Afgeknotte gaper
Mya truncata

|
Afgeknotte gaper
Mya truncata
Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm. Vrij stevige, grote, aan één kant opvallend afgeknotte schelpen. Top ongeveer in het midden. Wit of geelwit, met een donkerbruine schilferige opperhuid die ook om de lange sifobuis zit. Geen sculptuur, alleen onregelmatige groeilijnen. In de linkerklep zit een dwarsstaand lepelvormig uitsteeksel. Schelpen regelmatig op het strand. Soms levende dieren, dan met lange sifobuis.
Item 1 of 0
| Afgeknotte gaper | Mya truncata | | Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm. Vrij stevige, grote, aan één kant opvallend afgeknotte schelpen. Top ongeveer in het midden. Wit of geelwit, met een donkerbruine schilferige opperhuid die ook om de lange sifobuis zit. Geen sculptuur, alleen onregelmatige groeilijnen. In de linkerklep zit een dwarsstaand lepelvormig uitsteeksel. Schelpen regelmatig op het strand. Soms levende dieren, dan met lange sifobuis.
| Afmetingen: 50 x 75 mm.
Schelpkleur: Wit of geelwit. De opperhuid is donkerbruin en schilferig.
Schelpvorm: Vrij Stevige, wat langwerpige schelp. Lijkt in vorm op M. arenaria, maar is aan één kant opvallend afgeknot. De top ligt ongeveer in het midden.
Sculptuur: Glad, met alleen onregelmatige groeilijnen.
Slot: In de linkerklep zit een groot, lepelvormig uitsteeksel. Zie bij de Strandgaper M. arenaria.
Binnenzijde schelp: De mantellijn vertoont een duidelijke bocht. Er zijn 2 bijna gelijke spierindruksels.
| | Een boreale soort, voorkomend in het gehele Arctische Gebied en delen van de Oostzee. Naar het zuiden toe tot in de Golf van Biskaje. Ook in de westelijke Atlantische Oceaan en in de Grote Oceaan (tot Vancouver en Japan). Leeft verspreid in de Noordzee. Op het NCP het meest algemeen rondom de slibrijke Oestergronden, inclusief het Friese Front. Elders uit hetoffshore-gebied schaars, wel rond de Klaverbank regelmatig opgevist. Verder plaatselijk en in de onmiddelijke nabijheid van de kust. In Nederland in de diepere delen van de Waddenzee en mogelijk de Zeeuwse stromen. Op het strand: Levende dieren met siphobuis en doubletten, spoelen soms aan na storm, vorst en aflandige wind (Noord- en Zuidhollandse kust, Waddeneilanden). Losse kleppen zijn langs de hele kust te vinden. Jonge exemplaren worden soms aangetroffen in veen en hout.
Waarnemingen afgeknotte strandgaper:
Waarneming.nl: afgeknotte strandgaper.
Verspreidingsatlas.n: afgeknotte strandgaper.
Telmee.nl: afgeknotte strandgaper.
| De dieren leven tot 30 cm diep ingegraven in een slikkige zandbodem, op diepten tussen 2 en 20 meter (tot ca. 70 m).
| | 140431
| Nederland | Zoutwater | SMP |
Amerikaanse boormossel
Petricolaria pholadiformis

|
Amerikaanse boormossel
Petricolaria pholadiformis
Mariene tweekleppige. Tot 75 mm. Geelwit, oudere exemplaren vaak bruingeel. Vrij stevige langgerekte schelp. Bovenrand
niet omgeslagen. Vanuit de top stralende ribben,
gekruist door groeilijnen, ribben deels met schubvormige uitsteeksels. Leeft in zelfgeboorde gaten in veen, hout, klei. Spoelt aan langs hele kust. In Slikgebieden soms in klei.
Item 1 of 0
| Amerikaanse boormossel | Petricolaria pholadiformis | | Mariene tweekleppige. Tot 75 mm. Geelwit, oudere exemplaren vaak bruingeel. Vrij stevige langgerekte schelp. Bovenrand
niet omgeslagen. Vanuit de top stralende ribben,
gekruist door groeilijnen, ribben deels met schubvormige uitsteeksels. Leeft in zelfgeboorde gaten in veen, hout, klei. Spoelt aan langs hele kust. In Slikgebieden soms in klei. | Afmeting: 35 x 75 mm.
