Gewone zeepok
Semibalanus balanoides
/Gewone%20zeepok_Semibalanus%20balanoides_Waddenzee-Eemshaven-West_01-10-2017_Andre%20Hos_15096696.jpg)
Lees verder...
|
Gewone zeepok
Semibalanus balanoides
Zeepok. Tot 18 mm. De karakteristieke lijn dwars over de sluitplaten is trapvormig, met rechte hoeken. Bodem geen kalk. In het midden van het intergetijdengebied op plaatsen met meer golfslag, meestal hoger op de dijk.
Lees verder...
| Gewone zeepok | Semibalanus balanoides | Zeepok. Tot 18 mm. De karakteristieke lijn dwars over de sluitplaten is trapvormig, met rechte hoeken. Bodem geen kalk. In het midden van het intergetijdengebied op plaatsen met meer golfslag, meestal hoger op de dijk. | | | | | | 106210 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Gewone zwemkrab
Liocarcinus holsatus
/Gewone%20zwemkrab_Liocarcinus%20holsatus_Niels%20Schrieken.png)
Lees verder...
|
Gewone zwemkrab
Liocarcinus holsatus
De Zwemkrab heeft drie korte, niet al te scherpe punten tussen de ogen, maar daartussen geen haren. De uiteinden van achterste poten zijn afgeplat en breed. Het rugschild is glad. De dieren kunnen goed zwemmen.
Lees verder...
| Gewone zwemkrab | Liocarcinus holsatus | De Zwemkrab heeft drie korte, niet al te scherpe punten tussen de ogen, maar daartussen geen haren. De uiteinden van achterste poten zijn afgeplat en breed. Het rugschild is glad. De dieren kunnen goed zwemmen. | Afmetingen: het rugschild van volwassen dieren is doorgaans 3 tot 4 centimeter, maar ze kunnen aanzienlijk groter worden.
Kleur: de kleur varieert van zandkleurig bruin, tot grijswit, soms ook lichtgrijsgroen of grijsblauw. De schaarpoten hebben een min of meer oranjekleur. | | De Zwemkrab komt voor van IJsland, Noord-Noorwegen tot tot aan de zuidkust van Portugal en de Canarische eilanden. In de Middellandse Zee is deze soort zeer zeldzaam. | De Zwemkrab komt voor in de getijde zone en ver daar beneden. De dieren leven op zachte bodems, maar hebben een voorkeur voor schoon zand, waarin ze zich kunnen ingraven. | De dieren paren in de zomermaanden. Wijfjes met eieren zijn het gehele jaar door te vinden. | 107388 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gezaagd schepje
Philine scabra
/Gezaagd%20schepje_Detail_Philine%20scabra_D.Tempelman.jpg)
Lees verder...
|
Gezaagd schepje
Philine scabra
Mariene huisjesslak: H. tot 15 mm,
B. tot 10 mm. Vaak veel kleiner.
Langwerpig
hoekig horentje met 2-3 snel toenemende windingen, de
laatste
is uitgegroeid tot een ‘oor’. Bovenzijde van de mondrand steekt niet
boven de
topwindingen uit. Buitenkant mondrand aan
de onderzijde gekarteld/ingezaagd. Over de schelp lopen spiraalrijen van minuscule,
op een lichte
verhoging staande, ronde of niervormige putjes die tegen
elkaar aanliggen en een kettingvormige sculptuur vormen. Dier aanzienlijk groter dan de schelp.
Lees verder...
| Gezaagd schepje | Philine scabra | Mariene huisjesslak: H. tot 15 mm,
B. tot 10 mm. Vaak veel kleiner.
Langwerpig
hoekig horentje met 2-3 snel toenemende windingen, de
laatste
is uitgegroeid tot een ‘oor’. Bovenzijde van de mondrand steekt niet
boven de
topwindingen uit. Buitenkant mondrand aan
de onderzijde gekarteld/ingezaagd. Over de schelp lopen spiraalrijen van minuscule,
op een lichte
verhoging staande, ronde of niervormige putjes die tegen
elkaar aanliggen en een kettingvormige sculptuur vormen. Dier aanzienlijk groter dan de schelp. | Afmetingen: H. tot 15 mm, B. tot 10 mm.
Schelpkleur: Wit, al dan
niet deels transparant.
Schelpvorm: Langwerpig hoekig horentje met 2-3 snel toenemende windingen, waarvan de laatste uitgegroeid is tot een ‘oor’. De bovenzijde van de mondrand steekt niet boven de topwindingen uit. De buitenkant van de mondrand is met name aan de onderzijde duidelijk ingezaagd.
Sculptuur: Over de schelp lopen spiraalrijen van minuscule, op een lichte verhoging staande, ronde of niervormige putjes, die tegen elkaar aanliggen en zo een sculptuur als van een ketting vormen.
Dier: Het dier zelf
wordt tot 20 mm lang. De tere schelp is rondom ingesloten
door de
mantel. Kopschild langwerpig, vooraan
afgerond met
een lichte indeuking. Geen koptentakel-achtige flappen. In de
mondholte een
rasptong, in de maag drie verkalkte kauwplaten. Aan de zijkanten
alleen in het
midden twee vlezige lichaamsflappen (parapodiën). Het
achterste,
ronde manteldeel, steekt niet buiten de achterzijde van de voet uit.
De lichaamskleur
is wit of geelwit, met kleine donkere vlekjes.
| | Van IJsland
en Noorwegen tot Madeira, West-Afrika en
de
Middellandse Zee. In het Nederlandse Noordzeegebied bekend van een zeer
beperkt
aantal vindplaatsen, met name rond de 40 m-dieptelijn. Voor het eerst waargenomen
in 1986 en inmiddels bekend van diverse locaties rondom de
Oestergronden. | Vanaf de
laagwaterlijn tot 1.500 m diep. Voedingswijze
en voedsel
onbekend, mogelijk carnivoor. Vermoedelijk hermafrodiete soort.
Over eieren,
voortplantingsseizoen, groei en levensduur is weinig bekend. | | x | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Gezaagde steurgarnaal
Palaemon serratus
/107616_L.png)
Lees verder...
|
Gezaagde steurgarnaal
Palaemon serratus
Garnaal. Mariene soort. Glasachtig lichaam, met op het achterlijf vertikale streepjes en rijen geelwitte stipjes. Ook het kop-borststuk is vaak voorzien van een zebra-achtig patroon. Het rostrum is lang. Vooral bij grotere dieren is het voorste deel van het rostrum naar boven gekromd. Door het lange gekromde rostrum maakt de soort een slankere indruk dan andere <em>Palaemon</em>-soorten.
Lees verder...
| Gezaagde steurgarnaal | Palaemon serratus | Garnaal. Mariene soort. Glasachtig lichaam, met op het achterlijf vertikale streepjes en rijen geelwitte stipjes. Ook het kop-borststuk is vaak voorzien van een zebra-achtig patroon. Het rostrum is lang. Vooral bij grotere dieren is het voorste deel van het rostrum naar boven gekromd. Door het lange gekromde rostrum maakt de soort een slankere indruk dan andere Palaemon-soorten. | Afmetingen: Lengte tot 11 cm.
