Search
Search
 
Soorten
 
 
Data pager
Data pager
1
Page size:
PageSizeComboBox
select
 3 items in 1 pages
ZoekbeeldKenmerken
               
Data pager
Data pager
1
Page size:
PageSizeComboBox
select
 3 items in 1 pages
Grote heremietkreeft
Pagurus bernhardus

Grote heremietkreeft
Pagurus bernhardus

Heremietkreeft. Mariene soort tot 10 cm (rugschild  3,5 cm). Het weke achterlijf is verborgen in een slakkenhuis (jonge dieren o.a. in alikruiken, trapgeveltjes, tepelhorens, oudere in Wulk en Noordhorens). Teruggetrokken is de kreeft nauwelijks zichtbaar. Lopend komen scharen, ogen, voelsprieten en deels het rugschild uit de horen. Scharen, poten en rugschild zijn oranjebruin met wit.

Main Image
 
Pagurus bernhardus 

Heremietkreeft. Mariene soort tot 10 cm (rugschild  3,5 cm). Het weke achterlijf is verborgen in een slakkenhuis (jonge dieren o.a. in alikruiken, trapgeveltjes, tepelhorens, oudere in Wulk en Noordhorens). Teruggetrokken is de kreeft nauwelijks zichtbaar. Lopend komen scharen, ogen, voelsprieten en deels het rugschild uit de horen. Scharen, poten en rugschild zijn oranjebruin met wit.

Afmetingen: Rugschild tot maximaal 3,5 cm, totale  lengte van 10 cm. (De grootste soort heremietkreeft van Noordwest Europa.)

Kleur: Scharen, rugschild en poten zijn geeloranje tot roodbruin. Delen van scharen en poten zijn vuilwit. Boven aan de poten vaak rode vlekjes. De ogen zijn olijfgroen.
Rugschild:
Vaak niet goed te onderscheiden, afgerond.
Poten:
De asymmetrie van de scharen is opvallend. De rechter schaarpoot is veel groter dan de linker. In een heel enkel geval kan dit omgekeerd zijn. Beide schaarpoten en scharen zijn voorzien van enkele lengterichels met daarop een rij knobbeltjes. Slechts twee van de vier paar looppoten zijn goed ontwikkeld. Het lichaam van de Heremietkreeft is aangepast aan het leven in een (rechtsgewonden) slakkenhuis. De achterste poten zijn ontwikkeld tot een soort haken waarmee de kreeft zich in het slakkenhuis kan verankeren.
Overig:
 De ogen staan op lange steeltjes.
Als de dieren uit hun huisje komen (bijvoorbeeld door de branding uitgespoeld, tijdens de paring of tijdens het verhuizen naar een grotere schelp, is het weke, asymetrische, korte en worstvormige  achterlijf te zien.

  Rotsige bodems, schelpenbodems en zachte bodems, zoals zand en slib. Zachte bodems waar de dieren in kunnen wegzakken worden vermeden. Ook vaak tussen begroeiing van zeewieren en hydroïdpoliepen en in zeegrasvelden.
Waargenomen tot diepten van 140 meter of meer. Er zijn zelfs exemplaren gevangen op 500 meter diepte. In de Nederlandse wateren is diepte geen beperking. Jonge dieren zijn soms in de getijdenzone aanwezig, volwassen exemplaren, vrijwel alleen beneden de laagwaterlijn.
Heremietkreeften zijn alleseters (omnivoor) en kunnen op verschillende manieren voedsel tot zich nemen. Zo hebben ze in hun bek een soort zeef, waarmee ze plankton uit het water kunnen filteren. Ook kunnen ze een slijmnet uit de bek laten hangen waarmee ze plankton vangen. De piepkleine diertjes die tussen de zandkorrels op de zeebodem leven worden opgeveegd met behulp van de borstels aan hun mond. Wormen, kleine kreeftachtigen en andere organismen eet de heremietkreeft met de kleinere linkerschaar. Met de grotere rechterschaar kunnen schelpdieren worden gekraakt. Behalve vers voedsel eet de heremietkreeft ook aasresten.
Heremietkreeften kunnen niet zomaar doorgroeien. Als de dieren te groot worden en het slakkenhuis te krap, komt het moment om te verhuizen. Eenmaal groter dan 3 cm, moeten ze op zoek naar een groter (Wulken-) huis. De Heremiet selecteert eerst een nieuw slakkenhuis. De vorm van het achterlijf is aangepast aan rechtsgewonden slakkenhuizen. De zelden voorkomende linksgedraaide horens zijn niet te gebruiken, omdat het achterlijf niet past. Een pontentieel nieuw huis wordt eerst met de scharen geïnspecteerd. Dan verlaat het dier het oude huisje en steekt razendsnel het achterlijf in de nieuwe woning. Bevalt deze toch niet goed, dan kruipt het dier weer razendsnel terug in het oude huisje.
Ook om te kunnen paren verlaat de heremietkreeft  het huisje. De paring gaat snel en de dieren verlaten nog geen minuut hun huis. Na de paring legt het vrouwtje eieren, die ze veilig binnenshuis meedraagt. Met de waaiervormige achterpoten zorgt ze dat de eieren worden voorzien van vers water. Eenmaal uitgekomen verlaten de larven het ouderlijk huis en mengen zich tussen het plankton, waar de larven meerdere weken in het open water doorbrengen, om vervolgens naar de bodem af te zakken en een huisje van een jonge Tepelhoren, Trapgevel, Alikruik of ander klein slakje te zoeken. Omdat de vorm van het achterlijf is aangepast aan de normale rechtsgewonden slakkenhuizen, zijn de soms voorkomende linksgedraaide horens niet te gebruiken.