Schelpkleur: Kalkwit of geelwit. Oudere exemplaren zijn vaak bruingeel verkleurd.
Schelpvorm: Stevige, maar nogal dunschalige langgerekte schelp. De bovenrand is niet omgeslagen. De top ligt ver buiten het midden, ongeveer op 4/5 van de achterrand.
Sculptuur: Vanuit de top stralende ribben, gekruist door groeilijnen. De ribben in het gedeelte onder de top dragen duidelijke schubvormige uitsteeksels. Binnenzijde (mantellijn en spierindruksels): Mantellijn met een bocht.
Slot: Heterodont, met in de rechterklep 2 en in de linkerklep 3 cardinale tanden. Geen laterale tanden. Mantelbocht diep.
Dier: Voet kort. Sifonen los van elkaar, alleen aan de basis vergroeid, tot ca. 2 x de schelplengte. Aan de uiteinden tentakelkransjes. Lichaamskleur geelwit, sifonen crèmekleurig tot ivoorwit, aan de uiteinden donkere vlekken. | | Exoot. Oorspronkelijk langs de Amerikaanse oostkust,eind 19e eeuw
geïntroduceerd langs de Britse zuidkust. Van daaruit werden de Europese
en Afrikaanse kustwateren gekoloniseerd. Tegenwoordig van Zuid-Noorwegen
tot Congo en in de Middellandse Zee. In Nederland overal waar
veenbanken in de zeebodem blootgespoeld liggen. Verder in hout en zachte
kalksteen, ‘los’ op mossel/oesterbanken en plaatselijk ingegraven in de
klei- en slikbodem in de Waddenzee en Zeeland | In de Noordzee voornamelijk levend in
zelf geboorde gaten in matig hard tot
vrij hard substraat in de zeebodem (veen, hout en kalksteen), vanaf de getijdenzone tot een diepte van ca. 15 m. Ook plaatselijk in slikgebieden ingegraven levend in stevige klei en in
mosselbanken. Bij het boren worden mechanische bewegingen met de schelpkleppen gemaakt. De dieren zijn van gescheiden geslacht en op z’n vroegst geslachtsrijp aan het eind van het derde levensjaar. Eitjes en zaadcellen worden vrij in het water geloosd tussen juli en september. Tot 10 jaar oud.
Op het strand: Algemeen levend en als doublet in aangespoeld veen en
wrakhout. Ook los aangespoeld, vanwege de sterke slotband vaak nog als doublet.
| | 156961 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM|Exoten |
Amerikaanse hoornschaal
Musculium transversum

|
Amerikaanse hoornschaal
Musculium transversum
Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 14 mm (meestal kleiner). Grijsbruin, crémegrijs. Dunschalig, langwerpig-rechthoekig schelpje. Top vóór het midden, iets boven de bovenzijde uitstekend. Slotband van buitenaf goed zichtbaar. De sculptuur bestaat uit fijne concentrische groeilijnen. Ingevoerd uit Amerika in met name Engeland, van daaruit naar elders in Europa. Toenemend in omringende landen. Zoet water, met name in kanalen, meren en rivieren. [Vroeger bekend onder de Nederlandse naam 'Late hoornschaal']
Item 1 of 0
| Amerikaanse hoornschaal | Musculium transversum | | Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 14 mm (meestal kleiner). Grijsbruin, crémegrijs. Dunschalig, langwerpig-rechthoekig schelpje. Top vóór het midden, iets boven de bovenzijde uitstekend. Slotband van buitenaf goed zichtbaar. De sculptuur bestaat uit fijne concentrische groeilijnen. Ingevoerd uit Amerika in met name Engeland, van daaruit naar elders in Europa. Toenemend in omringende landen. Zoet water, met name in kanalen, meren en rivieren. [Vroeger bekend onder de Nederlandse naam 'Late hoornschaal']
| Afmetingen: H. tot 14, B tot 10 mm. Meestal kleiner.
Schelpkleur: Grijsbruin, crémegrijs.
