsel voorkomt. het voedsel bestaat uit Hydropoliepen van de geslachten Laomedea en Obelia. | Nederlandse waarnemingen zijn zeldzaam en stammen uit de winter, lente en vroege
zomer, vooral uit mei-juli. | 139768 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | |
Bleke piekjesspons
Hymeniacidon perlevis
/Bleke-piekjesspons_Hymeniacidon-perlevis_Marco-Faasse_800.png)
Lees verder...
|
Bleke piekjesspons
Hymeniacidon perlevis
Mariene spons. Een vermoedelijke exoot, in 1961 voor het eerst ontdekt in de Oosterschelde en tegenwoordig algemeen. Bedekking tot 15 cm, dikte 2-5 cm. Oranjegeel tot bruinrood, soms meer groen. Zachte,
vrij dikke, korstvormende spons. Het oppervlak oogt onregelmatig, met allerlei
bobbels. De uitstroomopeningen zijn onopvallend en onregelmatig over het oppervlak verdeeld.
Lees verder...
| Bleke piekjesspons | Hymeniacidon perlevis | Mariene spons. Een vermoedelijke exoot, in 1961 voor het eerst ontdekt in de Oosterschelde en tegenwoordig algemeen. Bedekking tot 15 cm, dikte 2-5 cm. Oranjegeel tot bruinrood, soms meer groen. Zachte,
vrij dikke, korstvormende spons. Het oppervlak oogt onregelmatig, met allerlei
bobbels. De uitstroomopeningen zijn onopvallend en onregelmatig over het oppervlak verdeeld. | Afmetingen: De plakkaten zijn tot 15 cm in doorsnee met een dikte van 2-5 cm.
Kleur: De spons is oranje of bruinrood, soms neigt de kleur wat naar geel, soms naar groen.
Vorm: Zachte,
vaak wat dikke, korstvormende spons. Het oppervlak vertoont allerlei
bobbels en oogt onregelmatig. De uitstroomopeningen zijn onopvallend,
moeilijk te zien en onregelmatig over het oppervlak verdeeld.
Spicula: Afgerond aan de ene kant, spits aan de andere. Soms aan de afgronde kant een eenzijdige bobbel. 175-400 um. | | Noordzee, Zeeland, Waddenzee. | Deze spons komt voor in het intergetijde gebied tot ondiep water. Hij groeit op allerlei hard substraat, maar wordt ook wel gevonden op een zachte ondergrond (zoals zand), deels bedekt met sediment. In dat laatste geval vormt de spons onregelmatige uitlopers aan het oppervlak en zijn vaak alleen de uitstroomopeningen van die uitlopers zichtbaar. | | 132663 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Bleke plooislak
Goniodoris nodosa
/120630%20bleke%20plooislak%20sophiahaven%202Wijnand%20Vlierhuis.jpg)
Lees verder...
|
Bleke plooislak
Goniodoris nodosa
Zeenaaktslak. Tot 28 mm. Transparant tot wit,
soms wat geel of roze. Plooivormige mantelranden, vaak in een gele
lijn. Aan de basis van de rhinoforen en achter de kieuwen vaak witte vlekken. Slank, met brede voet,
gelamelleerde rhinoforen en afgeplatte mondtentakels. De gereduceerde
geplooide mantel loopt vanaf de rhinoforen tot achter de kieuwen. Rug met knobbeltjes,
7-13 geveerde kieuwen.
Eisnoeren als cirkelronde witte spiralvormige band, afgezet op hard substraat in voorjaar en
herfst.
Lees verder...
| Bleke plooislak | Goniodoris nodosa | Zeenaaktslak. Tot 28 mm. Transparant tot wit,
soms wat geel of roze. Plooivormige mantelranden, vaak in een gele
lijn. Aan de basis van de rhinoforen en achter de kieuwen vaak witte vlekken. Slank, met brede voet,
gelamelleerde rhinoforen en afgeplatte mondtentakels. De gereduceerde
geplooide mantel loopt vanaf de rhinoforen tot achter de kieuwen. Rug met knobbeltjes,
7-13 geveerde kieuwen.
Eisnoeren als cirkelronde witte spiralvormige band, afgezet op hard substraat in voorjaar en
herfst. | Afmetingen: Lengte tot 28, in Nederland tot 18 mm.