Kleur: Glasachtig lichaam, met op het achterlijf vertikale streepjes en rijen
geelwitte stipjes. Ook het kop-borststuk is vaak voorzien van een
zebra-achtig patroon. Er staan gele ringen op de 'gewrichten' van de poten, met vlak erboven donkerder ringetjes. Het rostrum heeft vaak een brede gele lengtestreep, omzoomd door een donkerbruin lijntje. Soms, bijvoorbeeld in het donker, zijn de streepjes op het lichaam meer roodachtig.
Vorm: Het rostrum is lang. Vooral bij grotere dieren is het voorste deel naar boven gekromd. Door dit lange gekromde rostrum maakt de
soort een slankere indruk dan andere Palaemon-soorten. De bovenrand van het rostrum heeft 6-7 tandjes. Achter de oogkas 2, aan de onderzijde
meestal 4-5 tandjes. Bovenop het gekromde
voorste deel ontbreken tandjes.
Poten: De schaarvinger van de tweede looppoot is vrij lang, ca. 1/2 van de totale schaarlengte. | | De Gezaagde steurgarnaal leeft verspreid door de hele Oosterschelde en de Westerscheldemonding. De soort is ook bekend van Het Grevelingenmeer, de Hollandse Noordzeekust en het Waddengebied. | De Gezaagde steurgarnaal is op sommige plaatsen talrijk in de wierzone en dieper. Plaatsen met veel slib lijken te worden gemeden. De dieren zijn buiten de zeegaten vaak talrijker dan de Gewone steurgarnaal en dus mogelijk beter bestand tegen zand en golfgeweld. De dieren leven vaak in holen tussen stenen en dergelijke en daardoor niet altijd makkelijk te vinden. ' s Nachts komen ze vaker tevoorschijn. | | 107616 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gezaagde zee-eik
Fucus serratus
/Gezaagde%20zeeeeik_Fucus%20serratus1_DirkJan%20Saaltink.jpg)
Lees verder...
|
Gezaagde zee-eik
Fucus serratus
<p>Zeewier. Bruinwier. Tot 60 cm lang, soms
zelfs langer. Vertakkingen worden 2 cm breed.
Olijfgroen tot bruin. Voortplantingsorganen lichtgroen (vrouwelijk) of oranjebruin (mannelijk).
Het thallus (plantvorm) bestaat uit een discusvormige hechtschijf en een
ronde steel met regelmatige dichotome vertakkingen (elke vertakking splitst
zich in twee gelijke delen). De vertakkingen zijn afgeplat en hebben
een duidelijke middenrib en gezaagde randen. In de lagere zones van het
intergetijdengebied, met name in Zeeland en het Waddengebied.</p>
Lees verder...
| Gezaagde zee-eik | Fucus serratus | Zeewier. Bruinwier. Tot 60 cm lang, soms
zelfs langer. Vertakkingen worden 2 cm breed.
Olijfgroen tot bruin. Voortplantingsorganen lichtgroen (vrouwelijk) of oranjebruin (mannelijk).
Het thallus (plantvorm) bestaat uit een discusvormige hechtschijf en een
ronde steel met regelmatige dichotome vertakkingen (elke vertakking splitst
zich in twee gelijke delen). De vertakkingen zijn afgeplat en hebben
een duidelijke middenrib en gezaagde randen. In de lagere zones van het
intergetijdengebied, met name in Zeeland en het Waddengebied. | Afmetingen: Thallus tot 60 cm lang, soms
zelfs langer. Vertakkingen worden 2 cm breed.
Kleur: Olijfgroen tot bruin. Voortplantingsorganen lichtgroen (vrouwelijk) of oranjebruin (mannelijk).
Vorm: Het thallus (plantvorm) bestaat uit een discusvormige hechtschijf en een
ronde steel met regelmatige dichotome vertakkingen (elke vertakking splitst
zich in twee gelijke delen; gevorkt). De vertakkingen zijn afgeplat en hebben
een duidelijke middenrib en gezaagde randen. De eveneens afgeplatte voortplantingsorganen
groeien aan de uiteinden van de vertakkingen en kunnen enkelvoudig of eenmaal
gevorkt zijn.
Textuur: Stevig. | | Een algemene soort in Zeeland en
langs de verdere Nederlandse kust, inclusief de Waddeneilanden.
Op het strand: Wordt
aangespoeld langs de hele kust gevonden. | Gezaagde zee-eik groeit op hard
substraat en vormt vaak een karakteristieke zone in het lage deel van het intergetijdengebied. Deze zone bevindt zich onder de zone van Blaaswier en Kleine zee-eik, maar boven de Suikerwier-zone. Soms komt deze soort zelfs net
in het sublittoraal voor. Op beschutte en semi-blootgestelde dijken is het een
algemene soort, maar Gezaagde zee-eik vormt minder dichte vegetaties dan de Blaaswier of
Kleine zee-eik vegetaties in hun eigen zone. Op dit wier is vaak de
hydropoliep het Figuurzaagje Dynamena
pumila te vinden. Ook de Vlakke alikruik Littorina fabalis leeft op Gezaagde zee-eik: deze zet hier eieren op af en vindt hier voedsel. De slak voedt zich niet met de Gezaagde
zee-eik zelf, maar met epifytische wiertjes die erop groeien.
Deze wiersoort is tweehuizig: er
zijn aparte mannelijke en vrouwelijke individuen. De reproductieve structuren
ontwikkelen in de winter aan de toppen van de vertakkingen. Ze worden dan heel licht
gezwollen, met een ribbelige structuur, maar ze zijn nog steeds afgeplat en
hebben ook de gezaagde rand. Het is een
meerjarige soort. | | 145546 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP|SMP |
Gezwollen bolzakpijp
Synoicum pulmonaria
/Bolle%20bolzakpijp_Synoicum%20pulmonaria_Noordzee_Anna%20Graebe_30-06-2013_Udovandongen_.jpg)
Lees verder...
|
Gezwollen bolzakpijp
Synoicum pulmonaria
Mariene kolonievormende zakpijp. Kolonies peervormig of rond. Tot 10 cm in doorsnede, halfdoorzichtig, geelachtig-grijs, met of zonder zand op de kolonie. Instroomopening heeft 6 driehoekige lobben. Uitstroomopening kort. Wordt op alle wrakken tijdens de expeditie aangetroffen.
Lees verder...
| Gezwollen bolzakpijp | Synoicum pulmonaria | Mariene kolonievormende zakpijp. Kolonies peervormig of rond. Tot 10 cm in doorsnede, halfdoorzichtig, geelachtig-grijs, met of zonder zand op de kolonie. Instroomopening heeft 6 driehoekige lobben. Uitstroomopening kort. Wordt op alle wrakken tijdens de expeditie aangetroffen. | | | | | | 103692 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gezwollen knuppelslak
Eubranchus farrani
/Gezwollen%20knuppelslak_Eubranchus%20cf%20farrani%20PvB%20Grevel.2003.jpg)
Lees verder...
|
Gezwollen knuppelslak
Eubranchus farrani
<p>Zeenaaktslak. Tot 23 mm. De rhinoforen en tentakels zijn glad, kort en ongeveer gelijk in lengte.
De papillen zijn opvallend opgezwollen, aan de uiteinden spits, nooit ingesnoerd. Ze staan tot aan de zijkant van de rhinoforen
ingeplant. In totaal kunnen ca. 10 diagonale rijen voorkomen, van
ongeveer 5 papillen per halve rij, de grootste in het midden op de rug. Grevelingemeer en Oosterschelde. Schaars.</p>
Lees verder...
| Gezwollen knuppelslak | Eubranchus farrani | Zeenaaktslak. Tot 23 mm. De rhinoforen en tentakels zijn glad, kort en ongeveer gelijk in lengte.