De grotere rechterschaar gebruikt de Gewone heremiet ter zelfverdediging en voor het kraken van kleine schelpdieren. De rechterschaar, die groter is dan de linker, sluit bij gevaar de ingang van het slakkenhuis af.
Een heremietkreeft zonder huis is ten dode opgeschreven. Op plaatsen waar weinig grote schelpen zijn, bijvoorbeeld waar de Wulk verdween, zijn is de Heremietkreeften ook sterk in aantal afgenomen. 

 107232NederlandZoutwaterMOO
Noordhoren
Neptunea antiqua

Noordhoren
Neptunea antiqua

Mariene huisjesslak. Tot 20 cm. Beige tot bruin, mondopening geeloranje. 7-8 bolle windingen. Mond peervormig, uitlopend in een bijna recht sifokanaal. Geen dwarsribben, alleen spiraalgroeven. Vaak met met breuklijnen van beschadigingen. Dier: lange koptentakels, ogen op verdikt onderste deel. Mantel met korte, dikke sifo. Monddelen uitstulpbaar in een voedingsslurf (proboscis). Lichaam crème, oranje tot lichtrood, met zwarte vlekjes op sifo en kop. Noordzee, dieper water. Lege horens soms op het strand (Waddeneilanden).
Main Image
 
Neptunea antiqua Mariene huisjesslak. Tot 20 cm. Beige tot bruin, mondopening geeloranje. 7-8 bolle windingen. Mond peervormig, uitlopend in een bijna recht sifokanaal. Geen dwarsribben, alleen spiraalgroeven. Vaak met met breuklijnen van beschadigingen. Dier: lange koptentakels, ogen op verdikt onderste deel. Mantel met korte, dikke sifo. Monddelen uitstulpbaar in een voedingsslurf (proboscis). Lichaam crème, oranje tot lichtrood, met zwarte vlekjes op sifo en kop. Noordzee, dieper water. Lege horens soms op het strand (Waddeneilanden).Afmetingen: H. 200 mm, B. 120 mm.
Schelpkleur:  Beige tot lichtbruin. Mondopening  geel tot oranje.

Schelpvorm: Zeer stevige schelp met 7-8 bolle windingen. De peervormige mondopening is weinig verdikt en loopt uit in een bijna recht sifokanaal. Sculptuur zonder dwarsribben, alleen talloze zeer fijne spiraalgroeven. Dwars daarop hebben Noordzee-exemplaren vaak grove, onregelmatige breuklijnen van eerdere beschadigingen.

Dier:Kop met twee vrij lange afstaande koptentakels, met op het onderste verdikte deel de ogen. De mantelrand aan de linkerkant omgevormd tot een korte, dikke sifo. Onder aan de kop zit de opening waaruit de monddelen uitgestulpt kunnen worden in een niet al te lange voedingsslurf (proboscis). Kruipvoet groot, vooraan met een rechte, brede dubbele voorrand en iets verlengde afgeronde hoekpunten. De achterkant van de voet is stomp. Lichaamskleur crème, geel of oranje tot lichtrood, met zwarte vlekjes, vooral op de sifo en soms de kop.