Kleur: De lichaamskleur is transparant tot wit, met op de rug soms een gele of roze tint. De plooivormige mantelranden aan beide zijden van het lichaam vormen vaak een geel gekleurde, ononderbroken lijn. Aan de basis van de rhinoforen en op de huid achter de kieuwen, komen verspreid vaak witte pigmentvlekken voor.
Vorm: Een slank ogende slak,
met een brede, stevige voet. De rhinoforen zijn twaalfvoudig
gelamelleerd. Mondtentakels afgeplat opzij gericht. De gereduceerde
mantel loopt als een brede plooi van voor de rhinoforen, langs de
lichaamszijden tot achter de kieuwen langs. Binnen de mantelrand staan
op de rug hele kleine knobbels. Achter op de rug, rond de anus, staan
7-13 enkelvoudig geveerde kieuwen.
Eieren: Eisnoeren op hard substraat, van het voorjaar tot de herfst. Ze vormen een in dwarsdoorsnede cirkelronde witte band, die afgezet wordt in een spiraal met tot ongeveer twee windingen (meestal minder). De snoeren worden gevonden tussen maart en juli. Er zijn echter ook waarnemingen bekend uit het najaar en zelfs uit de winter (december en januari). | | In Nederland is de soort zeldzaam, maar zowel langs de kusten van de Waddeneilanden, als in de Zeeuwse wateren zijn exemplaren aangetroffen. De laatste jaren bleken zowel de slakken als de eieren vrijwel jaarlijks in kleine aantallen aanwezig in de getijdenzone op Neeltje Jans, bij Burghsluis en Zierikzee in de Oosterschelde, op diepten van 5-12 m. In hoeverre deze soort zich definitief op onze kust heeft gevestigd is niet duidelijk, ondanks het inmiddels massaal voorkomen van één van de voedselbronnen: de Grijze korstzakpijp Diplosoma listerianum. | Vanaf het ondiepe sublitoraal tot dieper water. Het is een typische soort van het voorjaar en de zomer. Voedsel: Juvenielen voeden zich met mosdiertjes, waaronder de Bruine zeevinger Alcyonidium diaphanum en Flustrellidra hispida. Volwassen exemplaren schakelen over op een andere voedselbron en voeden zich met zakpijpen, waaronder de Grijze korstzakpijp Diplosoma listerianum, de Gesterde geleikorst Botryllus schlosseri en de Zeebes Dendrodoa grossularia. Eisnoeren worden afgezet op hard substraat, van het voorjaar tot de herfst. | | 140033 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Bloedrood plooimosdiertje
Watersipora subatra
/Bloedrood%20plooimosdiertje_Watersipora%20subatra_Noordzee_Meijendal%20strand_17-10-2017_Arie%20Twigt.jpg)
Lees verder...
|
Bloedrood plooimosdiertje
Watersipora subatra
Mariene soort (exoot). Korstvormende kolonies, grotere kolonies soms
rechtopstaand. De kleur is variabel gedurende de levensloop, van
oranje tot bruin-paars of grijs-zwart. De individuen (zoïden) zijn rechthoekig
tot zeshoekig en ongeveer twee keer zo lang als breed. De zoïden worden
gescheiden door zijlings licht omhoogkomende wandjes.
Lees verder...
| Bloedrood plooimosdiertje | Watersipora subatra | Mariene soort (exoot). Korstvormende kolonies, grotere kolonies soms
rechtopstaand. De kleur is variabel gedurende de levensloop, van
oranje tot bruin-paars of grijs-zwart. De individuen (zoïden) zijn rechthoekig
tot zeshoekig en ongeveer twee keer zo lang als breed. De zoïden worden
gescheiden door zijlings licht omhoogkomende wandjes. | Afmeting: kolonies kunnen relatief hoog worden (meerdere decimeters wanneer ze rechtopstaande geplooide structuren vormen). Ook korstvormige plakkaten kunnen vrij grote oppervlakken bedekken.
Kleur: De kleur is variabel gedurende de levensloop, meestal opvallend exotisch gekleurd, van
oranje tot bruin-paars of grijs-zwart. Vaak prachtig bloedrood, ten minste aan de randen. Soms meer grijzig met lichtere randen op plaatsen waar de jongere zoïden zich vormen.
