Golfschelp
Thyasira flexuosa
/Golfschelp_Thyasira%20flexuosa_M.Mulder.jpg)
Lees verder...
|
Golfschelp
Thyasira flexuosa
Mariene tweekleppige. Tot 12 mm. Bijna driehoekige
schelp. Dun, iets hoger dan breed.
Bleek geelwit, zwak doorschijnend, met een licht geelbruine opperhuid. Top in het midden, iets gebogen. Parallel aan de
achterrand loopt een brdere wordende plooi naar de achteronderrand, waardoor de
achteronderrand een indeuking vertoont. Glad met fijne en grovere groeilijntjes. Mantellijn zonder mantelbocht. Diepere Noordzee. Op het strand alleen fossiel.
Lees verder...
| Golfschelp | Thyasira flexuosa | Mariene tweekleppige. Tot 12 mm. Bijna driehoekige
schelp. Dun, iets hoger dan breed.
Bleek geelwit, zwak doorschijnend, met een licht geelbruine opperhuid. Top in het midden, iets gebogen. Parallel aan de
achterrand loopt een brdere wordende plooi naar de achteronderrand, waardoor de
achteronderrand een indeuking vertoont. Glad met fijne en grovere groeilijntjes. Mantellijn zonder mantelbocht. Diepere Noordzee. Op het strand alleen fossiel. | Afmeting: 10 x 12 mm.
Kleur: Bleek geelwit, zwak doorschijnend, met een licht geelbruine opperhuid.
Schelpvorm: Bijna driehoekige schelp. Dunwandig maar toch tamelijk stevig. Iets hoger dan breed. Umbo’s in het midden maar iets naar voren buigend. Parallel aan de achterrand loopt vanaf de top een plooi naar de achteronderrand, die naar beneden toe steeds breder en dieper wordt, waardoor de achteronderrand een indeuking vertoont.
Sculptuur: Het schelpoppervlak is glad met veel fijne en enkele grovere groeilijntjes.
Slot: Ligament inwendig, geen duidelijke slottanden.
Binnenzijde schelp: 2 spierindruksels, mantellijn zonder mantelbocht. | | Van IJsland en Noorwegen tot aan Marokko, de Canarische Eilanden, de Azoren en de Middellandse Zee. In de Nederlandse Noordzee bekend van de Oestergronden, met enkele verspreide voorkomens op het Friese Front en ten noorden van de Bruine Bank.
Op het strand: De weinige meldingen van strandmateriaal zijn vermoedelijk allemaal terug te voeren op fossiel materiaal. Er zijn ook enkele vondsten van drijvend materiaal. | De dieren leven ingegraven in een fijne zand- of modderbodem, vanaf enkele meters beneden de laagwaterlijn tot diepten van enige honderden meters. | | 141662 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Gorgelpijp-knotsslak
Tenellia gymnota
/Gorgelpijp-knotsslak_Cuthona%20gymnota_Merel%20Hogeweg.png)
Lees verder...
|
Gorgelpijp-knotsslak
Tenellia gymnota
Zeenaaktslak. Tot 20 mm. Het lichaam is tamelijk plomp, met afgeronde voethoeken. De rhinoforen
zijn langer dan de koptentakels. De papillen zijn in schuine dwarsrijen
gerangschikt, tot 7 per halve rij. De rangschikking in rijen is niet
altijd duidelijk te zien.
Lees verder...
| Gorgelpijp-knotsslak | Tenellia gymnota | Zeenaaktslak. Tot 20 mm. Het lichaam is tamelijk plomp, met afgeronde voethoeken. De rhinoforen
zijn langer dan de koptentakels. De papillen zijn in schuine dwarsrijen
gerangschikt, tot 7 per halve rij. De rangschikking in rijen is niet
altijd duidelijk te zien. | Afmetingen: Lengte tot ± 20 mm.
Kleur: Het lichaam is transparant, kleurloos tot wit. De papillen zijn oranjerood, met een witte top, soms met een licht oranje bandje onder de witte top.
Vorm: Het lichaam is tamelijk plomp, met afgeronde voethoeken. De rhinoforen
zijn langer dan de koptentakels. De papillen zijn in schuine dwarsrijen
gerangschikt, tot 7 per halve rij. De rangschikking in rijen is niet
altijd duidelijk te zien.
Eieren: De eisnoeren vormen een wat uitgerekte niervormige massa en zijn wit, lichtroze, of geeloranje gekleurd. | | Vrij algemeen in zowel de Ooster- als Westerschelde. Ook in de Waddenzee en de Noordzee, maar niet in de Grevelingen of het Veerse Meer.
verspreidingsatlas: link | De slakken leven van de Gorgelpijppoliep Tubularia larynx en de Penneschaft Tubularia indivisa. Ze leven nogal verscholen en vaak aan de voet van deze voedselsoorten
en zijn daarom, ondanks hun kleur en grootte, toch vaak moeilijk te
vinden. Op elk hard substaat met Tubularia-kolonies kan Trinchesia gymnota verwacht worden. Dieren die op de fijn vertakte Gorgelpijppoliep fourageren, zijn vaak wat fletser en kleiner dan dieren die op de grotere onvertakte Penneschaft leven. Op Penneschaft zijn de dieren meestal aan de basis van de kolonie te vinden, op Gorgelpijppoliep vaak midden in de dichte bos van de takjes van de poliep. Op beide soorten wordt gefourageerd door een gaatje in een hydroïden-takje te maken en deze vervolgens leeg te zuigen. De hydranten worden nooit gegeten. | De soort is gedurende het gehele jaar door te vinden, maar het meest in de periode mei-oktober. | 890625 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|ANM |
Gorgelpijppoliep
Ectopleura larynx
/Gorgelpijppoliep_Ectopleura-larynx_Niels-Schrieken_1000_750_pijl.png)
Lees verder...
|
Gorgelpijppoliep
Ectopleura larynx
Hydropoliep. Mariene soort. Kolonies meestal 3-4 cm, soms tot 10 cm. Uit een grondplaat komende geelbruine, maximaal 1.5 mm dikke buizen met een aantal duidelijke ringvormige insnoeringen. Aan de bovenkant meer roze. Aan het uiteinde steeds een poliep met rond de mondopening twee tentakelkransen.
Lees verder...
| Gorgelpijppoliep | Ectopleura larynx | Hydropoliep. Mariene soort. Kolonies meestal 3-4 cm, soms tot 10 cm. Uit een grondplaat komende geelbruine, maximaal 1.5 mm dikke buizen met een aantal duidelijke ringvormige insnoeringen. Aan de bovenkant meer roze. Aan het uiteinde steeds een poliep met rond de mondopening twee tentakelkransen. | Afmetingen: Kolonies zijn meestal zo'n 3 tot 4 cm hoog, soms tot 10 cm. Tentakels van de onderste tentakelkrans tot ca. 8 mm. De buisjes zijn maximaal 1.5 mm dik.