 Een noordelijke soort. Bekend van het Arctisch Gebied, Zuid-ScandinavieÅN, delen van de Oostzee, de Noordzee en de noordelijke Atlantische Oceaan, tot in de Golf van Biskaje. Op het NCP voornamelijk op de Oestergronden en Doggersbank. Bijna alle waarnemingen komen uit boomkortrekken, enkele uit bodemschaafmonsters. Op het strand zeldzaam, levende dieren en eikapsels spoelen slechts uiterst zelden aan. Trends Philippart (2008) meldt voor de Noordhoren een sterke achteruitgang door de bodemvisserij (bijvangst). De grootste afname deed zich voor in de periode 1950-1980. Dit wordt bevestigd door de trendberekeningen van De Vooys et al. (1993). Uit de analyse van de gegevens gebruikt voor deze atlas blijkt eveneens dat de kans om deze soort in een net of monster aan te treffen de laatste 50 jaar sterk is afgenomen. De lichte toename van het aantal 10 x 10 km-hokken sinds 1985 is vermoedelijk een waarnemerseffectOp zand- of slibbodems op diepten vanaf 15 tot ruim 1.000 m. Het zijn aaseters, die zich voeden met dode vis of andere organismen. Echter ook levende wormen en tweekleppigen worden gegeten, in het laatste geval kunnen de dieren op vergelijkbare wijze te werk gaan als beschreven bij de Wulk. Noordhorens leven vaak geassocieerd met zachte koralen als Dodemansduim Alcyonium digitatum of zeeanemonen die zich op de schelp vasthechten en zo met het dier meeliften. De meest bekende commensaal is de diepwateranemoon Hormathia digitata, die ook op de schelp van andere grotere huisjesslakken leeft. Voortplanting: de dieren zijn van gescheiden geslacht. Het voortplantingsseizoen ligt in het zuidelijk deel van het verspreidingsgebied tussen januari en maart, in noordelijke delen tussen april en oktober. De eikapsels vertonen veel overeenkomsten met die van de Wulk en worden op vergelijkbare wijze afgezet. De afzonderlijke capsules zijn duidelijk groter (20 x 15 mm). De aan elkaar gekitte kluwens zijn daarentegen meestal kleiner en bevatten minder capsules (12-100, gemiddeld 37) en vormen eerder een hoge kolom dan een halfronde bol. In elke capsule kunnen tot 5.000 eieren zitten, die tot voedsel dienen aan hoogstens 1-2 tot wasdom komende slakjes. Het embryonale stadium wordt in de capsule doorgebracht en kan bijna 6 maanden duren. De pas uitgekomen slakjes hebben een horentje van 2 windingen en zijn 6-12 mm. Een jaar na uitkomen zijn de dieren 3 cm groot. Mannetjes zijn na enkele jaren geslachtsrijp, bij afmetingen van 5-6 cm. Vrouwtjes veel later, soms pas na 10 jaar. De dieren worden ten minste 15-20 jaar oud, mogelijk aanzienlijk ouder. 138920NederlandZoutwaterSMP|ANM
Wulk
Buccinum undatum

Wulk
Buccinum undatum

Onderwater: Mariene huisjesslak. Ca 8,5 cm (tot 12 cm). Beige met soms donkere banden, vlekken of spiraallijnen. Opperhuid en operculum geelbruin. Dikschalig, met 7-8 bolle windingen. Mondopening ovaal, kort sifokanaal. Windingen met brede golvende ribben, tevens spiralen en groeilijnen. Dier bleekwit met donkere vlekken. Kop met uitstulpbare voedingsslurf en platte koptentakels. Mantelrand met een sifo die bij het kruipen uitgestrekt staat via het sifokanaal.

Op het strand: Oude, vaak verkleurde horens spoelen vooral vrij algemeen aan na storm en harde wind. Slechts zelden vers of levend. Lege wulken worden soms bewoond door heremietkreeften.
Main Image
 
Buccinum undatum Onderwater: Mariene huisjesslak. Ca 8,5 cm (tot 12 cm). Beige met soms donkere banden, vlekken of spiraallijnen. Opperhuid en operculum geelbruin. Dikschalig, met 7-8 bolle windingen. Mondopening ovaal, kort sifokanaal. Windingen met brede golvende ribben, tevens spiralen en groeilijnen. Dier bleekwit met donkere vlekken. Kop met uitstulpbare voedingsslurf en platte koptentakels. Mantelrand met een sifo die bij het kruipen uitgestrekt staat via het sifokanaal.

Op het strand: Oude, vaak verkleurde horens spoelen vooral vrij algemeen aan na storm en harde wind. Slechts zelden vers of levend. Lege wulken worden soms bewoond door heremietkreeften.