Vorm: Afhankelijk van de ondergrond worden grillige plakkaten gevormd, meestal op stenen, soms ook op schelpen of ander substraat. Kleine kolonies zijn bijna rond en plat, bij latere groei overdekken de kolonies zichzelf en kunnen ze geplooide, rechtopgaande structuren vormen.
Zoïden: De individuen (zoïden) zijn rechthoekig
tot zeshoekig van vorm, vaak met een D-vormige opening, en ongeveer twee keer zo lang als breed. Ze worden
gescheiden door zijlings licht omhoogkomende wandjes.
Afmetingen zoïden: 0,4 - 0,9 mm x 0,3 - 0,5 mm.
Overig: Geen stekels | | Exoot. Oorspronkelijke herkomst feitelijk onbekend. De Golf van Mexico wordt soms al optie genoemd. Watersipora subatra is inmiddels bekend van onder andere Japan, Australië en Nieuw-Zeeland, Californië en uit delen van Europa, waaronder de Engelse Zuidkust. De soort was al aangespoeld gevonden op diverse Nederlandse stranden en op Helgoland. Er is toen geopperd dat de soort zich mogelijk in Nederland zou kunnen vestigen. Inmiddels zijn in Het Grevelingenmeer fraaie levende structuren aangetroffen. Op dit moment nog slechts op één plaats. | Leeft in relatief ondiep water, maar kan tot ten minste 10 meter diep worden aangetroffen. Afhankelijk van de ondergrond worden grillige plakkaten gevormd, meestal
op stenen, soms ook op schelpen of ander substraat. Kleine kolonies
zijn bijna rond en plat, bij latere groei overdekken de kolonies
zichzelf en kunnen ze geplooide, rechtopgaande structuren vormen. De soort komt ook voor op drijvende structuren en kan o.a. op plastic op het strand aanspoelen. | | 816025 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | LIMP |
Blonde rog
Raja brachyura
/Blonde%20rog_Raja%20brachyura_Sardegna_juvenile_Roberto%20Pillon.jpg)
Lees verder...
|
Blonde rog
Raja brachyura
Mariene vissoort. Sterk afgeplat, breed-ruitvormig lichaam, met hoekige zijkanten en twee aan de kop vergroeide borstvinnen. De dieren hebben een lange puntig toelopende staart. Gemiddelde 40-80 cm (tot 120 cm). Lichtbruin (zandbruin), met veel dicht opeenstaande, kleine zwarte stipjes. Dit patroon loopt helemaal door tot de randen van de borstvinnen. Daarnaast her en der wat grotere, lichtere tot witte vlekken. Buikzijde geelachtig of wit. Bij jonge dieren is de snuitpunt donker. Mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten bevinden zich aan de buikzijde. Ogen aan de bovenzijde, voor op de kop, kleiner dan de spuitgaten (spiraculi). De snuit loopt uit in een puntje. De staartvin is klein en bijna spatelvormig. Op de staart staan achteraan twee korte rugvinnen. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook lobvormige uitsteeksels waarmee de dieren over de zeebodem 'lopen' (punteren). De huid aan de bovenzijde is ruw. In het midden bij jonge dieren en volwassen vrouwtjes een rij van 32-45 korte, stekels vanaf de nek tot over de staart (op de staart zitten bij jonge dieren zelfs meerdere rijen). Bij mannetjes is de rij hier en daar onderbroken. Tussen de rugvinnen ook tot 2 stekels. Mannetjes hebben soms aan de borstvinnen en op de kop ook kromme stekeltjes. lang de Nederlandse kust erg zeldzaam.