Kleur: Geelbruine buizen, aan de bovenkant meer roze. De bovenkant van de poliep, waar de mondopening staat, is helder- of donkerrood.
Vorm: De kolonies van Gorgelpijp bestaan uit een op het substraat vastgehechte grondplaat waaruit meerdere vertakte stelen komen, elk met een aantal duidelijke ringvormige insnoeringen. Aan het uiteinde zit steeds een poliep met twee tentakelkransen rond de mondopening. De ongeveer 20 tentakels rond de mondopening zijn kort en de 20 tentakels van de lager gelegen tweede krans staan breed uit en zijn langer.
Overig: Tussen de twee tentakelkransen zijn in het voorjaar de voortplantingsorganen aanwezig: een massa rode bolletjes.De mate van vertakking zou afhankelijk zijn van de stroming. Hoe meer stroming, hoe meer vertakkingen. De kolonies mijden direkt daglicht. | | Beide zijden Noord-Atlantische Oceaan, Noordzee. Ook in de Middellandse Zee. In Nederland in de Noordzee en de Zeeuwse wateren. Zeeland | De kolonies groeien op elke harde ondergrond. Van iets beneden de laagwaterlijn tot ca. 300 m diepte. De soort heeft een voorkeur voor de onderkant van stenen en andere substraten. Ook onder boten. | | 157933 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Goudkammetje
Lagis koreni
/1_Goudkammetje_Lagis%20koreni_Grevelingen_Den%20Osse%20kerkweg_4-6-2017_Valentin%20Engelbos.jpg)
Lees verder...
|
Goudkammetje
Lagis koreni
Borstelworm. Tot 5 cm lang, met 15 segmenten. Bij de kop vier kieuwen, rood vanwege de rijke doorstroming met bloed. Het dier zelf is wit met een roze weerschijn en redelijk doorschijnend, je kunt midden over de buikzijde een bloedvat zien lopen.
Lees verder...
| Goudkammetje | Lagis koreni | Borstelworm. Tot 5 cm lang, met 15 segmenten. Bij de kop vier kieuwen, rood vanwege de rijke doorstroming met bloed. Het dier zelf is wit met een roze weerschijn en redelijk doorschijnend, je kunt midden over de buikzijde een bloedvat zien lopen. | | | | | | 152367 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Goudstipje
Cumanotus beaumonti
/Goudstipje_Cumanotus%20beaumonti_Lodewijk%20van%20Walraven.jpg)
Lees verder...
|
Goudstipje
Cumanotus beaumonti
Zeenaaktslak. Tot 25 mm. Aan de zijkanten van de kop staan twee korte
mondtentakels. De
rhinoforen zijn lang, glad en raken elkaar aan de basis. Voor de
rhinoforen bevinden zich 2-3 rijen papillen. Op de rug, achter de
rhinoforen, bevinden zich nog eens ongeveer 9-10 gepaarde rijen
papillen, met aan iedere zijde per rij 6-9 papillen. Op een breder deel
van de rug direct achter de rhinoforen ontbreken papillen. Naar
de staart toe wordt deze kale strook veel smaller.
Lees verder...
| Goudstipje | Cumanotus beaumonti | Zeenaaktslak. Tot 25 mm. Aan de zijkanten van de kop staan twee korte
mondtentakels. De
rhinoforen zijn lang, glad en raken elkaar aan de basis. Voor de
rhinoforen bevinden zich 2-3 rijen papillen. Op de rug, achter de
rhinoforen, bevinden zich nog eens ongeveer 9-10 gepaarde rijen
papillen, met aan iedere zijde per rij 6-9 papillen. Op een breder deel
van de rug direct achter de rhinoforen ontbreken papillen. Naar
de staart toe wordt deze kale strook veel smaller. | Afmetingen: Lengte tot 25 mm.
Kleur: De lichaamskleur is transparant wit tot geel-oranje. Lichaam, rhinoforen en papillen zijn bedekt met verspreid staande karakteristieke kleine goudkleurige vlekjes. De cnidosacs in de top van de papillen zijn lang en wit van kleur. De vertakkingen van de middendarmklier in de papillen zijn rozerood tot bruin en donkerder gekleurd dan het lichaam. Exemplaren aangetroffen op Penneschaft (de Nederlandse en Belgische exemplaren) zijn donkerder gekleurd dan exemplaren van elders, die zich met Corymorpha nutans voeden.
Vorm: Aan de zijkanten van de kop staan twee korte
mondtentakels. De
rhinoforen zijn lang, glad en raken elkaar aan de basis. Voor de
rhinoforen bevinden zich 2-3 rijen papillen. Op de rug, achter de
rhinoforen, bevinden zich nog eens ongeveer 9-10 gepaarde rijen
papillen, met aan iedere zijde per rij 6-9 papillen. Op een breder deel
van de rug direct achter de rhinoforen ontbreken papillen. Naar
de staart toe wordt deze kale strook veel smaller.
Eieren: De eisnoeren worden afgezet in het voorjaar en de zomer (in mei 2010 in de Belgische Noordzee en in juni-juli 2010 bij Texel). Ze vormen dikke, korte, lichtroze snoeren, die om de voedselsoort worden gewonden. Bij sterke vergroting blijken de pigmentvlekjes te zijn opgebouwd uit tientallen kleinere pigmentvlekjes. Op deze vlekjes is de Nederlandse naam gebaseerd. Net als de Boompjesslak kan het ‘Goudstipje’ actief zwemmen door zich los te maken van de bodem en met de gespierde voet pulserend krachtig heen en weer te slaan. | | Sinds 2010 is de soort bekend uit Nederland. Deze waarnemingen beperken zich tot 2010, met een enkel exemplaar uit de Oosterschelde en een klein aantal exemplaren met eikapsels op Texel. De soort is zeldzaam in Nederland. | De soort voedt zich met solitaire hydropoliepen als Corymorpha nutans (op zand of grind) en Penneschaft Tubularia indivisa (op hard substraat). De Nederlandse exemplaren zijn alle aangetroffen op Penneschaft. | | 139431 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|ANM |
Grauwe poon
Eutrigla gurnardus
/Grauwe%20poon_Eutrigla%20gurnardus_Halverwege_17sept2011_Floor%20Driessen.png)
Lees verder...
|
Grauwe poon
Eutrigla gurnardus
Lees verder...
| Grauwe poon | Eutrigla gurnardus | | | | | | | 150637 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Grays kustslak
Assiminea grayana
/Grays%20kustslak_Assiminea%20grayana_Anemoon.jpg)
Lees verder...
|
Grays kustslak
Assiminea grayana
Mariene huisjesslak. Schorren en kweldergebieden, zelden in brak water. 8 x 5 mm.