Schelpvorm: Dunschalig, langwerpig-rechthoekig schelpje. Top voor het midden, iets boven de bovenzijde uitstekend. Slotband van buitenaf goed zichtbaar. De sculptuur bestaat uit fijne concentrische groeilijnen.
| | In Nederland tot nu toe alleen bekend uit het IJsselmeer en de Drentse Aa. Het voedsel bestaat uit fijn detritus. In de ons omringende landen is de soort zich aan het uitbreiden.
| Leeft buiten Nederland vooral in kanalen en gekanaliseerde rivieren.
| | 857210
| Nederland | Zoetwater | MOO|Exoten |
Amerikaanse strandschelp
Mulinia lateralis

|
Amerikaanse strandschelp
Mulinia lateralis
Tweekleppige. Lijkt op Halfgeknotte strandschelp. De vlakken aan weerszijden van de top zijn glad en ongegroefd. Laterale tanden, anders dan bij Spisula-soorten, niet dwarsgegroefd. Ca. 21 x 17 mm. Wit tot geelbruin, dunne bruine opperhuid die achteraan vaak wat stugger en rimpeliger is..
Item 1 of 0
| Amerikaanse strandschelp | Mulinia lateralis | | Tweekleppige. Lijkt op Halfgeknotte strandschelp. De vlakken aan weerszijden van de top zijn glad en ongegroefd. Laterale tanden, anders dan bij Spisula-soorten, niet dwarsgegroefd. Ca. 21 x 17 mm. Wit tot geelbruin, dunne bruine opperhuid die achteraan vaak wat stugger en rimpeliger is..
| Afmetingen: 21 x 17 mm.
Schelpkleur: Wit tot geelbruin, dunne bruine opperhuid die achteraan vaak wat stugger en rimpeliger is. Binnenkant glanzend wit, soms geeloranje.
Schelpvorm: Dunschalig. Vrij bol, afgerond-driehoekig. Vaak een vage plooi van de top naar de achter-onderzijde. Oppervlak met alleen fijne concentrische sculptuur.
Sculptuur: Oppervlak met alleen fijne concentrische sculptuur. De vlakken aan weerszijden van de top zijn glad en ongegroefd. Vage plooi van de top naar de achter-onderzijde.
Slot: Heterodont. Slotband inwendig in kleine ligamentholte. De laterale tanden zijn, anders dan bij Spisula-soorten, niet dwarsgegroefd.
Binnenzijde schelp: 2 vrijwel gelijke spierindruksels spierindruksels. Mantelbocht vrij ondiep.
Overig: Strandmateriaal is meestal (nog) niet verkleurd.
| | Exoot uit het westelijk deel van de Atlantische Oceaan. Voor het eerst in Europa aangetroffen in het Eems-Dollard gebied (2017). Nu plaatselijk algemeen in de Waddenzee en algemeen in het Deltagebied. Spoelt ook al elders langs onze Noordzeekust aan
| .
Leeft ondiep ingegraven in slibhoudende zand en slikbodems in het sublitoraal, vaak in lagunes en rivierdelta’s. Plaatselijk massaal. Nog niet algemeen in aanspoelsel langs de Noordzeekust.
| | | Nederland | Zoutwater | MOO, ANM, SMP, KOR, LIMP, Exoten |
Amerikaanse venusschelp
Mercenaria mercenaria

|
Amerikaanse venusschelp
Mercenaria mercenaria
Mariene tweekleppige. Tot 120. Vuilwit tot geelgrijs,
binnenzijde wit, spierindruksel paars. Opperhuid
grijsbruin. Dikke bolle schelp met gebogen top, concentrische
ribben en grovere groeilijnen die aan de voor- en achterzijde
lamelvormig zijn. Onderrand gecreneleerd. Leeft ondiep ingegraven in een
slikkige zandbodem, vanaf het litoraal tot ca. 10
m. Exoot, plaatselijk in Zeeland.
Item 1 of 0
| Amerikaanse venusschelp | Mercenaria mercenaria | | Mariene tweekleppige. Tot 120. Vuilwit tot geelgrijs,
binnenzijde wit, spierindruksel paars. Opperhuid
grijsbruin. Dikke bolle schelp met gebogen top, concentrische
ribben en grovere groeilijnen die aan de voor- en achterzijde
lamelvormig zijn. Onderrand gecreneleerd. Leeft ondiep ingegraven in een
slikkige zandbodem, vanaf het litoraal tot ca. 10
m. Exoot, plaatselijk in Zeeland. | Afmetingen: L. tot 120 mm, H. tot 95 mm.
Schelpkleur: Vuilwit tot geelgrijs. Opperhuid
grijsbruin. Binnenzijde wit, bij
het spierindruksel vaak paars.
Schelpvorm: Dikke, bolle schelp. Top omgebogen.