Lees verder...
| Blonde rog | Raja brachyura | Mariene vissoort. Sterk afgeplat, breed-ruitvormig lichaam, met hoekige zijkanten en twee aan de kop vergroeide borstvinnen. De dieren hebben een lange puntig toelopende staart. Gemiddelde 40-80 cm (tot 120 cm). Lichtbruin (zandbruin), met veel dicht opeenstaande, kleine zwarte stipjes. Dit patroon loopt helemaal door tot de randen van de borstvinnen. Daarnaast her en der wat grotere, lichtere tot witte vlekken. Buikzijde geelachtig of wit. Bij jonge dieren is de snuitpunt donker. Mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten bevinden zich aan de buikzijde. Ogen aan de bovenzijde, voor op de kop, kleiner dan de spuitgaten (spiraculi). De snuit loopt uit in een puntje. De staartvin is klein en bijna spatelvormig. Op de staart staan achteraan twee korte rugvinnen. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook lobvormige uitsteeksels waarmee de dieren over de zeebodem 'lopen' (punteren). De huid aan de bovenzijde is ruw. In het midden bij jonge dieren en volwassen vrouwtjes een rij van 32-45 korte, stekels vanaf de nek tot over de staart (op de staart zitten bij jonge dieren zelfs meerdere rijen). Bij mannetjes is de rij hier en daar onderbroken. Tussen de rugvinnen ook tot 2 stekels. Mannetjes hebben soms aan de borstvinnen en op de kop ook kromme stekeltjes. lang de Nederlandse kust erg zeldzaam. | Afmeting: De gemiddelde afmeting ligt tussen de 40 en 80 cm (maximaal 120 cm).
Kleur: De rug is lichtbruin (zandbruin), met verdeeld over het hele oppervlak een grote hoeveelheid dicht opeenstaande, kleine zwarte stipjes, in een patroon dat helemaal doorloopt tot de randen van de borstvinnen. Daarnaast zijn er ook her en der wat grotere, lichtere tot witte vlekken. De onderkant (buikzijde) is geelachtig of wit. Bij jonge dieren is de snuitpunt donker. De soort is ter camouflage qua kleur en patroon goed aangepast aan de ondergrond. Vorm: Sterk afgeplat, breed-ruitvormig lichaam, met
hoekige zijkanten en twee zeer grote, aan de kop vergroeide borstvinnen.
De dieren hebben een lange puntig toelopende staart. De snuit loopt uit in een puntje. Mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten bevinden zich aan de onderkant, de buikzijde. De ogen zitten aan de bovenzijde, voor op de kop en zijn kleiner dan de spuitgaten (spiraculi).
Vinnen: De staartvin is klein, afgerond, bijna spatelvormig. Op de staart staan achteraan twee korte rugvinnen. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook de lobvormige uitsteeksels waarmee de dieren over de zeebodem 'lopen' (punteren).
Huid/stekels: De huid aan de bovenzijde is ruw. In het midden loopt bij jonge dieren en volwassen vrouwtjes een rij van 32-45 relatief korte, doornachtige stekels vanaf de nek tot over de staart (op de staart zitten bij jonge dieren zelfs meerdere rijen). Bij mannetjes is deze rij hier en daar onderbroken. Tussen de rugvinnen op de staart kunnen maximaal 2 stekels voorkomen, maar deze kunnen ook ontbreken. Mannetjes hebben aan de borstvinnen en op de kop soms ook kromme stekeltjes.
Tanden: Bij beide geslachten zitten in de mond 60-90 rijen tanden met scherpe spitsen, om de schelpen en schalen van bodemdieren te kraken. |
| Noordoostelijke Atlantische Oceaan, van de Shetland-eilanden en de Noordzee tot Madeira en het westen van de Middellandse Zee. Langs de Nederlandse kust erg zeldzaam. | Blonde roggen leven op diepten tussen 10-150 m (tot 300 m) en zijn gewoonlijk te vinden op zand- en slikgronden. Jonge dieren leven in ondieper water, grotere in diepere delen, maar komen in de zomermaanden dichter naar de kust.Kleinere dieren voeden zich vooral met weekdieren, kreeftachtigen als garnalen en krabben, wormen, stekelhuidigen en kleinere bodemvissen, grotere voornamelijk met inktvissen. De prooi wordt opgespoord door het reukvermogen (kan bovendien kleine electrische velden opsporen en zo prooi localiseren). De Blonde rog wordt laat geslachtsrijp en heeft een trage voortplanting. De soort is ovipaar, de eieren worden inwendig bevrucht, waarna er op de zeebodem rechthoekige eierkapsels worden afgezet, waarin steeds één embryo tot ontwikkeling komt. Volwassen vrouwtjes leggen van februari t/m augustus circa 30 of meer eikapsels per jaar. De jongen komen uit na circa 6 tot 7 maanden. De dieren kunnen tot 15 jaar oud worden. Deze soort is zeer gevoelig voor overbevissing door visserij met bodemsleepnetten, niet alleen vanwege de trage voortplanting, maar ook omdat de populaties zich in min of meer vaste gebieden ophouden. (Zie voor de vorm van de eikapsels de aparte beschrijving.) | | 367297 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Bochtige klokpoliep
Laomedea flexuosa
/Bochtige%20klokpoliep_Laomedea%20flexuosa_Grevelingen_Kijkuitpolder_02-06-2017_Lukas%20Verbm.jpg)
Lees verder...