Glanzend bruingeel, in het midden vaak een wat donkerdere bruine kleurband. Opperhuid grijsbruin. Vaak bedekt met aangroeisel.
Dunschalig horentje met 6-7 vlakke windingen. De top is spits. Oppervlak glad, met alleen groeilijnen. Geen navel, de
mondopening is eivormig en breed. Operculum eivormig, bovenin spits, hoornachtig met rondom een vliezige rand. Lijkt op huisjes
van het Wadslakje <em>Peringia ulvae</em> maar breder en groter.
Lees verder...
| Grays kustslak | Assiminea grayana | Mariene huisjesslak. Schorren en kweldergebieden, zelden in brak water. 8 x 5 mm.
Glanzend bruingeel, in het midden vaak een wat donkerdere bruine kleurband. Opperhuid grijsbruin. Vaak bedekt met aangroeisel.
Dunschalig horentje met 6-7 vlakke windingen. De top is spits. Oppervlak glad, met alleen groeilijnen. Geen navel, de
mondopening is eivormig en breed. Operculum eivormig, bovenin spits, hoornachtig met rondom een vliezige rand. Lijkt op huisjes
van het Wadslakje Peringia ulvae maar breder en groter. | Afmetingen: 8 x 5 mm.
Schelpkleur: Glanzend bruingeel of groengeel, in het midden van de lichaamswinding vaak een donkerbruine kleurband. Opperhuid grijsbruin. Vaak bedekt met aangroeisel.
Schelpvorm: Dunschalig. 6-7 vlakke windingen. Lichaamswinding breed, ca. 75% van de totale hoogte. De top is spits, de mondopening eivormig en breed. Geen navel. Operculum eivormig, bovenin spits, hoornachtig met rondom een vliezige rand.
Sculptuur: Oppervlak glad, met alleen groeilijnen. | | In het Deltagebied na de voltooiing van de Deltawerken op veel plaatsen verdwenen of achteruit gegaan. Het huidige Nederlandse verspreidingsgebied valt uiteen in een zuidelijk deel (Westerschelde; Saeftinghe) en een Noordelijk deel (Eems-Dollard estuarium). Zeldzamer op de Waddeneilanden, maar hier de laatste jaren weer meer gevonden.
Op het strand: Lege huisjes alleen te vinden in aanspoelsel nabij schorrengebieden. | Tussen oeverplanten op hogere delen van schorren en kwelders, meestal op plaatsen die niet dagelijks onderlopen. | | 138814 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater|Brakwater | SMP|ANM |
Griet
Scophthalmus rhombus
/Griet_Scopthalmus%20rhombus_Wijnand%20Vlierhuis.JPG)
Lees verder...
|
Griet
Scophthalmus rhombus
<p>Mariene vissoort (zeevis). Een grote, ronde platvis met de ogen aan de linkerzijde. 50 tot (maximaal) 75 cm. De kleur is zeer variabel, meestal bruin tot groen met een groot aantal donkere en lichte (tot witte) stipjes en vlekjes. De eerste rugvinstralen zitten tot halverweg hun lengte los van elkaar, waardoor het lijkt alsof er een stekelige baard om de kop zit. </p>
Lees verder...
| Griet | Scophthalmus rhombus | Mariene vissoort (zeevis). Een grote, ronde platvis met de ogen aan de linkerzijde. 50 tot (maximaal) 75 cm. De kleur is zeer variabel, meestal bruin tot groen met een groot aantal donkere en lichte (tot witte) stipjes en vlekjes. De eerste rugvinstralen zitten tot halverweg hun lengte los van elkaar, waardoor het lijkt alsof er een stekelige baard om de kop zit. | Afmeting: Gemiddeld tot 50 cm (maximaal 75 cm).
Kleur: Grijsbruin, zandkleurig of groenachtig, met veel donkere en ook lichte (tot witte) stipjes en vlekjes. Staartvin ongevlekt. Onderzijde crème of paarsroze, met soms ook enkele vlekken.
Vorm: Platvis met ogen op de linkerzijde. Lichaam ovaal, breed en stevig, met een brede kop en een vrij grote, gebogen bek. Naarmate de vis groeit, wordt deze ook steeds dikker. Vinnen: De buikvinnen hebben een lange basis. De eerste stralen van de rugvin zijn vertakt en tot halverwege hun lengte niet door een membraan met elkaar verbonden, waardoor deze aan een rafelige baard rond de kop doen denken.
Nadere kenmerken: Vinstralen rugvin: 73-83; Anaalvin: 56-62; Aantal schubben op de zijlijn: 115-125. | | Noordoost-Atlantische Oceaan, van Midden-Noorwegen en de westelijke Oostzee, via de Noordzee, de Britse Eilanden en de Atlantische kusten van Frankrijk en het Iberisch shiereiland, tot noordelijk Marokko, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Kleine exemplaren langs de Nederlandse kust algemeen. | Leeft op zandige en gemengde zand-, slib- en grindbodems, tussen 1-70 m diepte, meestal onder puur mariene omstandigheden. Een enkele keer ook in estuaria en brak water. Vaak aanwezig langs randen van diepere geulen. Graaft zich in en kan zich uitstekend qua kleur aanpassen aan de zeebodem. De prooi wordt aldus vanuit een hinderlaag gevangen. Het voedsel bestaat vooral uit kreeftachtigen en kleinere vis (grondels, zandspiering, wijting). De paaitijd valt tussen maart en augustus, in onze gematigde zone vooral in maart en apri. De paring vindt plaats op 10-20 m diepte. De eieren zweven ruim een week onder het oppervlak in het water, waarna ze uitkomen. De larven leven eerst enige tijd vrij zwevend in het water en veranderen bij een lengte van 12 en 25 mm in kleine platvisjes. Ze zijn dan 4-6 maanden oud en zakken af naar de bodem, waarna ze zich één tot twee jaar in de kustwateren in ondiep water ophouden. Daarna trekt de soort naar dieper water. De Griet kan tot 6 jaar worden. | | 127150 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Grijze korstzakpijp
Diplosoma listerianum
/103579_960x600_pijlen.png)
Lees verder...
|
Grijze korstzakpijp
Diplosoma listerianum
Mariene kolonievormende zakpijp. Meestal enkele vierkante cm, soms meer dan 10 cm in doorsnede. Dunne kolonies van minder dan 2 mm dikte. Vuilgrijs, half doorschijnend met duidelijk zwarte puntjes. Opvallend grote 'gaatjes' (gemeenschappelijke uitstroomopeningen). Soms geelachtig of donkergrijs met witte vlekken. De instroomopeningen hebben vaak witte ringetjes. Rustig en stromend water op hard substraat, soms op wieren en zeegras. Zeeland en Waddenzee.