De papillen zijn opvallend opgezwollen, aan de uiteinden spits, nooit ingesnoerd. Ze staan tot aan de zijkant van de rhinoforen
ingeplant. In totaal kunnen ca. 10 diagonale rijen voorkomen, van
ongeveer 5 papillen per halve rij, de grootste in het midden op de rug. Grevelingemeer en Oosterschelde. Schaars. | Afmetingen: Lengte tot 23 mm.
Kleur: De lichaamskleur is variabel, maar altijd aanwezig zijn de wit gevlekte uiteinden van de tentakels en rhinoforen en de oranje puntjes en vlekken op het lichaam. Verder hebben de papillen vaak een opvallende gele of oranje, soms witte ring vlak onder de top (bij Nederlandse exemplaren nog niet waargenomen). Witte vlekken op de toppen van de papillen maskeren de cnidosac. De vertakkingen van de middendarmklier in de papillen zijn grijs, lichtbruin tot zalmkleurig.
Vorm: De rhinoforen en tentakels zijn glad, kort en ongeveer gelijk in lengte.
De papillen zijn opvallend opgezwollen, lopen aan de uiteinden spits
toe, zijn nooit ingesnoerd en staan tot aan de zijkant van de rhinoforen
ingeplant. In totaal kunnen ca. 10 diagonale rijen voorkomen, van
ongeveer 5 papillen per halve rij, de grootste in het midden op de rug.
Eieren: Eisnoeren worden afgezet in een klein (3 mm) plat, omhooggericht wit lint, afgezet in twee windingen rond het voedsel. Het eisnoer lijkt sterk op dat van de Bleke knuppelslak.
Overig: Elders in Europa zijn ook rode, bruine, tot bijna zwarte exemplaren, evenals dieren met een goudkleurige waas en dieren met oranje tot lichtgele pigmentvlekken op de toppen van de papillen. Een volledig wit lichaam waarop het oranje pigment is vervangen door wit, komt ook voor. | | In 2003 aangetroffen in het zuidwestelijke deel van het Grevelingenmeer bij Scharendijke en Den Osse. Daarnaast is de soort in 2001 en 2011 uit de Oosterschelde gemeld, maar deze determinaties konden niet worden geverifieerd. Ook voor de determinaties van 2003 geldt dat deze uitsluitend zijn gebaseerd op externe kenmerken. | In het sublitoraal op hard substraat in al dan niet beschutte gebieden, waar het voedsel voorkomt. Het voedsel bestaat uit verschillende soorten hydropoliepen, waaronder Zeepluim Aglaophenia pluma en soorten uit het geslacht Obelia .Nederlandse waarnemingen komen vooral uit mei-juli. Nederlandse waarnemingen zijn zeldzaam en stammen uit de winter, lente en vroege zomer. | | 139766 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gezwollen slanke noordhoren
Colus jeffreysianus
/Gezwollen%20slanke%20Noordhoren_ColuJeff1.RHB.jpg)
Lees verder...
|
Gezwollen slanke noordhoren
Colus jeffreysianus
Mariene huisjesslak. Tot 70 mm. Wit of crème, opperhuid bruin tot
groenachtig. De schelp is vrij dunschalig, met 8-9 vrij bolle, vaak
licht
geschouderde windingen. De opperhuid kan glad zijn, maar ook vezelig. De
top gaat gelijkmatig over in de volgende
windingen en is niet knopvormig. Sifokanaal vrij kort, gebogen.
Operculum peervormig. De windingen hebben fijne spiraalsculptuur. Soms
zijn de windingen gedrongen en is de opperhuid streperig. Schaars in de
Nederlandse Noordzee in diep water.
Lees verder...
| Gezwollen slanke noordhoren | Colus jeffreysianus | Mariene huisjesslak. Tot 70 mm. Wit of crème, opperhuid bruin tot
groenachtig. De schelp is vrij dunschalig, met 8-9 vrij bolle, vaak
licht
geschouderde windingen. De opperhuid kan glad zijn, maar ook vezelig. De
top gaat gelijkmatig over in de volgende
windingen en is niet knopvormig. Sifokanaal vrij kort, gebogen.
Operculum peervormig. De windingen hebben fijne spiraalsculptuur. Soms
zijn de windingen gedrongen en is de opperhuid streperig. Schaars in de
Nederlandse Noordzee in diep water. | Afmetingen: H. tot 70 mm, B. tot 30 mm.
Schelpkleur: Wit of crème, opperhuid bruin tot groenachtig.
Schelpvorm: De schelp is vrij dunschalig, met 8-9 vrij bolle, vaak licht geschouderde windingen. De top gaat gelijkmatig over in de volgende windingen en is iets ingezonken, zeker niet knopvormig zoals bij de andere Colus-soorten. De opperhuid kan glad zijn, maar ook vezelig. Sifokanaal vrij kort, gebogen. Operculum peervormig, hoornachtig.
Sculptuur: De windingen zijn voorzien van een fijne spiraalsculptuur.
Dier: als bij de (gewone) Slanke noordhoren Colus gracilis. De koptentakels zijn langer, minder plat en de ogen liggen dichter tegen de basis van de tentakel aan, op een verdikt gedeelte daarvan. Lichaamskleur bleekwit of crème. | | Van IJsland
en het Kattegat/Skagerrak zuidwaarts tot
Marokko. Ook
in de westelijke Middellandse Zee. Leeft rond Het Kanaal
algemener dan in het Noorden. Van het
NCP bestaat
ten minste één zekere melding uit de bodembemonsteringen rond de Oestergronden,
omhoog
gehaald met de bodemschaaf. Van de bodemvisserij zijn meerdere incidenteel geviste dieren uit de Noordzee bekend. | De soort
leeft op zand- of slibbodems op 20 tot ruim 2.000
m diepte. Het zijn carnivoren en aaseters. Vermoedelijk zijn ze ook in staat actief
prooien als
tweekleppigen aan te vallen (zie bij de Wulk). De
dieren zijn
van gescheiden geslacht. De eicapsules
zijn min of meer
rond en geelachtig. Veel eieren per capsule, maar die dienen
vrijwel
allemaal als voeding voor 1-2 van de zich ontwikkelende embryo’s. Evenals de
meeste andere Buccinidae een langlevende soort. | | 138903 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Gezwollen tolhoren
Gibbula tumida
/Gezwollen%20tolhoren_Gibbula%20tumida_MM.jpg)
Lees verder...
|
Gezwollen tolhoren
Gibbula tumida
Mariene huisjesslak.Tot 10 mm.
Crème, geelgrijs tot bruinroze met rozerode en bruine vlekken en
strepen. 6-7 matig bolle windingen die aan de bovenkant afgeplat zijn.
Mondopening hoekig, binnenin parelmoerkleurig. De navel is nauw,
kommavormig en vrij diep. De sculptuur bestaat uit fijne
spiraalrichels. Noordzee, ver van de kust (Klaverbank). Zelden op het
strand, alleen op drijvende voorwerpen en als fossiel.
Lees verder...
| Gezwollen tolhoren | Gibbula tumida | Mariene huisjesslak.Tot 10 mm.
Crème, geelgrijs tot bruinroze met rozerode en bruine vlekken en
strepen. 6-7 matig bolle windingen die aan de bovenkant afgeplat zijn.
Mondopening hoekig, binnenin parelmoerkleurig. De navel is nauw,
kommavormig en vrij diep. De sculptuur bestaat uit fijne
spiraalrichels. Noordzee, ver van de kust (Klaverbank). Zelden op het
strand, alleen op drijvende voorwerpen en als fossiel. | Afmetingen: H. tot 10 mm, B. tot 10 mm.
Schelpkleur: Crème, geelgrijs tot bruinroze met een patroon van rozerode en bruine vlekjes en lengtestreepjes en tevens talloze dwars op de windingen staande bruine zigzaglijntjes.
Schelpvorm: Stevige horen met 6-7 matig bolle windingen, waarvan de laatste aan de bovenkant afgeplat zijn. De top is scherp, de mondopening vierkant, binnenin parelmoerkleurig, met aan de binnenzijde een flauwe knobbel. De navel is nauw, kommavormig en vrij diep.
Sculptuur: De sculptuur bestaat uit een aantal fijne spiraalrichels.
Dier: Koptentakels lang, iets gegroefd en bezet met papillen. Ogen op korte oogsteel. Voet met vier paar voettentakels. Lichaamskleur crèmewit met grijsviolette vlekken en dwarslijnen op de snuit en bovenzijde van de kop en voet, daarnaast ook witte blokvormige vlekjes, met name op de kopplooien. | | Voorkomend
van Noord-Noorwegen en IJsland tot
Gibraltar. In
de Noordzee voornamelijk in noordelijke streken en in diep water.
Ook bekend van Helgoland. Leeft niet in het Nederlandse nabije kustgebied en
is tot nog
toe alleen met zekerheid levend aangetroffen op de Klaverbank. In dit
meest
westelijke deel van de Nederlandse sector bevat de bodem veel grind en
grove stenen.
Op het strand: Alleen gevonden met drijvende voorwerpen (wulkeieren) en als fossiel. | Zelden of
nooit litoraal, gewoonlijk op stenen of grind
op een
zand-modderbodem in het sublitoraal, tot een diepte van 1.200 m. In
ondiep water
soms tussen wortelstelsels van grote wieren als Laminaria sp. De
dieren zijn
omnivoor; het voedsel bestaat vooral uit detritus en diatomeeën. Voortplanting in maart-april. De groenige eieren worden afzonderlijk
gelegd. De slakjes die uit de eieren komen, vestigen
zich direct: er is geen planktonisch veligerlarvenstadium. Leeftijd: 3-4 jaar. | | 141799 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Glad porseleinkrabbetje
Pisidia longicornis
/Porseleinkrabbetje_Pisidia%20longicornis_Mat%20Vestjens.png)
Lees verder...
|
Glad porseleinkrabbetje
Pisidia longicornis
<p>Kleine krab, met een bijna rond rugschild tot ca. 1 cm. Vaak roodbruin. De
schaarpoten zijn bijna net zo groot als het rugschild. Op het eerste
gezicht 3 paar looppoten, het vierde paar zit vaak verborgen onder het
schild.</p>
Lees verder...
| Glad porseleinkrabbetje | Pisidia longicornis | Kleine krab, met een bijna rond rugschild tot ca. 1 cm. Vaak roodbruin. De
schaarpoten zijn bijna net zo groot als het rugschild. Op het eerste
gezicht 3 paar looppoten, het vierde paar zit vaak verborgen onder het
schild. | Afmetingen: volwassen exemplaren met een tot 1 cm groot rugschild.
Kleur: Roodbruin, bruin. Vaak met aangroeisels.
Rugschild: Vrijwel rond. Aan de voorzijde drie afgeronde tanden met kleine tandjes erop tussen de ogen. Aan de zijkant enkele kleine tandjes. De bovenkant is iets korrelig en heeft enkele haartjes.
Poten: De scharen van de voorste poten zijn links en rechts verschillend. De zijkant heeft een dubbele groeve. De vaste vinger heeft aan de buitenzijde een groeve en aan de bovenzijde in het midden een tand. De palm wordt naar voren toe breder. Het overige drie paar poten is ongeveer gelijk, glad met hier en daar een haartje. Op de uiterste twee segmenten van deze poten staan stekels. Het laatste paar poten is is klein en slank en heeft een klein schaartje. Deze poten zitten meestal onder het schild verstopt.
Overig: Porseleinkrabbetjes behoren niet tot de echte krabben (Infraorde Brachyura) maar tot de Anomura, waartoe ook Heremietkreeften behoren. Door met hun kleine achterlijf, dat normaal onder het achterlijf
gebogen zit, snel heen en weer te bewegen kunnen Porseleinkrabbetjes
zwemmen.
| | N-Atlantische Oceaan, Middellandse Zee, Noordzee, Oostzee. In Nederland in de Oosterschelde en Westerschelde, in de open Noordzee veelvuldig op wrakken te vinden. | Gladde porseleinkrabbetjes leven op en tussen tussen allerlei organismen, voornamelijk op hard substraat. De kaakpoten hebben geveerde aanhangsels, waarmee ze door het water slaan en zo eetbaar spul vangen. Het voedsel bestaat uit dierlijke en plantaardige organismen; het zijn alleseters. | Meldingen van vrouwtjes met eieren zijn sporadisch en bekend uit het zomerhalfjaar. | 107188 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Gladde olifantstand
Antalis entalis
/Gladde%20olifantstand_Antalis%20entalis.jpg)
Lees verder...
|
Gladde olifantstand
Antalis entalis
<p>Stoottand. Mariene soort. Tot 45 mm lang. Ivoorwit tot vuilwit, soms
lichtcréme. Geen anderen kleuren. Vaak met aanslag overdekt. Slanke,
holle, zwakgebogen buis, aan beide zijden open. Lijkt op een miniatuur
olifantenslagtand. Op een derde vanaf de smalste zijde iets sterker
gebogen. Leeft ingegraven in de zeebodem, in de Noordzee (en elders)
alleen in dieper water, niet nabij de kust. Soms met vissers aangevoerd
of in/aan drijvende voorwerpen (wulkeneieren, poliepenbosjes).</p>
Lees verder...
| Gladde olifantstand | Antalis entalis | Stoottand. Mariene soort. Tot 45 mm lang. Ivoorwit tot vuilwit, soms
lichtcréme. Geen anderen kleuren. Vaak met aanslag overdekt. Slanke,
holle, zwakgebogen buis, aan beide zijden open. Lijkt op een miniatuur
olifantenslagtand. Op een derde vanaf de smalste zijde iets sterker
gebogen. Leeft ingegraven in de zeebodem, in de Noordzee (en elders)
alleen in dieper water, niet nabij de kust. Soms met vissers aangevoerd
of in/aan drijvende voorwerpen (wulkeneieren, poliepenbosjes). | Afmetingen: L. 45 mm, B. tot 4 mm (= tevens diameter bij grootste opening, de apertura).
Schelpkleur: crèmewit, porseleinachtig. Vaak met een matwitte, kalkachtige aanslag.