|
Bochtige klokpoliep
Laomedea flexuosa
Mariene Hydropoliep.
Lees verder...
| Bochtige klokpoliep | Laomedea flexuosa | Mariene Hydropoliep. | | | | | | 117382 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Bolle papierschelp
Thracia convexa
/Bolle%20papierschelp_Thracia%20convexa_1Maarten%20Mulder.jpg)
Lees verder...
|
Bolle papierschelp
Thracia convexa
Mariene tweekleppige. Tot 65 mm. Wit tot crème. Opperhuid geelgroen. Dunschalige, tamelijk opgeblazen, ongelijkkleppige schelpen. Rechterklep boller en iets groter dan de
linker. Achterzijde afgeknot. Sculptuur van talloze concentrische groeilijnen en daarnaast bedekt met een uiterst fijne korrelige oppervlaktesculptuur, met name op de achterzijde. In het slot ontbreken echte
slottanden. In de Noordzee alleen in wat dieper water, spoelt zelden of nooit aan.
Lees verder...
| Bolle papierschelp | Thracia convexa | Mariene tweekleppige. Tot 65 mm. Wit tot crème. Opperhuid geelgroen. Dunschalige, tamelijk opgeblazen, ongelijkkleppige schelpen. Rechterklep boller en iets groter dan de
linker. Achterzijde afgeknot. Sculptuur van talloze concentrische groeilijnen en daarnaast bedekt met een uiterst fijne korrelige oppervlaktesculptuur, met name op de achterzijde. In het slot ontbreken echte
slottanden. In de Noordzee alleen in wat dieper water, spoelt zelden of nooit aan. | Afmetingen: L. tot 65 mm, H. tot 40 mm.
Schelpkleur: Wit tot crème. Opperhuid geelgroen.
Schelpvorm: Dunschalige, tamelijk opgeblazen schelpen. De schelpen zijn ongelijkkleppig: de rechterklep is boller en ook wat groter dan de linkerklep en omvat deze. De afgeknotte achterzijde is minder hoog en minder bol dan de afgeronde zijde, de schelpen gapen aan die kant. De top ligt even achter het midden en is naar binnen gekromd. De onderrand golft licht.
Sculptuur: Talloze concentrische groeilijnen die richting onderrand van de schelp de neiging hebben enigszins te gaan golven. Daarnaast bedekt met een uiterst fijne korrelige oppervlaktesculptuur, die met name op de achterzijde toch vrij duidelijk zichtbaar is.
Slot: Slotband zowel uitwendig als inwendig, in een kleine driehoekige ligamentdrager. In het slot ontbreken echte slottanden. De ligamentdrager wordt door een hoekige inkeping begrensd.
Bnnenzijde schelp: Het voorste spierindruksel is duidelijker dan het achterste. De mantelbocht is ondiep en reikt niet voorbij de ligamentdrager. | | Langs de gehele Europese westkust en in de Middellandse Zee. Nergens talrijk.
Op het strand:
Niet met zekerheid bekend van het strand, uitgezonderd fossiel in Zeeland. | Bewoner van zand- en slibbodems, op diepten tussen ca.10 tot 200 m. De dieren leven ingegraven, waarbij ze op hun zij in de zeebodem liggen, met de rechterklep boven. De gescheiden sifonen zijn lang en beweeglijk en aan de uiteinden omgeven door een relatief dikke slijmlaag. Hiermee maakt het dier schoorsteenachtige gangen in de bodem, waarin de sifonen worden teruggetrokken. | | 141644 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Bolle stroommossel
Unio (Unio) tumidus depressus
/Bolle-stroommossel_Unio-tumidus_Niels-Schrieken-3131_800.png)
Lees verder...
|
Bolle stroommossel
Unio (Unio) tumidus depressus
Zoetwater-tweekleppige.