Sculptuur: Concentrische ribben en grovere groeilijnen. Aan voor- en achterzijde iets duidelijkere ribben, waardoorlamelvormige sculptuur ontstaat. Vóór de top een breed veld (lunula of maantje),achter de top een langwerpig rugveld.
Slot: Heterodont met in beide kleppen 3 cardinale tanden. Slotband uitwendig.
Binnenzijde schelp: De onderrand is gecreneleerd. Twee spierindruksel, mantellijn met mantelbocht.
Dier: Geen duidelijke manteltentakels. Voet groot en tongvormig. Sifonen kort, iets ongelijk in lengte, met kleine tentakelkransjes aan de uiteinden. Lichaamskleur crème, vleeskleurig tot lichtgeel, voet geeloranje. | | Exoot. Oorspronkelijk voorkomend aan de westkant vande Noord-Atlantische Oceaan, van Nova Scotia tot Yucatan. Vanaf 1861 voor de kweek en consumptie geïntroduceerd in Europa, eerst in de baai van Arcachon (Zuidwest-Frankrijk), Normandië en het zuiden van Engeland.
In Nederland zijn In de jaren 50 in Zeeland kweekproeven gedaan, van waaruit zich mogelijk nieuwe populaties hebben ontwikkeld. In het Veerse Meer werden in 1961 tientallen lege exemplaren waargenomen. In 1995 werden in de Oosterschelde op de Hoge Kraaijert dieren gevonden, In 2000 bij Tholen. Later ook op andere locaties. Met name de (beschermde) populatie op de Slikken van Viane omvat vele tientallen dieren. | Ingegraven in een slikkige zandbodem, vanaf de laagwaterlijn tot ca. 10 m. Vaak in zachte bodems waarin een zekere hoeveelheid lege schelpen en/of losse stenen aanwezig is. Soms zeer ondiep ingegraven, waarbij een deel vande schelp boven de bodem uitsteekt. Langlevende soort 30-40 jaar. | | 141919 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM|Exoten |
Amerikaanse zwaardschede
Ensis leei

|
Amerikaanse zwaardschede
Ensis leei
Mariene tweekleppige. Tot 19 cm. Zeer langgerekte, gebogen schelp. Ruim zes maal zo lang als breed; grootste breedte in het midden of (vaak) achteraan. Kleurpatroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid olijfgroen of -bruin. Een grote instroomopening (siphon) met fijne uitstulpingen rond de rand en een gladde uitstroomopening. Massaal aangespoeld op stranden, levend in slikgebieden van Zeeland en Waddengebied.
Item 1 of 0
| Amerikaanse zwaardschede | Ensis leei | | Mariene tweekleppige. Tot 19 cm. Zeer langgerekte, gebogen schelp. Ruim zes maal zo lang als breed; grootste breedte in het midden of (vaak) achteraan. Kleurpatroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid olijfgroen of -bruin. Een grote instroomopening (siphon) met fijne uitstulpingen rond de rand en een gladde uitstroomopening. Massaal aangespoeld op stranden, levend in slikgebieden van Zeeland en Waddengebied.
| Afmeting: 3,5 x 19,0 cm.
Schelpkleur: Patroon van roze tot bruinpaarse bandjes op een lichtere ondergrond. Opperhuid glanzend olijfbruin en schilferig na droging.
Schelpvorm: Vrij dunschalige schelp. Duidelijk gebogen. Zeer langgerekt: zes maal zo lang als breed; de grootste breedte ligt vaak achteraan, soms meer in het midden. De voor en achterrand zijn gelijkmatig afgerond.
Sculptuur: Het oppervlak is glad met alleen groeilijnen.
Slot: Heterodont. In de rechterklep één cardinale en één laterale tand, in de linkerklep twee cardinale en twee laterale tanden. Slotband uitwendig.
Binnenzijde schelp: Het voorste (langwerpige) spierindruksel aan de binnenkant is ongeveer even lang als de slotband.
| | Oorspronkelijk een soort van de Amerikaans-Canadese kust. In West-Europa een exoot. Nadat larven met ballastwater van schepen in het Duitse Elbe-estuarium terecht kwamen (1979, Hamburg), heeft de soort zich zowel in noordelijke als zuidelijke richting uitgebreid. De Nederlandse, Belgische en Deense kust werden snel gekoloniseerd en ook de Zweedse en Franse kusten en het Oostzee-gebied zijn al bereikt. In Nederland voor het eerst waargenomen in de Waddenzee in 1982. In 1984 werd Zandvoort bereikt en in 1986 Katwijk-Noordwijk. Vaak massaal aangespoeld op het strand. In de kustnabije Noordzee, de Waddenzee Zeeuwse wateren is het de meest algemene Ensis-soort.
- Waarnemingen Amerikaanse zwaardschede.
- Verspreiding Amerikaanse zwaardschede
| De dieren leven rechtstandig in zelfgegraven, decimeters diepe gangen in de bodem. Ze zitten in ongestoorde toestand vlak onder het bodemoppervlak, met alleen de korte sifonen boven de bodem. dieren verraden. Bij verstoring trekken ze zich razendsnel in hun gang terug. Anders dan de andere Ensis-soorten, leeft de Amerikaanse zwaardschede zowel in het intergetijdengebied als in de subgetijdenzone en dieper. In de open Noordzee vooral tot ca. 15 m in medium en grof zand, maar ook in fijn substraat en slikgebieden.Tussen 15 tot 35 m zijn de presenties laag en beneden de 35 m ontbreken ze. Het zijn filteraars. Water wordt via de instroomsifo opgezogen en langs de kieuwen geleid, die er plankton, algen en ander zwevend voedsel uit zeven. Daarna verlaten reststoffen en water via de uitstroomsifo het lichaam weer. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting gaat via de waterkolom. De soort groeit snel, vermoedelijk het snelst van alle Europese Ensis-soorten. Ze worden gemiddeld 3-4 jaar, maar kunnen mogelijk tot 8 jaar worden.
| | 876640
| Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|Exoten |
Artemisschelp
Dosinia exoleta

|
Artemisschelp
Dosinia exoleta
Mariene
tweekleppige. Tot 50 cm. Crème met radiale, stralende strepen van
V-vormige vlekken. Stevige cirkelronde schelp. Top gebogen. Regelmatige
concentrische ribben. Diepe mantelbocht. Onderrand niet gekarteld. In zandbodems. Spoelt weinig aan.
Item 1 of 0
| Artemisschelp | Dosinia exoleta | | Mariene
tweekleppige. Tot 50 cm. Crème met radiale, stralende strepen van
V-vormige vlekken. Stevige cirkelronde schelp. Top gebogen. Regelmatige
concentrische ribben. Diepe mantelbocht. Onderrand niet gekarteld. In zandbodems. Spoelt weinig aan. | Afmeting: 50 x 50 mm.
Schelpkleur: Crème of strokleurig met vaak een patroon van
radiale, vanuit de top stralende banden van donkergekleurde V-vormige
streepjes en vlekken. De binnenkant is glanzend wit.
Schelpvorm: Stevige, matig bolle, cirkelronde schelp. De top is naar voren gebogen. Voor de top ligt een hartvormig maantje (lunula). Verder is er nog een onduidelijk smal langwerpig rugveld (escutcheon).
Sculptuur: Regelmatige concentrische ribben. Vóór het maantje is de curve die de schelprand maakt hoog.
Slot: Heterodont; beide kleppen met 3 cardinale tanden. Slotband gedeeltelijk uitwendig.
Binnenzijde schelp: Diepe mantelbocht. De onderrand is niet gekarteld. | | Van de Noorse Zee en de Oostzee tot aan Gabon. Ook in de Middellandse Zee. In de Noordzee komen de meeste vondsten van de Doggersbank en de Oestergronden, inclusief het Friese Front, met diverse vindplaatsen ten zuiden van de 30 m-dieptelijn.
Op het strand: Er worden zo nu en dan verse exemplaren gevonden (verse schelpen, zelden doubletten) op het strand van met name de drie noordelijke Waddeneilanden. Ook aanwezig in materiaal van strand- en vooroeversuppleties bij onder meer Texel en Ameland, zowel vers als fossiel. | Van vlak onder de laagwaterlijn tot 100 m diepte. De dieren leven vrij diep (6-8 cm) ingegraven in middelgrof tot grof zand, al dan niet met schelpresten. In de bodem zitten de dieren gewoonlijk verticaal, met de top en bovenste schelprand parallel aan het bodemoppervlak. De sifobuis komt aan de achterzijde in horizontale toestand uit de schelp, buigt dan naar boven tot de uiteinden iets boven de bodem uitsteken. | | 141911 | Nederland | Zoutwater | SMP|ANM |
Aziatische korfmossel
Corbicula fluminea

|
Aziatische korfmossel
Corbicula fluminea
Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 33 mm. Geelbruin tot groengeel. Bij de top vaak paarsachtig. Binnenzijde geelwit, soms iets lila. Dikschalige, rond-driehoekige, schelpen. De top ligt bijna in het midden. Sculptuur van brede, niet zeer dicht op elkaar liggende concentrische ribben. Ingevoerd in ca 1990. Nu algemeen in heel Nederland in zoet, al dan niet bewogen water.
Item 1 of 0
| Aziatische korfmossel | Corbicula fluminea | | Zoetwater-tweekleppige. Exoot/ingevoerde soort. Tot 33 mm. Geelbruin tot groengeel. Bij de top vaak paarsachtig. Binnenzijde geelwit, soms iets lila. Dikschalige, rond-driehoekige, schelpen. De top ligt bijna in het midden. Sculptuur van brede, niet zeer dicht op elkaar liggende concentrische ribben. Ingevoerd in ca 1990. Nu algemeen in heel Nederland in zoet, al dan niet bewogen water.
| Afmetingen: H. 30, B. 33 mm.
Kleur: Geelbruin tot groengeel. Vaak paarsachtig bij de top. Juveniele exemplaren hebben vaak vanuit de top stralende paarslila dwarslijnen. Binnenzijde geelwit, soms iets lila
Schelpvorm: Dikschalig. Rond-driehoekig, de top ligt ongeveer in het midden. Slot met duidelijke cardinale en laterale tanden. Sculptuur van stevige, brede,meestal niet opvallend dicht op elkaar liggende concentrische ribben.
| | In grote delen van Nederland inmiddels algemeen.
| In alle mogelijke bewogen wateren, rivieren en meren. Leeft deels in en vaak op zandbodems maar ook wel modderbodems. O.a. massaal in het IJsselmeer en de grote rivieren.
| | 181580
| Nederland | Zoetwater | ANM|Exoten |
Aziatische mossel
Arcuatula senhousia

|
Aziatische mossel
Arcuatula senhousia
Mariene tweekleppige. Glanzend geelgroen, met bruinrode strepen
en vlekken. Gemiddeld 20 mm. Langwerpig, soms wat hoekig. Top duidelijk
een stukje van de voorrand afliggend. De voorrand is zwak geribd. Het
deel aan de achterzijde is ribbelvrij. Spint langgerekte
bossen byssusdraden. Op zachtere modderbodems vormen deze 'nesten'
waarin meerdere mosseltjes leven. In 2018 waargenomen nabij Goes. Exoot
uit West-Pacifisch gebied.
Item 1 of 0
| Aziatische mossel | Arcuatula senhousia | | Mariene tweekleppige. Glanzend geelgroen, met bruinrode strepen
en vlekken. Gemiddeld 20 mm. Langwerpig, soms wat hoekig. Top duidelijk
een stukje van de voorrand afliggend. De voorrand is zwak geribd. Het
deel aan de achterzijde is ribbelvrij. Spint langgerekte
bossen byssusdraden. Op zachtere modderbodems vormen deze 'nesten'
waarin meerdere mosseltjes leven. In 2018 waargenomen nabij Goes. Exoot
uit West-Pacifisch gebied. | Afmetingen: Schelp
meestal 2 x 1,8 (maximaal 3,3 cm)
Schelpkleur:
Geelgroen met lichtbruine tot roodbruine strepen
en vlekken. Het oppervlak is vaak sterk
glanzend.
Bij grotere exemplaren wordt de kleur donkerder, tot bruin.
Schelpvorm:
De top ligt verder
van de voorrand af dan bij de gewone mossel. De schelpen zijn langer en komen meer hoekig over. Aan de binnenkant bevindt de top zich achter het voorste
spierindruksel. Onder de top is daar een duidelijk rijtje van 8-15
knobbelvormige tandjes te zien.
Sculptuur: De voorrand is zwak geribd. Het
deel aan de achterzijde is ribbelvrij, al lijkt dit door de vanuit het
topgedeelte uitwaaierende stralende strepen soms anders. | | Het gebied van oorsprong ligt in
het West-Pacifisch gebied, van Singapore tot Siberië. Vanuit oost-Azië werden de dieren verspreid naar de Pacifische kust van Noord
Amerika, naar Australië, Nieuw-Zeeland en Europa. In Europa vestigde de mossel zich vooral in het zuiden, in de Middellandse Zee en aan de
Atlantische kust tot aan de Baai van Arcachon in zuidwest Frankrijk. Daarnaast
bestaat er een waarneming uit het zuiden van
Groot-Brittannië (2016). Het voorkomen in Nederland is op dit moment het meest noordelijke van Noordwest-Europa. Op 7 juli 2018 waargenomen nabij het Goese Meer. Vermoedelijk al in 2017 aanwezig. | De Aziatische mossel leeft vooral in ondiepe,
beschutte zeegebieden als estuaria en lagunes. Het zijn filteraars die leven van plantaardig
plankton en andere in het water aanwezige voedseldeeltjes. Het water wordt
door het dier heegepompt, waarbij de kieuwen het voedsel er uitfilteren.
Voor de voortplanting is een periode met hoge watertemperatuur nodig. Het dier
heeft een hoge tolerantie voor lage zoutgehaltes en lage zuurstofgehaltes. Hoewel ook de gewone mossels draden spinnen om zich mee
vast te hechten, vormen Aziatische mossels vaak opvallend grote en langgerekte
bossen byssusdraden waarmee ze zich vasthechten aan stenen, beschoeiingen en ander
hard materiaal. Daar waar ze op zachtere modderbodems voorkomen,
vormen de draden vaak hele 'nesten' waarin meerdere (2-3,
soms 10 of meer) levende mosseltjes zitten en groeien. | | | Nederland | Zoutwater | ANM|Exoten |
Baardmossel
Modiolus barbatus

|
Baardmossel
Modiolus barbatus
Mariene tweekleppige. Tot 65 mm. Paarsbruin tot kastanjebruin, binnenzijde paarslila. Opperhuid
bruingrijs, uitlopend in lange, geelbruine, vezelige haren die naar achteren toenemen. Driehoekige schelp, de achterrand gaat
met een hoek in de onderrand over. Oppervlak met onregelmatige groeilijnen. Zelden in de Nederlandse Noordzee.
Item 1 of 0
| Baardmossel | Modiolus barbatus | | Mariene tweekleppige. Tot 65 mm. Paarsbruin tot kastanjebruin, binnenzijde paarslila. Opperhuid
bruingrijs, uitlopend in lange, geelbruine, vezelige haren die naar achteren toenemen. Driehoekige schelp, de achterrand gaat
met een hoek in de onderrand over. Oppervlak met onregelmatige groeilijnen. Zelden in de Nederlandse Noordzee. | Afmetingen: L. 65 mm, H. tot 40 mm (zelden tot 90 mm).
Schelpkleur: Schelp paarsbruin tot kastanjebruin, voorste gedeelte van de schelp glimmend roodbruin, binnenzijde glanzend paarslila. Opperhuid bruingrijs, ook bij volwassen exemplaren
uitlopend in lange, geelbruine, vezelige haren (feitelijk platte,
gezaagde uitgroeisels van de opperhuid). Naar achteren toe steeds
zwaarder behaard.
Schelpvorm: Vrij stevige driehoekige schelp; de achterrand gaat met een duidelijke hoek in de onderrand over. Bij de top boller dan aan de achterkant.
Sculptuur: Oppervlak met sterk onregelmatige groeilijnen.
Slot: Geen laterale tanden. Ligament uitwendig,op lange slotplaat. | | Van Ierland en Het Kanaal tot Marokko, de Canarische Eilanden, de Azoren en de Middellandse Zee. In Nederland zelden in de Noordzee. O.a. aangetroffen in het gebied van de Oestergronden. Deze zuidelijke soort leeft hier aan de noordrand van het verspreidingsgebied.
Op het strand: Langs de Belgische en Nederlandse kust zo nu en dan aangespoeld met wier en andere drijvende voorwerpen. | Leeft met byssusdraden vastgehecht op hard substraat als stenen, palen, grote schelpen en dergelijke, langs rotskusten onder puur zoute condities. Nooit bij verlaagde zoutgehalten. Van het sublitoraal tot een diepte van ca. 100 m. Het zijn filteraars: het voedsel bestaat uit diatomeeën en flagellaten. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Ei-afzetting en bevruchting via de waterkolom. De dieren kunnen 6-14 jaar worden. | | 140464 | Nederland | Zoutwater | LIMP|SMP|ANM |