Schelpvorm: Lijkt op een miniatuur slagtand van een olifant. Slanke, zwakgebogen, geleidelijk in omvang toenemende holle buis, met aan beide zijden een opening. Op een derde vanaf de smalste zijde is de buis iets sterker gebogen.
Sculptuur: De schelp ziet er glad uit, met alleen groeilijnen. Maar bij goed bewaard gebleven exemplaren blijkt op de apicale zone een microscopisch fijne ribsculptuur aanwezig.
Dier: Het lichaam is omgeven door de geheel aaneengesloten mantel. De kop heeft geen ogen of andere waarnemingsorganen. Er is een mondopening, waarin een brede rasptong ligt. De voet heeft twee lobben en steekt uit het voorste en tevens breedste deel van de schelp. Naast de voet liggen tentakeldraden (captacula) die als tasters dienst doen bij het zoeken naar voedsel. | | Van het Arctisch Gebied tot
in de Middellandse Zee. In de Noordzee vooral in de noordelijke, diepere
delen. Regelmatig gevangen door de Noordzeevisserij, o.a.
exemplaren van de Doggersbank en het Botneygat. | Mariene soort. De dieren leven in diverse typen
bodemsediment, van modder tot fijn of grof zand. Het voedsel bestaat
voornamelijk uit foraminiferen en detritus. De dieren zijn
van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting vinden plaats via
de waterkolom, waarna een kort (tot 5 dagen) veligerlarvenstadium volgt.
Leeftijd: tot 3 jaar. | | 150534 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Gladde zeevinger
Alcyonidium gelatinosum
/110Alcyonidium-gelatinosum-1.png)
Lees verder...
|
Gladde zeevinger
Alcyonidium gelatinosum
De kolonie vormt een enkellagige korst en is doorschijnend wit, gelig of bruin. De zoïden zijn doorschijnend indien jong en met een witte rand als het om oudere zoïden gaat.
Lees verder...
| Gladde zeevinger | Alcyonidium gelatinosum | De kolonie vormt een enkellagige korst en is doorschijnend wit, gelig of bruin. De zoïden zijn doorschijnend indien jong en met een witte rand als het om oudere zoïden gaat. | | | | Komt voor in het getijdengebied op beschutte stranden op stenen, schelpen en Fucus serratus. | | 111600 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Gladschubbige zeerups
Harmothoe imbricata
/Gladschubbige-zeerups_Harmothoe-imbricata_Arjan-Gittenberger_800.png)
Lees verder...
|
Gladschubbige zeerups
Harmothoe imbricata
Borstelworm. Mariene soort. Lengte 3-5 cm (elders wel 6,5 cm lang en 2 cm breed). De 15 paar rugschilden lijken glad, maar bevatten kleine conische bobbeltjes. De schilden hebben aan de buitenrand plukjes korte haren. Grote exemplaren hebben aan de achterzijde van de schilden een rij kort gesteelde bolletjes. Aan de zijkant van het lichaam steken aanhangels van de 'pootjes' onder de schilden uit. Eén paar ogen boven op de kop, en één paar aan de onderkant. Eén antenne in het midden van de kop, twee kleinere aan de zijkant. Kleur: (bruin) gevlekt donkergrijs, grijsblauw bruin tot bruinpaars met metaalglans; soms roodachtig. De schilden zijn soms donker in het midden met lichte vlekjes aan de rand.
Lees verder...
| Gladschubbige zeerups | Harmothoe imbricata | Borstelworm. Mariene soort. Lengte 3-5 cm (elders wel 6,5 cm lang en 2 cm breed). De 15 paar rugschilden lijken glad, maar bevatten kleine conische bobbeltjes. De schilden hebben aan de buitenrand plukjes korte haren. Grote exemplaren hebben aan de achterzijde van de schilden een rij kort gesteelde bolletjes. Aan de zijkant van het lichaam steken aanhangels van de 'pootjes' onder de schilden uit. Eén paar ogen boven op de kop, en één paar aan de onderkant. Eén antenne in het midden van de kop, twee kleinere aan de zijkant. Kleur: (bruin) gevlekt donkergrijs, grijsblauw bruin tot bruinpaars met metaalglans; soms roodachtig. De schilden zijn soms donker in het midden met lichte vlekjes aan de rand. | | | Verspreiding in Nederland: vooral in Zeeland, plaatselijk lang de Hollandse kust en in de Waddenzee. Komt in Europa voor van het Noordpoolgebied tot in de Middellandse Zee. Ook in de Indische Oceaan en in de noordelijke Stille Oceaan. | Leefgebied van hoog in het getijdengebied tot grote diepten (3,5 km!). Van open zeekusten tot zeer beschutte riviermondingen. Verdraagt lage zoutgehalten en een grote variatie in temperatuur. Onder stenen, in de 'wortels' van grote bruinwieren (Laminaria) en in kokers van andere wormen. Ook wel als commensaal in slakkenhuizen die bewoond worden door een heremietkreeft. | | 130769 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|SETL |
Glanzend tandhorentje
Odostomia eulimoides
/Glanzend%20tandhorentje_Odostomia%20Eulimoides1_RHB.jpg)
Lees verder...
|
Glanzend tandhorentje
Odostomia eulimoides
Mariene huisjesslak. Tot ca. 5 mm. Crème. 6-7 vrij vlakke windingen. De
topwinding is klein en ingedraaid, niet gekanteld. In de mondopening aan de spilzijde een scherpe
tandplooi. Oppervlak glad met grovere groeilijnen en soms microscopische spiraallijntjes. Lichaamskleur
witachtig met een groot aantal gele vlekken op de koptentakels, kop en
voet. Noordzee, geassocieerd met diverse weekdieren en wormen. Op het strand voornamelijk oude fossiele exemplaren
Lees verder...
| Glanzend tandhorentje | Odostomia eulimoides | Mariene huisjesslak. Tot ca. 5 mm. Crème. 6-7 vrij vlakke windingen. De
topwinding is klein en ingedraaid, niet gekanteld. In de mondopening aan de spilzijde een scherpe
tandplooi. Oppervlak glad met grovere groeilijnen en soms microscopische spiraallijntjes. Lichaamskleur
witachtig met een groot aantal gele vlekken op de koptentakels, kop en
voet. Noordzee, geassocieerd met diverse weekdieren en wormen. Op het strand voornamelijk oude fossiele exemplaren | Afmetingen:
H. tot ca. 5 mm, B. tot 3 mm.
Schelpkleur: Crème.
Schelpvorm: Dunwandig horentje met 6-7 vrij vlakke windingen. De
topwinding is klein en ingedraaid, niet gekanteld (zie opmerkingen).
Binnenkant van de mondopening met aan de spilzijde een scherpe
tandplooi.
Sculptuur: Het oppervlak is bijna glad met grovere groeilijnen en soms microscopische spiraallijntjes
Dier: Tentakels vrij lang, driehoekig, met elkaar
verbonden aan de basis en met een lengtegroeve. Ogen tussen de
tentakels, relatief ver uit elkaar. Lichaamskleur
witachtig met een groot aantal gele vlekken op de koptentakels, kop en
voet. | | Van het
Arctisch Gebied zuidwaarts tot in de Middellandse
Zee. Van het
NCP zijn vondsten bekend uit bodemhappen. Ook werd een exemplaar in de maag
van de Purperen zeeklit Spatangus purpureus gevonden bij de Texelse stenen.
Op het strand: Meermalen met
drijvende
voorwerpen aangespoeld, met name Riemwier Himanthalia. Lege
huisjes zijn
daarnaast van de hele kust bekend, in de meeste
gevallen fossielen uit het Pleistoceen (Eemien). | Op rots-, zand- en slibbodems, van net
onder de
laagwaterlijn tot ruim 100 m diepte. Evenals de andere Pyramidellidae
zijn het
ectoparasieten, die met een lange voedingsslurf lichaamsvloeistof van
hun gastheren
opzuigen. Ze leven van andere weekdieren, zowel tweekleppigen
als slakken.
Als gastheer zijn genoemd (gewone) Oester, Noordse rotsboorder,
Grote, Wijde
en andere mantels. Daarnaast op de Penhoren en
de (gewone) Mossel Ook
geassocieerd gevonden met kokerwormen van de geslachten Spirobranchus,
Spirorbis
en Serpula. Hermafrodiet. Llevensduur hoogstens
een jaar. | | 140989 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Glanzende bolzakpijp
Aplidium glabrum

Lees verder...
|
Glanzende bolzakpijp
Aplidium glabrum
Kolonievormende zakpijp, marien. Zakpijp met een sponsachtig uiterlijk. De kolonies zijn halfdoorschijnend, meestal geelroze van kleur en springen daardoor meestal duidelijk in het oog. Ze zijn opvallend glanzend. De kolonie heeft vaak de vorm van een afgeplatte bol. De omtrek is echter meestal niet mooi rond, maar heeft vaak uitstulpingen. De zijkanten van de kolonie zijn soms met zand bedekt. De kolonie is voorzien van onregelmatig gerangschikte gaatjes. Om ieder gaatje is een ringetje te zien van minder doorschijnend weefsel. Wie beter kijkt, kan zien dat ieder gaatje de opening vormt van een doorschijnend 'buisje'. Ieder buisje is een zakpijpje. De kolonies voelen opmerkelijk stevig en glad aan.
Lees verder...
| Glanzende bolzakpijp | Aplidium glabrum | Kolonievormende zakpijp, marien. Zakpijp met een sponsachtig uiterlijk. De kolonies zijn halfdoorschijnend, meestal geelroze van kleur en springen daardoor meestal duidelijk in het oog. Ze zijn opvallend glanzend. De kolonie heeft vaak de vorm van een afgeplatte bol. De omtrek is echter meestal niet mooi rond, maar heeft vaak uitstulpingen. De zijkanten van de kolonie zijn soms met zand bedekt. De kolonie is voorzien van onregelmatig gerangschikte gaatjes. Om ieder gaatje is een ringetje te zien van minder doorschijnend weefsel. Wie beter kijkt, kan zien dat ieder gaatje de opening vormt van een doorschijnend 'buisje'. Ieder buisje is een zakpijpje. De kolonies voelen opmerkelijk stevig en glad aan. | Afmetingen: Kolonies bereiken een middenlijn tot tien centimeter en een hoogte tot drie centimeter. Individuele zakpijpjes bereiken hoogten tot circa 8 mm. De ringetjes rond de instroomopeningen zijn circa 1 mm.
Kleur: De glanzende bolzakpijp heeft een wat lichte maar onbestemde kleur: halfdoorzichtig, geel- tot oranje tot rose-achtig, soms grijzig of melkachtig wit, soms met een blauwe gloed | | De Glanzende bolzakpijp is in 1977 voor het eerst gevonden in de Oosterschelde. Rond 1988 is de soort ook in het Grevelingen waargenomen. In beide wateren is de soort sterk toegenomen en thans algemeen te noemen. Over verdere verspreiding is nog weinig bekend. | Kolonies van deze soort worden vooral in rustig water aangetroffen, met name op pontons, touwen en palen, maar ook op ander hard substraat. | | 103647 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Glanzende dunschaal
Abra nitida
/Glanzende%20dunschaal_Abra%20nitida%20AWGSr.jpg)
Lees verder...
|
Glanzende dunschaal
Abra nitida
Mariene tweekleppige. Tot 1,8 cm. Dunne, ovale, zeer breekbare,
glasachtige tot witte schelp. Achter de top zit een onduidelijke, lichte
inbochting. Het oppervlak is vrijwel glad, met alleen groeilijnen.
Plaatselijk algemeen in Zeeland (o.a. Grevelingen). In de Noordzee
alleen in dieper water. Niet op het strand.
Lees verder...
| Glanzende dunschaal | Abra nitida | Mariene tweekleppige. Tot 1,8 cm. Dunne, ovale, zeer breekbare,
glasachtige tot witte schelp. Achter de top zit een onduidelijke, lichte
inbochting. Het oppervlak is vrijwel glad, met alleen groeilijnen.
Plaatselijk algemeen in Zeeland (o.a. Grevelingen). In de Noordzee
alleen in dieper water. Niet op het strand. | Afmeting: 18 x 7 mm.
Schelpkleur: Zeer sterk glanzend wit, soms enigszins doorschijnend. De opperhuid is licht- tot bruingeel.
Schelpvorm: Dunne schelp, zeer breekbaar. De top ligt iets achter het midden. De schelp is langwerpig en symmetrisch van vorm. Achter de top bevindt zich een kenmerkende, zij het onduidelijke, lichte inbochting.
Sculptuur: Het oppervlak is vrijwel glad.
Slot: Slotgedeelte met een kleine, scheef driehoekige ligamentholte en alleen twee cardinale tandjes in de rechterklep. Externe slotband en inwendige ligamentprop klein, waardoor doubletten snel losraken.
Binnenzijde schelp: Glanzend wit of doorschijnend. | | Van IJsland en Noord-Noorwegen tot Marokko. Ook in de Middellandse Zee. Bij ons ligt het zwaartepunt van de verspreiding in de Noordzee rond de Oestergronden en het Friese Front. Daarnaast bekend van een aantal plaatsen in Zeeland, voornamelijk in het Grevelingenmeer.
Op het strand: Deze soort is tot op heden nog niet levend of vers aangespoeld van het Noordzeestrand gemeld. | De soort kan worden aangetroffen van dicht beneden de laagwaterlijn tot diepten van 200 m of meer. Slibhoudende bodems. De dieren leven tot ca. 5 cm ingegraven. | | 141435 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Glanzende tepelhoren
Euspira nitida
/Euspira%20nitida%20(Donovan,%201804).jpg)
Lees verder...
|
Glanzende tepelhoren
Euspira nitida
Mariene huisjesslak. Tot 15 mm. Verse exemplaren zijn bruingeel met op
de laatste winding 4 of
5 rijen roodbruine gevlamde vlekjes. 5-6 windingen met ertussen een
ondiepe naad. De top is spits, de navel
langwerpig van vorm en gedeeltelijk bedekt door het eelt. Het
schelpoppervlak is glad met alleen groeilijnen. Langs de hele kust en
in de Zeeuwse stromen. Nu en dan levend op het strand, oud
strandmateriaal is vaak blauwzwart of bruin verkleurd.
Lees verder...
| Glanzende tepelhoren | Euspira nitida | Mariene huisjesslak. Tot 15 mm. Verse exemplaren zijn bruingeel met op
de laatste winding 4 of
5 rijen roodbruine gevlamde vlekjes. 5-6 windingen met ertussen een
ondiepe naad. De top is spits, de navel
langwerpig van vorm en gedeeltelijk bedekt door het eelt. Het
schelpoppervlak is glad met alleen groeilijnen. Langs de hele kust en
in de Zeeuwse stromen. Nu en dan levend op het strand, oud
strandmateriaal is vaak blauwzwart of bruin verkleurd. | Afmetingen: 13 x 15 mm.
Schelpkleur: Verse exemplaren zijn bruingeel met op de laatste winding 4 of
5 rijen roodbruine vlekjes en vlammetjes. Strandmateriaal is vaak blauw
zwart of bruin verkleurd.
Schelpvorm: Kleiner en minder bol dan bij E. catena. 5-6 Windingen met ertussen een ondiepe naad. De top is spits, de navel langwerpig van vorm en gedeeltelijk bedekt door het eelt.
Sculptuur: Het schelpoppervlak is glad met alleen groeilijnen. | Aanspoelingen van verse levende exemplaren lijken op meerdere plaatsen langs de kust te zijn toegenomen. Deze soort wordt ook veel levend bij zandopspuitingen naar de kust vervoerd, | Hele zuidoostelijke Noordzeegebied. In Nederland levend in de Zeeuwse stromen en overal langs de Noordzeekust.
Op het strand: Lege huisjes zijn algemeen in horentjesgruis langs de hele kust. Vooral tussen Den Helder en Hoek van Holland zijn vaak duizenden exemplaren tegelijk te vinden. Levende dieren spoelen minder algemeen, maar toch regelmatig aan. De laatste jaren schijnbaar toegenomen. Zeer regelmatig bewoond door de Kleine heremietkreeft Diogenes pugilator. | Zandige kustgebieden tussen 10 en 50 meter diep. Ook (veel) dieper aangetroffen. Habitat:Zandige kustgebieden, meestal tussen 10 en 50 meter. Echter ook (veel) dieper aangetroffen. | | 151894 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Glasgrondel
Aphia minuta
/Glasgrondel_Aphia-minuta_Mick-Otten_800.png)
Lees verder...
|
Glasgrondel
Aphia minuta
Mariene vissoort (zeevis). Langwerpige, slanke grondelsoort. tot 6 cm. Kenmerkend is het kleurloos doorschijnende, transparante lichaam, waardoorheen wervelkolom (graat), ingewanden en vooral de zwemblaas goed zichtbaar zijn. Kop vrij klein, bek bovenstandig. Twee rugvinnen, waarvan de eerste verhoudingsgewijs vrij klein is. Borst-en staartvin Ovaal afgerond. Minder bodemgebonden maar vrijzwemmend, vaak in groepjes. Vrij algemeen in met name Zeeland.
Lees verder...
| Glasgrondel | Aphia minuta | Mariene vissoort (zeevis). Langwerpige, slanke grondelsoort. tot 6 cm. Kenmerkend is het kleurloos doorschijnende, transparante lichaam, waardoorheen wervelkolom (graat), ingewanden en vooral de zwemblaas goed zichtbaar zijn. Kop vrij klein, bek bovenstandig. Twee rugvinnen, waarvan de eerste verhoudingsgewijs vrij klein is. Borst-en staartvin Ovaal afgerond. Minder bodemgebonden maar vrijzwemmend, vaak in groepjes. Vrij algemeen in met name Zeeland. | Afmetingen: 4-5 (tot 6) cm.
Kleur: Kenmerkend is het merendeels kleurloos doorschijnende, transparante lichaam, waardoorheen wervelkolom (graat), ingewanden en vooral de zwemblaas goed zichtbaar zijn. Die laatste heeft de vorm van een soort oliedruppel. Alleen op de rug en kop zijn soms vage bruine vlekjes zichtbaar. Ook de vinnen zijn vrijwel geheel doorschijnend.
Vorm: Langwerpige, slanke grondelsoort. De kop is vrij klein, met een duidelijke brede, bovenstandige bek met dikke lippen. De schubben laten zeer snel los.
Vinnen: Twee rugvinnen, waarvan de eerste verhoudingsgewijs vrij klein is. Tweede rugvin en anaalvin ongeveer identiek qua vorm en plaatsing op het lichaam. De borstvin is ovaal afgerond, de staartvin eveneens. Borstvinnen zoals bij alle grondels met elkaar vergroeid, zij het een minder opvallende zuignap vormend. (hetgeen vermoedelijk met het meer vrijzwemmende levenswijze te maken heeft).
Vinstralen: de eerste rugvin heeft 4-5 harde vinstralen, de tweede 1 stevige en 10-12 zachte. De anaalvin heeft 11-13 zachtere vinstralen. | | Noordoost-Atlantische Oceaan vanaf Noorwegen, de Oostzee, rondom de Britse eilanden, via de Noordzee langs de Atlantische kusten van Frankrijk, Spanje en Portugal tot Marokko. Ook in de Middellandse Zee en Zwarte Zee. Vroeger zeldzaam in onze wateren en op de Rode Lijst. Inmiddels vrij algemeen in de Zeeuwse wateren en het Noordzeekanaal. | Glasgrondels leven in kleine groepjes (soms grotere scholen) langs de kust en in zeearmen. Meestal in ondiep, vooral wat kalmer water. Zo zijn ze regelmatig aanwezig in brakke binnenwateren. In de open Noordzee kunnen ze echter tot diepten van circa 80 meter voorkomen. Ze zijn aanzienlijk minder bodemgebonden dan de meeste andere grondelsoorten. Hierdoor, en omdat ze door hun transparantie moeilijk zichtbaar zijn, worden ze vrij weinig waargenomen. 's Nachts zweven ze duttend dichter bij de bodem. De paaitijd valt in de zomer. De eieren worden vaak op beschutte plaatsen afgezet, vaak in lege schelpen. Het voedsel bestaat uit kleine organismen, waaronder kleine kreeftachtigen als roeipootkreeftjes, aasgarnalen en larven van onder andere zeepokken en vissen. Maar ook algen schijnen soms gegeten te worden. | | 126868 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO |
Golfbrekeranemoon
Diadumene cincta
/Golfbrekeranemoon.jpg)
Lees verder...
|
Golfbrekeranemoon
Diadumene cincta
Zeeanemoon. Marien. Kleine, veelal oranje soort, met tamelijk korte, dunne tentakels. Tot 6 cm hoog, maar meestal veel kleiner. De dieren hebben een gladde slanke zuil die als de dieren volledig uitstaan veel hoger is dan breed. Leeft op hard substraat, maar ook op grootbladige wieren. Van de laagwaterlijn tot diepten van
ca. 40 meter. Zeeland, Wadden, plaatselijk langs de Hollandse kust.
Lees verder...
| Golfbrekeranemoon | Diadumene cincta | Zeeanemoon. Marien. Kleine, veelal oranje soort, met tamelijk korte, dunne tentakels. Tot 6 cm hoog, maar meestal veel kleiner. De dieren hebben een gladde slanke zuil die als de dieren volledig uitstaan veel hoger is dan breed. Leeft op hard substraat, maar ook op grootbladige wieren. Van de laagwaterlijn tot diepten van
ca. 40 meter. Zeeland, Wadden, plaatselijk langs de Hollandse kust. | Afmetingen: Maximaal 5-6 cm hoog, maar doorgaans veel kleiner. De zuil is in
uitgestrekte toestand minder dan 1 cm. in doorsnede. De tentakels zijn
1-2 cm lang.
Kleur: Meestal oranje, soms oranjebruin, soms groenig. Vaak feller gekleurd dan Zeeanjelieren. Vooral in de winter worden soms ook 'verbleekte' en soms zelfs min of meer doorschijnende exemplaren waargenomen, wat de kans op verwarring met Zeeanjelieren vergroot. De koosnaam 'Baksteenanemoon' verwijst naar de mooie oranje- tot
roodbruine (baksteen-) kleur.
Vorm: De zuil van de Golfbrekeranemoon is slank, vaak
wormvormig. De
tentakels zijn vrij dik en
in een cirkelvormige krans geplaatst. De mondschijf
van de Golfbrekeranemoon is nooit geplooid. De voet is rond. Soms worden exemplaren waargenomen met één
of meer vechttentakels.
| | Algemeen in de province Zeeland, in de Waddenzee meer plaatselijk. Leeft ook hier en daar langs de
Noordzeekust van Noord- en Zuid-Holland. | De Golfbrekeranemoon leeft voornamelijk op hard substraat als stenen, palen, schelpen, hout van wrakken etc., maar ook op grootbladige wieren zoals Zeesla. De dieren komen voor van de laagwaterlijn tot diepten van ca. 40 meter. | | 100872 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | MOO|LIMP |
Golfrog
Raja undulata
/Golfrog_RajaUndulata%20Uit.Lacepe%cc%80de,1802.jpg)
Lees verder...
|
Golfrog
Raja undulata
Sterk afgeplat, ruitvormig lichaam, met twee aan de kop vergroeide
borstvinnen. Staart lang en puntig. Gemiddeld 65-75 cm (tot circa 85
cm). Rug donker of lichter. Geelbruin met lichtere ovaalronde stippen en
vlekjes en onregelmatige golvende lijnen en vlekken. Snuit vaak
lichter. Buik wit, met donkergrijze randen. Snuit kort, matig spits.
Rand langs lichaamsschijf duidelijk gegolfd (hiervan komt de Nederlandse
naam). Op het lichaam aan de rugzijde kleine doornachtige stekels, die
op de snuit staan het dichtst op elkaar. Rugvinnen op de staart
afgerond, ver uit elkaar. Buikvinnen tegen de staartbasis aan, inclusief
twee lobvormige uitsteeksels. Stekels bij jonge dieren onregelmatig,
bij volwassen dieren regelmatig. Mannetjes op middenlijn een rij van
20–55 stekels. Ogen en spuitgaten (spiraculi) klein, Mond, neusgaten en
vijf paar kleine kieuwspleten aan de buikzijde.
Lees verder...
| Golfrog | Raja undulata | Sterk afgeplat, ruitvormig lichaam, met twee aan de kop vergroeide
borstvinnen. Staart lang en puntig. Gemiddeld 65-75 cm (tot circa 85
cm). Rug donker of lichter. Geelbruin met lichtere ovaalronde stippen en
vlekjes en onregelmatige golvende lijnen en vlekken. Snuit vaak
lichter. Buik wit, met donkergrijze randen. Snuit kort, matig spits.
Rand langs lichaamsschijf duidelijk gegolfd (hiervan komt de Nederlandse
naam). Op het lichaam aan de rugzijde kleine doornachtige stekels, die
op de snuit staan het dichtst op elkaar. Rugvinnen op de staart
afgerond, ver uit elkaar. Buikvinnen tegen de staartbasis aan, inclusief
twee lobvormige uitsteeksels. Stekels bij jonge dieren onregelmatig,
bij volwassen dieren regelmatig. Mannetjes op middenlijn een rij van
20–55 stekels. Ogen en spuitgaten (spiraculi) klein, Mond, neusgaten en
vijf paar kleine kieuwspleten aan de buikzijde. | Afmetingen: De gemiddelde afmeting is 65-75 cm (vrouwtjes worden iets groter dan mannetjes). Maximaal circa 85 cm.
Kleur: De rug kan donker (tot bijna zwart) of lichter zijn. Meestal geelbruin tot grijsbruin, met een groot aantal lichtere, créme tot grijswitte, onregelmatig gevormde ovaalronde stippen en vlekjes. Daarnaast ook onregelmatige grove, vaak golvende, donkere lijnen en vlekken. Aan de snuitzijde en de randen rondom vaak wat lichter, met vaak donkere streepvormige vlekken. De onderkant is wit met donkergrijze randen.
Vorm: Sterk afgeplat, afgerond-ruitvormig lichaam, met twee zeer grote, aan de
kop vergroeide afgeronde borstvinnen. De dieren hebben een lange puntig
toelopende staart. De snuit is kort en matig spits. De ogen zijn klein en de spuitgaten (spiraculi) eveneens. Mond,
neusgaten en vijf paar kleine kieuwspleten bevinden zich aan de
buikzijde. De opstaande rand langs de lichaamsschijf is van de snuit tot aan de uiteinden van de vleugelvormige borstvinnen duidelijk gegolfd, waaraan de soort de naam dankt. Sculptuur: Uitgezonderd de achterse hoeken, is het hele lichaam aan de rugzijde bedekt met kleine doornachtige stekels. Op de snuit staan de stekels het dichtst op elkaar. De stekels langs de middellijn verlopen bij jonge dieren onregelmatig,
bij volwassen dieren regelmatig. Mannetjes hebben een rij van 20–55
stekels op de middellijn, vrouwtjes hebben op de middenlijn maar een
paar stekels, vaak slechts drie.
Vinnen: De rugvinnen op de staart zijn afgerond, bijna halfrond en staan ver uit elkaar, met vaak een of twee stekels ertussen. De staartvin zelf is miniem of ontbreekt. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen behoren ook twee lobvormige uitsteeksels.
Nadere kenmerken: in de bovenkaak staan 40-50 rijen tanden, waarvan de middelste puntig zijn en de buitenste een dwarssnijkant hebben.
Eieren: zie hier. | | Verspreidingt: Oostelijke Atlantische Oceaan, vanaf de zuikant van de Britse eilanden, via de Noordzee, de Atlantische kusten van Frankrijk en het Iberisch schiereiland, tot Mauretanië en Senegal, de Kanarische eilanden en de Middellandse Zee. Het voorkomen is zeer plaatselijk. Langs de Nederlandse kust is de soort erg zeldzaam. | Golfroggen jagen op zandige of slikkige bodems op diepten tussen 50 en circa 200 meter. De dieren zijn pas na meerdere jaren volwassen en tot voortplanting in staat: vrouwtjes bij een lengte van ongeveer 75 cm, wanneer ze ongeveer 9 jaar oud zijn, mannetjes vanaf 70 cm na ongeveer 7,5 jaar. De Golfrog is een eierleggende soort (ovipaar). Volwassen vrouwtjes zetten tussen maart en september eikapsels af met steeds één embryo. Het voedsel bestaat uit ongewervelden, vooral kreeftachtigen en soms stekelhuidigen. Net als veel andere bodembewonende soorten met een lage voortplantingscapaciteit, is de golfrog gevoelig voor overbevissing door visserij. Aangenomen wordt dat de dieren tot 23 jaar oud kunnen worden. (Zie voor de vorm van de eikapsels deze pagina met de aparte beschrijving.) | | 105891 | Soortenalbum | Nederland | Zoutwater | |