Tot 120 mm. Groengeel tot
geelbruin, binnenkant parelmoer. Relatief dunne, maar toch vrij stevige
schelpen. Onderrand gebogen. In de
rechterklep 1 cardinale tand en 1 laterale (lijstvormige) tand. Linkerklep met
2 cardinale en 2 laterale tanden.
Top bol en opgeblazen met knobbelige, golvende rugae. Sculptuur van grove en fijnere
onregelmatige groeilijnen. Bij voorkeur in stromende wateren.
Lees verder...
| Bolle stroommossel | Unio (Unio) tumidus depressus | Zoetwater-tweekleppige.
Tot 120 mm. Groengeel tot
geelbruin, binnenkant parelmoer. Relatief dunne, maar toch vrij stevige
schelpen. Onderrand gebogen. In de
rechterklep 1 cardinale tand en 1 laterale (lijstvormige) tand. Linkerklep met
2 cardinale en 2 laterale tanden.
Top bol en opgeblazen met knobbelige, golvende rugae. Sculptuur van grove en fijnere
onregelmatige groeilijnen. Bij voorkeur in stromende wateren. | | | | | | 182708 | Soortenalbum | Nederland | Zoetwater | MOO|ANM |
Bolronde vlokreeft
Iphimedia minuta
/Bolronde%20vlokreeft_Iphimedia%20minuta_Zeelandbrug_1102016_Marc%20Gobes.jpg)
Lees verder...
|
Bolronde vlokreeft
Iphimedia minuta
Mariene vlokreeft. Het is een tamelijk bolvormige vlokreeft, met tanden op de achterrand van de staartsegmenten.
Lees verder...
| Bolronde vlokreeft | Iphimedia minuta | Mariene vlokreeft. Het is een tamelijk bolvormige vlokreeft, met tanden op de achterrand van de staartsegmenten. | | | | | | 102345 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|Exoten |
Bonte mantel
Mimachlamys varia
/Bonte%20mantel_lg_Mimachlamys%20varia_Dennis%20Leeuw.png)
Lees verder...
|
Bonte mantel
Mimachlamys varia
Mariene
tweekleppige. Tot 70 mm. Variabel van kleur: crème, geel, oranje,
bruinrood, lila, paars. Ook vaak gevlekt. Achterste
oortjes naast top veel kleiner dan voorste. Oppervlak met 30-35
vanuit de top stralende ribben, bezet met
afstaande ‘schubben’. Dier met franjevormige tentakels
langs de mantelranden en ca. 30 kraalvormige
blauwzwarte ‘oogjes'. Leeft vastgehecht met byssusdraden op hard
substraat. In de Noordzee zeldzaam, evenals in Zeeland.
Lees verder...
| Bonte mantel | Mimachlamys varia | Mariene
tweekleppige. Tot 70 mm. Variabel van kleur: crème, geel, oranje,
bruinrood, lila, paars. Ook vaak gevlekt. Achterste
oortjes naast top veel kleiner dan voorste. Oppervlak met 30-35
vanuit de top stralende ribben, bezet met
afstaande ‘schubben’. Dier met franjevormige tentakels
langs de mantelranden en ca. 30 kraalvormige
blauwzwarte ‘oogjes'. Leeft vastgehecht met byssusdraden op hard
substraat. In de Noordzee zeldzaam, evenals in Zeeland. | Afmetingen: L. 60 mm, H. 70 mm.
Schelpkleur: Variabel: crème, geel, oranje, bruinrood, lila, paars. Ook vaak gevlekt. Linker en
rechterklep ongeveer gelijk gekleurd.
Schelpvorm: Vrij dunschalig. Achterste oortjes veel kleiner dan de voorste.
Sculptuur: Beide kleppen met 30-35 vanuit de top stralende ribben, bezet met afstaande ‘schubben’ waardoor de schelp aanvoelt als een rasp.