Afmetingen: H. 12, B. 7 cm (meestal ca 8,5 cm).
Schelpkleur: Geelwit, licht beige tot bruingrijs, soms neigend naar rossig of purper. Sommige horens hebben donkere banden, vlekken of spiraallijnen. De opperhuid is geelbruin. Strandmateriaal is vaak blauwzwart verkleurd. Operculum donkerbruin.
Schelpvorm: Dikschalige horen met 7-8 bolle windingen. De top is matig spits. Mondopening ovaal, vaak verdikt en loopt uit in een kort sifokanaal. Operculum ovaal, hoornachtig.
Sculptuur: Vooral aan de bovenkant van de windingen vaak brede golvende (vertikale) ribben, gekruist door groeilijnen. Verder ook talrijke, op regelmatige afstand van elkaar gerangschikte spiraalribbels.

Dier: Kop zonder duidelijke snuit, wel een zeer lang uitstulpbare voedingsslurf (proboscis) waarin o.a. de radula (rasptong) zit. Koptentakels vrij lang, afgeplat. Ogen op een verdikte basis, iets minder dan halverwege de tentakels. Voorste mantelrand dik en aan de linkerkant omgevormd tot een sifo die de slak tijdens het kruipen via het sifokanaal ver uitgestrekt houdt. Lichaamskleur op kop, voet, tentakels en sifo bleekwit tot geelwit, met vooral op de kop een groot aantal onregelmatige zwarte of donkerbruine vlekken en puntjes.


Figuur 1: Ontwikkeling van de wulk in de Noordzee. Geïndexeerde gemiddelde abundantie per jaar, op basis van aantallen aangespoelde eikapsels (project  SMP). Groen: Katwijk-Noordwijk. Rood: Texel-Neeltje Jans


Figuur 2: Ontwikkeling van de wulk in de Noordzee. Veranderingen in trefkans op basis van bodembemonsteringen (Geïndexeerd).

Een noordelijke soort, voorkomend van IJsland en Noorwegen, delen van de Oostzee en de Noordzee, via Groot-Brittannië en Frankrijk tot Spanje. Elders ook aan de Amerikaanse oostkust. In Nederland was de Wulk tot enkele decennia terug autochtoon algemeen in de Noordzee, Waddenzee en Zeeuwse stromen. Inmiddels echter uit de Nederlandse Waddenzee verdwenen. In de Noordzee en de Delta werd een sterke teruggang waargenomen als gevolg van Tributyltin (TBT) een stof in aangroeiwerende coatings voor zeeschepen die de hormoonhuishouding verstoort, waardoor de dieren onvruchtbaar worden. Toepassing van TBT is al geruime tijd verboden en de concentraties van deze stof in zee nemen nu langzaam af. De Wulk ljkt zich de laatste jaren weer wat te herstellen en wordt met name in Zeeland weer steeds vaker waargenomen.

Vooral op zachte slikbodems, vanaf het litoraal tot diepten van vele honderden meters. Zowel op zacht slik als op hard substraat, van dicht onder de laagwaterlijn tot vele honderden meters diep. De Wulk tolereert brak water (Westelijke Oostzee, met zoutgehalten tot 15‰), maar wordt vooral aangetroffen in wateren met een zoutgehalte boven 27‰. Ze gravenzich soms in en zijn vaak bedekt met sponzen, mosdiertjes, hydropoliepen of zeeanemonen. Het zijn aaseters, maar ze eten ook levende bodemdieren als kreeftachtigen, wormen en tweekleppigen. Ze boren geen gaten. Ze hebben een goed ontwikkelde geurherkenning (chemoreceptie) en kunnen aas of mosselgeur op een meter afstand waarnemen. Bij tweekleppigen wrikt de soort de schelpen open met de horen, stulp de lange voedingsslurf (proboscis) uit en begint met de rasptong stukken van het vlees af te raspen. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Voortplanting  tussen oktober en maart, met een piek tussen november en februari. Ei-afzetting vooral ’s nachts.  De eieren zitten in halfronde, plasticachtige eicapsules van 6-12 mm. Deze klitten aan elkaar en doordat de slak tijdens het leggen in cirkels kruipt, ontstaan bolvormige eierklompen ter grootte van een flinke appel. Deze eierklompen worden vastgehecht op allerlei substraat. Ze spoelen regelmatig op het strand aan, met soms nog aanwezige embryo’s. Elke capsule kan 500-3.000 eieren bevatten. De larven brengen hun embryonale fase door in de capsule. Er is geen vrijzwemmend planktonisch larvenstadium.  Een langlevende soort, die tot zeker 30 jaar oud kan worden. 138878NederlandZoutwaterMOO|LIMP|SMP|ANM
 
   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top