Lees verder...
| Grijze korstzakpijp | Diplosoma listerianum | Mariene kolonievormende zakpijp. Meestal enkele vierkante cm, soms meer dan 10 cm in doorsnede. Dunne kolonies van minder dan 2 mm dikte. Vuilgrijs, half doorschijnend met duidelijk zwarte puntjes. Opvallend grote 'gaatjes' (gemeenschappelijke uitstroomopeningen). Soms geelachtig of donkergrijs met witte vlekken. De instroomopeningen hebben vaak witte ringetjes. Rustig en stromend water op hard substraat, soms op wieren en zeegras. Zeeland en Waddenzee. | Afmetingen: Kolonies zijn meestal enkele vierkante cm, maar kunnen soms wel een doorsnede bereiken van meer dan tien centimeter.
Kleur: Meestal grijs en half doorschijnend, met duidelijke zwarte puntjes. de kleur kan ook geelachtig zijn of donkergrijs met witte vlekken. De instroomopeningen zijn vaak voorzien van witte ringetjes.
Vorm: Dunne kolonies van minder dan twee mm dikte. Opvallend zijn de grote 'gaatjes'. Dit zijn de gemeenschappelijke uitstroomopeningen. Kolonies groter dan vijf centimeter doorsnede laten aan de rand enigszins los van de ondergrond. Nog grotere kolonies kunnen vliezige holle bollen vormen met een grote opening. | | De Grijze korstzakpijp is in 1977 voor het eerst gevonden in de Oosterschelde en sindsdien algemeen geworden. In 1990 is de soort ook in de Grevelingen waargenomen en sindsdien sterk toegenomen. Sinds 1990 ook in de Waddenzee (Terschelling). | | | 103579 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SETL |
Grijze zeehond
Halichoerus grypus
/GrijzeZeehond_HalichoerusGrypus.Ameland_PetraDeJong.jpg)
Lees verder...
|
Grijze zeehond
Halichoerus grypus
Zeezoogdier. Groter dan de Gewone zeehond en herkenbaar aan het
forse lichaam en de rechte snuit. Mannetjes tot 3,30 meter lang, vrouwtjes tot 2,50 m. Donkergrijs met lichtere vlekken (man), zilvergrijs
met donkerdere vlekken (vrouw). Jongen eerst wit, na circa vijf weken verkleurend.
Rust bij laagwater op rotsen, in ons land vooral op droogvallende zandbanken.
Met name in het Waddengebied, maar ook in Zeeland. Ze eten vooral vis, daarnaast
kreeftachtigen, weekdieren en soms zelfs Bruinvissen.
Lees verder...
| Grijze zeehond | Halichoerus grypus | Zeezoogdier. Groter dan de Gewone zeehond en herkenbaar aan het
forse lichaam en de rechte snuit. Mannetjes tot 3,30 meter lang, vrouwtjes tot 2,50 m. Donkergrijs met lichtere vlekken (man), zilvergrijs
met donkerdere vlekken (vrouw). Jongen eerst wit, na circa vijf weken verkleurend.
Rust bij laagwater op rotsen, in ons land vooral op droogvallende zandbanken.
Met name in het Waddengebied, maar ook in Zeeland. Ze eten vooral vis, daarnaast
kreeftachtigen, weekdieren en soms zelfs Bruinvissen. | Afmetingen: Mannetjes worden maximaal 3,30 meter lang en 1,95 m hoog, vrouwtjes 2,50 x 1,65
m. Ze kunnen 20-35 kilo wegen.
Kleur: Mannetjes zijn donkergrijs met lichtere vlekken, vrouwtjes zilvergrijs
met donkerdere vlekken. Jongen zijn aanvankelijk wit, maar verkleuren na circa
vij weken naar het normale kleurpatroon.
Vorm: Het lichaam is gestroomlijnd en torpedovormig. De achtervinnen zijn groter dan de voorvinnen. Met hun achtervinnen zwemmen ze. De soort is onmiddelijk herkenbaar aan de rechte
snuit. Ze hebben geen oorschelp en alleen korte stugge haren met nauwelijks ondervacht. Om warm te blijven is er een zeer dikke
speklaag aanwezig. Aan de snuit zitten goed ontwikkelde tastharen (snorharen), ook de wenkbrauwen werken mee als tastharen.
Nadere kenmerken: Ze zwemmen uitstekend, maar bewegen zich op het land relatief moeizaam voort. | | Grijze zeehonden leven langs de meeste kusten in de meer gematigde
en koudere delen van de Noordelijke Atlantische Oceaan. De grootste populaties
komen voor bij Newfoundland, Zuid-Groenland, IJsland en Noorwegen. Ook rond de
Britse Eilanden en in Bretagne komen kolonies voor, evenals in de Waddenzee.
In Zeeland komen eveneens (kleine) populaties voor. | Bij laagwater rusten Grijze zeehonden op rotsen, kliffen, droogvallende
zandbanken en soms op afgelegen zandstranden. Ze eten voornamelijk vis
(platvis, kabeljauw, schelvis, zandspiering en diverse andere zeevissen), maar
ook kreeftachtigen en weekdieren. Nu en dan vallen ze ook andere zeezoogdieren
aan, met name de Bruinvis. Tijdens hun jacht op prooi kunnen ze lange tochten
maken van tientallen, soms honderden kilometers. Zoals alle zeehonden kunnen
ze uitstekend zwemmen en diep duiken (gemiddeld 5-25 meter, maar ook aanzienlijk
dieper). Op het land is de voortbeweging moeizaam en bewegen ze zich hobbelend met het lichaam en de vinnen voort. De vrouwtjes hebben vaste plekken voor de voortplanting en komen
daar ieder jaar weer naartoe. Ze vormen daar groepen, soms grote kolonies. In
de paartijd eten de mannetjes wekenlang niet. Ze houden een harem bij van vrouwtjes die klaar zijn voor de voortplanting. De
paring vindt zowel op het land als in het water plaats en kan een half uur of
langer duren. De mannetjes verdedigen hun harem fel, dekken vrouwtjes in oestrus geregeld en houden felle gevechten om te
voorkomen dat andere mannetjes met hun vrouwtjes paren. In Nederland komen
Grijze zeehonden en Gewone zeehonden naast elkaar voor. Met name in de
Waddenzee leven flinke aantallen. Maar de Grijze zeehond wordt ook
elders langs de kust waargenomen, met name in de Zeeuwse wateren, waar ze zich
ook voortplanten.
De soort is in Nederland (en het grootste del van Europa) beschermd. Opgenomen op de Nederlandse Rode Lijst en een soort van de Doelsoortenlijst. Daarnaast opgenomen op de Europese habitatrichtlijn (Bijlagen II en V) en beschermd volgens de conventie van Bern (appendix III). | | 137080 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | |
Grijze zeevinger
Alcyonidium condylocinereum
/Schermafbeelding%202016-01-19%20om%2012.20.52.png)
Lees verder...
|
Grijze zeevinger
Alcyonidium condylocinereum
Kolonievormend mosdiertje. Mariene soort. Vormt een grijze rechtopstaande kolonie met een geleiachtige structuur en knobbelige vormen. De kolonie bezit een centrale kolom waaruit vertakkingen groeien in vaste intervallen. Halverwege vertakt de kolonie in twee aparte takken, vanuit beide takken komen verdere vertakkingen.
Lees verder...
| Grijze zeevinger | Alcyonidium condylocinereum | Kolonievormend mosdiertje. Mariene soort. Vormt een grijze rechtopstaande kolonie met een geleiachtige structuur en knobbelige vormen. De kolonie bezit een centrale kolom waaruit vertakkingen groeien in vaste intervallen. Halverwege vertakt de kolonie in twee aparte takken, vanuit beide takken komen verdere vertakkingen. | Afmetingen: De knobbels zijn ongeveer 0.5 mm groot en steken ongeveer 2.3 mm boven het oppervlak uit.
Kleur: Grijs.
Vorm: Rechtopstaande vertakte geleiachtige kolonie.
Overig: Zoïden hebben 18-19 tentakels | | Zuidelijke deel van de Noordzee. Engels kanaal en kanaal van Bristol. | Ondiep in het sublittoraal. | | 153730 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP |
Grijze zwemkrab
Liocarcinus vernalis
/Grijze%20zwemkrab_Liocarcinus%20vernalis_Katwijk-Noordwijk_2017_Ellen%20van%20de%20Niet.jpg)
Lees verder...
|
Grijze zwemkrab
Liocarcinus vernalis
Mariene zwemkrab. Rugschild tot 45 mm. Vaak met een gemarmerd tot gevlekt patroon van grijze, blauwe en lichtrode tinten. De dieren hebben drie tanden tussen de ogen waarvan de middelste meestal even groot óf iets kleiner is dan de buitenste twee. Deze middelste tand is meestal ook scherper en iets smaller en steekt meestal niet voorbij de twee buitenste. Het vierde lid van de zwempoten (vanaf het uiteinde bezien) is 2x zo lang als breed. Aan de zijkant van schild bevinden zich vijf tanden, waarbij aan de buitenste gedeelten duidelijk een lijst zichtbaar is. De vierde van deze tanden is het grootst.s
Lees verder...
| Grijze zwemkrab | Liocarcinus vernalis | Mariene zwemkrab. Rugschild tot 45 mm. Vaak met een gemarmerd tot gevlekt patroon van grijze, blauwe en lichtrode tinten. De dieren hebben drie tanden tussen de ogen waarvan de middelste meestal even groot óf iets kleiner is dan de buitenste twee. Deze middelste tand is meestal ook scherper en iets smaller en steekt meestal niet voorbij de twee buitenste. Het vierde lid van de zwempoten (vanaf het uiteinde bezien) is 2x zo lang als breed. Aan de zijkant van schild bevinden zich vijf tanden, waarbij aan de buitenste gedeelten duidelijk een lijst zichtbaar is. De vierde van deze tanden is het grootst.s | | | | | | 107394 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP |
Groene bladkieuwworm
Eulalia viridis
/Groene%20bladkieuwworm_Eulalia%20viridis_Anna%20Friso_LIMP_08-02-2015_Luna%20van%20der%20Loos%20(1000x750).jpg)
Lees verder...
|
Groene bladkieuwworm
Eulalia viridis
Borstelworm. Mariene soort. De worm heeft grote, bladachtige parapodiën met een kleine, ronde kop met 2 ogen. Het is een helder groene worm. In het voorjaar worden er groene geleiachtige eizakjes afgezet op vochtige stenen en zeewier. De soort heeft een lengte tot 15 cm.
Lees verder...
| Groene bladkieuwworm | Eulalia viridis | Borstelworm. Mariene soort. De worm heeft grote, bladachtige parapodiën met een kleine, ronde kop met 2 ogen. Het is een helder groene worm. In het voorjaar worden er groene geleiachtige eizakjes afgezet op vochtige stenen en zeewier. De soort heeft een lengte tot 15 cm. | | | Zeeland | | | 130639 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Groene dekschelp
Monia squama
/Groene%20dekschelp_Monia%20squama_Maarten%20Mulder.jpg)
Lees verder...
|
Groene dekschelp
Monia squama
Mariene tweekleppige. Tot 35 mm.
Geelwit, lichtbruin, binnenkant glanzend donkergroen
(flesgroen). Dunschalig, met name de platte linkerklep.
Onregelmatig, aangepast aan de ondergrond.
Vaak met geschubde lengteribjes. In de linkerklep een
relatief groot gat. Binnenzijde bollere rechterklep met twee spierindruksels, die vrijwel geheel tegen elkaar aanliggen en meestal
fijn geribbeld zijn. Noordzee, verder van de kust. Op het strand alleen
zelden op drijvende voorwerpen.
Lees verder...
| Groene dekschelp | Monia squama | Mariene tweekleppige. Tot 35 mm.
Geelwit, lichtbruin, binnenkant glanzend donkergroen
(flesgroen). Dunschalig, met name de platte linkerklep.
Onregelmatig, aangepast aan de ondergrond.
Vaak met geschubde lengteribjes. In de linkerklep een
relatief groot gat. Binnenzijde bollere rechterklep met twee spierindruksels, die vrijwel geheel tegen elkaar aanliggen en meestal
fijn geribbeld zijn. Noordzee, verder van de kust. Op het strand alleen
zelden op drijvende voorwerpen. | Afmetingen: 35 x 35 mm.
Kleur: Geelwit tot lichtbruin. Binnenzijde glanzend donkergroen.
Schelpvorm: Dunschalige schelp, met name de platte linkerklep is flinterdun. Onregelmatig gevormd en geheel aangepast aan de ondergrond.
Sculptuur: Vaak bezet met dicht opeenstaande geschubde lengteribjes. Linkerklep met een relatief groot gat.
Slot: Ligament inwendig; geen slottanden.
Binnenzijde schelp: Twee indruksels van spier- en byssus aan de binnenzijde liggen vaak geheel tegen elkaar aan en zijn meestal fijn geribbeld. | | Vanaf het Arctisch Gebied en IJsland tot aan de Golf van Biscaje. Elders ook bekend van Labrador tot Newfoundland. Meldingen uit de Nederlandse Noordzee zijn schaars.
Op het strand: Schelpen die tot deze soort zouden behoren zijn meerdere malen aangetroffen op drijvende voorwerpen als kurk, rubber en riemwier langs de Nederlandse en Belgische kust. | Leeft vastgehecht op hard substraat, met tot een korte bundel vergroeide verkalkte byssusdraden. Op stenen en schelpen, vanaf enkele meters beneden de laagwaterlijn tot aanzienlijke diepten.
In Nederland alleen verder van de kust in de Noordzee. | | 153028 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Groene golfbrekeranemoon
Diadumene lineata
/Groene%20golfbrekeranemoon.jpg)
Lees verder...
|
Groene golfbrekeranemoon
Diadumene lineata
<p>Zeeanemoon. Marien. Exoot / ingevoerde soort. Tot 1,5 cm hoog. Meestal vuilgroen, soms met specifieke verticale oranje
streepjes op de zuil. De zuil is glad en slechts weinig hoger dan breed, zodat een wat gedrongen beeld ontstaat. Bij
beroering of stroming is de zuil nog korter. Leeft op hard substraat, meer verborgen dan de (gewone) Golfbrekeranemoon. Locaal in de Oosterschelde.</p>
Lees verder...
| Groene golfbrekeranemoon | Diadumene lineata | Zeeanemoon. Marien. Exoot / ingevoerde soort. Tot 1,5 cm hoog. Meestal vuilgroen, soms met specifieke verticale oranje
streepjes op de zuil. De zuil is glad en slechts weinig hoger dan breed, zodat een wat gedrongen beeld ontstaat. Bij
beroering of stroming is de zuil nog korter. Leeft op hard substraat, meer verborgen dan de (gewone) Golfbrekeranemoon. Locaal in de Oosterschelde. | Afmetingen: Gewoonlijk niet hoger dan 1.5 cm. De mondschijf bereikt
een diameter tot circa 1 cm. De diameter van tentakelkrans kan tot 2 cm
worden, dus breder dan het dier hoog is.
Kleur: Vaak éénkleurig groen of licht groenbruin. Er komen ook lichte, bijna
witte exemplaren voor. Soms zijn op de mondschijf rode stippen te zien.
Bij sommige populaties is de zuil voorzien 8-20 oranje verticale
strepen. Deze zijn vooral te zien bij ingetrokken tentakels (even
aanraken). Bij de Gewone golfbrekeranemoon ontbreken zulke stippen en
strepen.
Vorm: De Groene golfbrekeranemoon heeft een gladde zuil, die als de
anemoon volledig uitstaat, slechts weinig hoger is dan breed. De tentakels zijn vrij lang t.o.v. de lengte van de zuil.
Zoektip: Kijk vooral onder en tussen natuurstenen. | | Locaal in de Oosterschelde. | De soort leeft vooral hoog boven de laagwaterlijn in getijdepoelen, bij
voorkeur in spleten, waardoor vaak alleen de tentakels zichtbaar zijn.
Daardoor wordt de soort door duikers weinig waargenomen. De dieren staan
meestal in grote aantallen bij elkaar. Als substraat wordt meestal
natuursteen 'gekozen', geen beton of asfalt. De dieren hebben een
voorkeur voor spleten en richels, in tegenstelling tot de (gewone) Golfbrekeranemoon die meestal óp het substraat staat.
| | 395099 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Groene mosdierslak
Palio nothus
/Groene%20mosdierslak2_Palio%20nothus_Marion%20Haarsma.jpg)
Lees verder...
|
Groene mosdierslak
Palio nothus
Zeenaaktslak. Tot 20 mm. Grijsgroen of geelgroen. Basis van rhinoforen en kieuwen met
donkerder groen pigment. Top rhinoforen geel
tot geelbruin, tuberkels en mantelrand grijs
of ongekleurd. Kleine slanke slak met
gereduceerd mantelschild. Gelamelleerde rhinoforen . Op de rug 3-7 drievoudig geveerde
kieuwen, lichaam met afgeronde, intrekbare
tuberkels. Eieren in een open spiraalvormig
wit, geel-oranje of vaalroze lint van 1-2 windingen
op het voedsel of substraat.
Lees verder...
| Groene mosdierslak | Palio nothus | Zeenaaktslak. Tot 20 mm. Grijsgroen of geelgroen. Basis van rhinoforen en kieuwen met
donkerder groen pigment. Top rhinoforen geel
tot geelbruin, tuberkels en mantelrand grijs
of ongekleurd. Kleine slanke slak met
gereduceerd mantelschild. Gelamelleerde rhinoforen . Op de rug 3-7 drievoudig geveerde
kieuwen, lichaam met afgeronde, intrekbare
tuberkels. Eieren in een open spiraalvormig
wit, geel-oranje of vaalroze lint van 1-2 windingen
op het voedsel of substraat. | Afmetingen: Lengte tot 20, in Nederland tot 13 mm.
Kleur: De basiskleur van de huis van het centrale lichaam is donker grijsgroen of geelgroen. Aan de basis van de rhinoforen en de kieuwen is donkerder groen pigment aanwezig. De toppen van de rhinoforen zijn geel tot geelbruin gekleurd. De tuberkels en mantelrand zijn zeer lichtgrijs of ongekleurd.
Vorm: Een onopvallende kleine, slanke slak met een gereduceerd mantelschild.
De voorrand van de kop is in twee delen ingesneden. De rhinoforen dragen
lamellen en hebben een vrij lange kale steel, met aan de basis
verhoogde tuberkels. Op de mantelrand staan schuin achter de kieuwen
enkele gepaarde, grillig gevormde langere uitsteeksels. Rond de anus
midden op de rug zijn 3-7 drievoudig geveerde kieuwen aanwezig. Het
lichaam is bezet met afgeronde, intrekbare tuberkels.
Eieren: De eieren vormen een laag, open spiraalvormig lint dat wit, geel-oranje of vaalroze gekleurd is. Het bestaat uit 1-2 windingen en wordt op het voedsel, hard of zacht substraat afgezet. | | Sinds 2007 is de soort jaarlijks (sporadisch) in de centrale en westelijke Oosterschelde aangetroffen. | Te verwachten op elk hard substraat waar het voedsel voorkomt. Hoewel zeer schaars kan de soort het hele jaar in de Nederlandse kustwateren worden aangetroffen. Deze soort voedt zicht met mosdiertjes van het geslacht Bowerbankia. | | 182808 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Groene rolsprietslak
Placida dendritica
/Groene%20rolsprietslak_Placida%20dendritica_Grevelingen_Scharendijke_14-04-2015_Mick%20Otten.jpg)
Lees verder...
|
Groene rolsprietslak
Placida dendritica
Zeenaaktslak. Tot 20 mm. Crèmekleurig, met meestal een groenachtig witte waas. Vertakkingen
van de middendarmklier groen. Vrij slanke slak. Op de kop twee in de
lengterichting opgerolde, gladde rhinoforen. De rugpapillen zijn lang en glad, maximaal 8 dwarsrijen met tot 4
papillen per rij. Eisnoeren als een gelatineuze spiraal in een relatief dik lin op zachte groenwieren.
Lees verder...
| Groene rolsprietslak | Placida dendritica | Zeenaaktslak. Tot 20 mm. Crèmekleurig, met meestal een groenachtig witte waas. Vertakkingen
van de middendarmklier groen. Vrij slanke slak. Op de kop twee in de
lengterichting opgerolde, gladde rhinoforen. De rugpapillen zijn lang en glad, maximaal 8 dwarsrijen met tot 4
papillen per rij. Eisnoeren als een gelatineuze spiraal in een relatief dik lin op zachte groenwieren. | Afmetingen: Lengte tot 20 mm.
Kleur: Het lichaam is crèmekleurig, met meestal een groenachtig witte waas. De vertakkingen van de middendarmklier zijn groen van kleur en door het gehele lichaam te zien. De groene kleur in de middendarmklier en het lichaam is afhankelijk van het voedsel. Hongerende dieren zijn veel bleker en meer geelachtig bruin.
Vorm: Vrij slanke slak, de verhouding tussen de breedte van de voet en de
lengte van het lichaam is ongeveer 1:8. Op de kop staan twee in de
lengterichting opgerolde, gladde rhinoforen met afgeronde top. De voet
heeft aan de voorzijde afgeronde hoeken. De papillen zijn lang en glad
en staan geplaatst in maximaal 8 dwarsrijen op de rug, met tot 4
papillen per rij. De middendarmklier bestaat feitelijk uit 4 kanalen,
waarvan 2 in de kop liggen, met dichte, veelvoudige en fijne
vertakkingen in de rhinoforen. De andere twee liggen in het lichaam
achter de rhinoforen, met fijne vertakkingen in de papillen.
Eieren: Bevruchting en ei-afzetting in mei tot juni (elders van de zomer tot het najaar). De eisnoeren vormen een gelatineuze spiraal in een relatief dik lint, die worden afgezet op zachte groenwieren. | | Wordt heel af en toe door duikers in de wierzone van de Oosterschelde aangetroffen. De afhankelijkheid van zachte groenwieren die alleen rond de laagwaterlijn groeien, maken het voorkomen van de soort in de open Noordzee minder waarschijnlijk. | Het voorkomen is vanwege de voedselkeuze beperkt tot groenwiervegetaties in de wierzone, vanaf de laagwaterlijn tot enkele meters diepte. De slakken zijn net als o.a. de Groene wierslak in staat om geconsumeerde chloroplasten uit wieren in het lichaam op te slaan, die in de slak nog actief kunnen fotosynthetiseren. De soort produceert bepaalde placiden die in de natuur zelden voorkomen en giftig zijn voor vissen. Deze stof heeft een voor predatoren afschrikkende werking en stimuleert regeneratie van verloren papillen. Het voedsel bestaat onder andere uit plantaardig materiaal van soorten als Vederwier Bryopsis sp. en Viltwier Codium sp. | Gevoelig voor koude winters. | 141565 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|ANM |
Groene wierslak
Elysia viridis
/Groene%20wierslak_ei_Elysia%20viridis_Arie%20Kuilman%20(1000x667).jpg)
Lees verder...
|
Groene wierslak
Elysia viridis
Zeenaaktslak. Tot 70 mm, vaak kleiner. Groen, rood of
gelei-wit, met blauwe/rode puntjes. Basiskleur veroorzaakt door het voedsel; de
'bladgroenkorrels'
worden ingebouwd in de lichaamscellen van de slak. Langgerekte dieren
met twee over de
rug gevouwen zijwaartse 'vleugels'. Kop met buisvormig opgerolde
reuksprieten. Eieren geelachtig, gelegd op wier in een rond of ovaal
spriraalvormig lint.
Lees verder...
| Groene wierslak | Elysia viridis | Zeenaaktslak. Tot 70 mm, vaak kleiner. Groen, rood of
gelei-wit, met blauwe/rode puntjes. Basiskleur veroorzaakt door het voedsel; de
'bladgroenkorrels'
worden ingebouwd in de lichaamscellen van de slak. Langgerekte dieren
met twee over de
rug gevouwen zijwaartse 'vleugels'. Kop met buisvormig opgerolde
reuksprieten. Eieren geelachtig, gelegd op wier in een rond of ovaal
spriraalvormig lint. | Afmetingen: Lengte tot 70 mm, maar vaak kleiner.
Kleur: De dieren zijn meestal groen, soms rood of gelei-wit, met kleine blauwe of rode puntjes. De basiskleur van het lichaam wordt veroorzaakt door de 'bladgroenkorrels' van de gegeten algensoort. Deze 'bladgroenkorrels' worden ingebouwd in de lichaamscellen van de slak, waardoor de slak direkt van de door de korrels geproduceerde organische stof (onder invloed van zonlicht) profiteert
Vorm: Langgerekte dieren, met twee zijwaartse 'vleugels' die normaal over de
rug gevouwen zijn en vóór het midden het breedst zijn. Bij grotere
dieren zijn de vleugelranden gegolfd en kunnen de vleugels niet meer
strak tegen het lichaam worden gevouwen. In de vleugels zitten uitlopers
van de middendarmklier. De vleugels worden niet gebruikt om te zwemmen.
De kop draagt twee in de lengte buisvormig opgerolde reuksprieten.
Eieren: De gelige eieren worden gelegd in gladde ronde of ovale spiraalvormige linten, meestal op wieren. | | In Nederland tot op heden alleen invasiegewijs in Zeeland (Oosterschelde, monding Westerschelde). Van elders is de soort niet bekend. De laatste invasie dateert uit de periode 1989-1995. | Door de voedsekeuzel is de soort beperkt tot de wierzone, vooral daar waar uitgebreide wiervegetaties voorkomen. Gewoonlijk vanaf de laagwaterlijn tot enkele meters diepte. De Groene wierslak leeft van bepaalde soorten groenwier zoals Onregelmatig vederwier Bryopsis hypnoides en Viltwier Codium tomentosum, en roodwieren zoals Griffithsia-soorten. | De dieren zijn het hele jaar door waargenomen. De eieren in de periode juni-december. | 139686 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|ANM |
Groene zeedonderpad
Taurulus bubalis
/Groene%20zeedonderpad_Enophrys%20bubalis_Merel%20Hogeweg.jpg)
Lees verder...
|
Groene zeedonderpad
Taurulus bubalis
Zeevis. Tot 20 cm. Bruin
tot groen met donkere vlekken of dwarsbanden. Veel kleurvarianten. Soms
wit, oranje, geel of met rode tinten. In paaitijd met geelgroene
buik. Kop breed, met dikke lippen. Grote, hoog ingeplante ogen. Lichaam
gepantserd met beenplaten. Kieuwdeksels met stekels, de bovenste langer
dan
de oogdiameter. Mondhoeken met
vliezig draadje. Twee rugvinnen, de eerste met stevige stekels. De in
kluitjes gelegde eieren worden door het mannetje verdedigd. Voornamelijk
in Zeeland en plaatselijk verder van de kust (wrakken).
Lees verder...
| Groene zeedonderpad | Taurulus bubalis | Zeevis. Tot 20 cm. Bruin
tot groen met donkere vlekken of dwarsbanden. Veel kleurvarianten. Soms
wit, oranje, geel of met rode tinten. In paaitijd met geelgroene
buik. Kop breed, met dikke lippen. Grote, hoog ingeplante ogen. Lichaam
gepantserd met beenplaten. Kieuwdeksels met stekels, de bovenste langer
dan
de oogdiameter. Mondhoeken met
vliezig draadje. Twee rugvinnen, de eerste met stevige stekels. De in
kluitjes gelegde eieren worden door het mannetje verdedigd. Voornamelijk
in Zeeland en plaatselijk verder van de kust (wrakken). | Afmetingen: Tot 20 cm.
Kleur: De basiskleur is bruin
tot groen met donkere vlekken of dwarsbanden, maar er komen zeer variabele kleurvarianten voor. Soms zelfs heel opvallende kleuren zoals wit, oranje, geel en rode tinten. In de paaitijd krijgen Groene Zeedonderpadden een kenmerkend geelgroene
buik.
Vorm: Brede kop met dikke lippen,
grote en hoog ingeplante ogen. Het lichaam is gepantserd met beenplaten. De
kieuwdeksels hebben stekels, waarvan de bovenste langer zijn dan
de oogdiameter. Lange stekel op de rand van de kieuwplaat. Aan beide mondhoeken hangt een kort wit
draadje. Onder de kieuwen ligt een membraan dat glad verbonden is met de buikhuid.
Vinnen: Twee rugvinnen, waarvan de eerste is
voorzien met stevige stekels. | | Noord-Atlantische Oceaan, vanaf IJsland en Noord-Noorwegen via de Oostzee, Britse eilanden en Noordzee tot Portugal. Vrij algemeen in Zeeland, verder schaars
langs de Nederlandse kust.
| De Groene Zeedonderpad is een algemeen voorkomende bodemvis. Ze zijn te vinden tussen stenen, op het zand, bij wrakken en tussen wier in ondiep water met een rotsige bodem, tot een diepte
van 30 m. Door hun camouflage zijn ze soms wat lastiger te zien. De dieren jagen vooral 's nachts. Paaitijd van februari tot mei. Zeedonderpadden leggen hun eieren in dikke kluiten en het mannetje
doet fanatiek aan broedzorg. De dieren eten diverse ongewervelde bodemdieren, waaronder wormen, weekdieren en kleine kreeftachtigen, maar ze jagen ook op kleine vissen.
| | 127204 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Grofgeribde fuikhoren
Nassarius nitidus
/Grofgeribde%20fuikhoren_Nassarius%20nitidus_PICTAN.jpg)
Lees verder...
|
Grofgeribde fuikhoren
Nassarius nitidus
Mariene huisjesslak. Meestal in brak water. Tot 35 mm. Paarsbruin. Het
eelt op de laatste omgang is dun, doorschijnend, paarsbruin of wit.
Mondopening vaak
paarsbruin. Opperhuid roestbruin. Dikschalig met vrij bolle windingen.
Top matig
spits, mondopening peervormig met kort siphokanaal. In de mondopening
soms kleine, knobbels. Oppervlak met brede verticale ribben, gekruist
door
horizontale vlakke ribben (traliewerk). Mondrand vaak
verdikt door dwarsrib (varix). Slikbodems in het sublitoraal. Plaatselijk in Zeeland, o.a. Grevelingen.
Lees verder...
| Grofgeribde fuikhoren | Nassarius nitidus | Mariene huisjesslak. Meestal in brak water. Tot 35 mm. Paarsbruin. Het
eelt op de laatste omgang is dun, doorschijnend, paarsbruin of wit.
Mondopening vaak
paarsbruin. Opperhuid roestbruin. Dikschalig met vrij bolle windingen.
Top matig
spits, mondopening peervormig met kort siphokanaal. In de mondopening
soms kleine, knobbels. Oppervlak met brede verticale ribben, gekruist
door
horizontale vlakke ribben (traliewerk). Mondrand vaak
verdikt door dwarsrib (varix). Slikbodems in het sublitoraal. Plaatselijk in Zeeland, o.a. Grevelingen. | Afmetingen: H. 35 mm, B. 16 mm.
Schelpkleur: Paarsbruin onder een schilferige roestbruine
opperhuid. Het eelt is vrij dun en doorschijnend, meestal paarsbruin met
hier en daar wat wit. Ook de binnenzijde van de mond is vaak
paarsbruin.
Schelpvorm: Dikschalige horen met vrij bolle windingen. Top matig spits, mondopening peervormig, uitlopend in een kort siphokanaal. Aan de binnenkant van de mondopening zitten kleine, onregelmatige tandvormige knobbels.
Sculptuur: Met brede verticale ribben, gekruist door talrijkere horizontale vlakke ribben. Een deel van de laatste winding is door een dun laagje, glanzend eelt uit de mondopening bedekt. De mondrand is vaak verdikt met een extra dikke dwarsrib (varix). | Deze slakken zijn gevoelig voor organotin-verbindingen in aangroeiwerende verf. Wetgeving heeft het gebruik van deze verf teruggedrongen. | In Nederland zowel in binnenwater met een verlaagd zoutgehalte (brak) als in zout water. In de zuidwestelijke delta algemeen in het Veerse Meer, de Grevelingen en langs de Oosterschelde. Ook in het Kanaal door Zuid-Beveland, Het Havenkanaal van Zierikzee, etc. | De dieren leven gedeeltelijk ingegraven in een zachte, zandige slikbodem, waarbij alleen de lange sipho boven de bodem uitsteekt. In tegenstelling tot de meer mariene 'echte' Gevlochte fuikhoren, leeft de Grofgeribde gewoonlijk in lagune-achtige omstandigheden. Het zijn aaseters met een uitermate goed ontwikkeld 'reukvermogen'. | | 140509 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater|Brakwater | SMP|ANM |