Dier: Binnenste mantelranden met zeer fijne franjevormige tentakels, de buitenste met grovere tentakels en tot ca. 30 kraalvormige blauwzwarte ‘oogjes’, waarmee licht en donker kunnen worden waargenomen. | | Vanaf Noorwegen tot in de Middellandse Zee en langs de westkust van Afrika tot Senegal. In Nederlandse wateren schaars en incidenteel. Aangetroffen op de Klaverbank en tijdens een invasie van juvenielen in 1994-1995 ook elders. Er zijn meerdere oude meldingen uit Zeeland, meestal gerelateerd aan schelpdierkweek en import. Recent aangetroffen in de Oosterschelde en het Grevelingenmeer (Den Osse).
verspreidingatlas: Bonte mantel.
waarneming.nl. Bonte mantel. | Vastgehecht met byssusdraden op stenen, grote losse schelpen of ander hard substraat, vanaf het sublitoraal tot grotere diepten, ongeveer tussen 5 en 100 m (tot ruim 250 m). Vaak in kolonies bij elkaar, maar ook solitair. De dieren zijn hermafrodiet en eerst mannetjes, later veranderend in vrouwtjes. Leeftijd: ten minste 4 jaar. | | 236719 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|ANM |
Boompjesslak
Dendronotus frondosus
/Boompjesslak_Dendronotus%20frondosus_Merel%20Hogeweg.jpg)
Lees verder...
|
Boompjesslak
Dendronotus frondosus
Zeenaaktslak. Tot 40-50 mm (max. 100 mm). Geelwit met rode of bruine
marmering, soms kleurloos. Lichaam slank, van opzij hoger dan breed. Op
de kop en rug vertakte uitsteeksels. Ook de dwars
gelamelleerde rhinoforen zijn in een boompje opgenomen. Eieren
als slordig gekronkeld snoer, afgezet in hydropoliepen. Op <em>Tubularia</em> fouragerende dieren zijn rood gemarmerd en groter dan dieren die op <em>Sertularia</em> fourageren.
Lees verder...
| Boompjesslak | Dendronotus frondosus | Zeenaaktslak. Tot 40-50 mm (max. 100 mm). Geelwit met rode of bruine
marmering, soms kleurloos. Lichaam slank, van opzij hoger dan breed. Op
de kop en rug vertakte uitsteeksels. Ook de dwars
gelamelleerde rhinoforen zijn in een boompje opgenomen. Eieren
als slordig gekronkeld snoer, afgezet in hydropoliepen. Op Tubularia fouragerende dieren zijn rood gemarmerd en groter dan dieren die op Sertularia fourageren. | Afmetingen; Lengte maximaal ± 100 mm, vaak niet langer dan 40 - 50 mm.
Kleur: Geelachtig wit met rode of bruine marmering, soms bijna kleurloos.
Vorm: Het lichaam is van boven gezien slank, vanaf de
zijkant bekeken worden, is het hoger dan breed. De naam komt van de
vertakte uitsteeksels aan weerszijden van de rug. Op de kop staan ook
kleine boompjes en zelfs de rhinoforen zijn in een boompje opgenomen. De
eigenlijke rhinoforen zijn dwars gelamelleerd.
Eieren: De eieren vormen een wat slordig gekronkeld snoer en worden afgezet in hydropoliepen. Boompjesslakken die op Tubularia fourageren zijn rood gemarmerd en worden doorgaans groter dan dieren die van Sertularia leven. Deze laatste dieren zijn bruinig en worden niet veel groter dan ongeveer 30 mm. Dieren zijn geslachtsrijp vanaf 18 mm. | | Vrij algemeen in de westelijke Waddenzee, de westelijke en centrale Oosterschelde en de mond van de Westerschelde. Zeldzaam in de oostelijke Waddenzee. Ook op boeien en wrakken in de Noordzee. | De Boompjesslak leeft in Nederland voornamenlijk van hydropoliepen als Penneschaft Tubularia indivisa en Zeecypres Sertularia cupressina. Te verwachten op elk hard substraat waar deze voedselsoorten groeien. | Dieren kunnen gedurende het gehele jaar worden gevonden, maar het meest in de periode maart-oktober. De eieren worden meestal in de periode april-juni, soms ook in de nazomer (september) waargenomen. | 139523 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |