|
|
Aziatische korfmossel
Corbicula fluminea
(O. F. Müller, 1774)
Zoekbeeld
Zoetwater-tweekleppige.
Exoot/ingevoerde soort.
Tot 33 mm. Geelbruin tot groengeel. Bij de top vaak paarsachtig. Binnenzijde geelwit, soms iets lila. Dikschalige, rond-driehoekige, schelpen. De top ligt bijna in het midden. Sculptuur van brede, niet zeer dicht op elkaar liggende concentrische
ribben. Ingevoerd in ca 1990. Nu algemeen in heel Nederland in zoet, al dan niet bewogen water.
Te verwarren met
Toegeknepen korfmossel Corbicula fluminalis
Kenmerken
Afmetingen: H. 30, B. 33 mm.
Kleur: Geelbruin tot groengeel. Vaak paarsachtig bij de top. Juveniele exemplaren hebben vaak vanuit de top stralende paarslila dwarslijnen. Binnenzijde geelwit, soms iets lila
Schelpvorm: Dikschalig. Rond-driehoekig, de top ligt ongeveer in het midden. Slot met duidelijke cardinale en laterale tanden. Sculptuur van stevige, brede,meestal niet opvallend dicht op elkaar liggende concentrische ribben.
Habitat en ecologie
In alle mogelijke bewogen wateren, rivieren en meren. Leeft deels in en vaak op zandbodems maar ook wel modderbodems. O.a. massaal in het IJsselmeer en de grote rivieren.
Areaal en verspreiding
In grote delen van Nederland inmiddels algemeen.
Nadere informatie
[Extra bij exoten: gegevens over invasiviteit en impact; situatie
2014 (© ANEMOON) ]]
Status
in Nederland
Een gevestigde
(ingeburgerde), zeer algemene, invasieve soort. Bekend uit de provincies Drenthe; Flevoland; Friesland; Gelderland;
Groningen; Limburg; Noord-Brabant; Noord-Holland; Overijssel; Utrecht;
Zuid-Holland; Zeeland.
Oorsprong en
introductie
Gebied van oorsprong: Azië, Afrika. elders ingevoerd.
Leefwijze: Meren; diverse wateren; rivierengebied. Leeft
in al dan niet bewogen zoet water.
Introductie en -wijze: Als meest waarschijnlijke en belangrijkste
verspreidingsmanier- en route kunnen worden genoemd: aanvoer (larven) met ballastwater van schepen; verspreiding
van larven via met elkaar verbonden waterwegen. Eerste melding
in 1989, publicatie in 1990. Onbewust en ongewild door de mens ingevoerd in
Europa via - hoogstwaarschijnlijk - ballastwater. Latere verspreiding via met
elkaar verbonden waterwegen.
Impact
Belangrijkste factoren: Concurrentie (voedsel- en ruimte-); Milieu-aanpassingen;
Socio-economisch.
Ecologische impact: Corbicula-soorten hebben op meerdere manieren een impact op het
mariene leefmilieu. Ze concurreren om ruimte en voedsel met andere inheemse
filteraars, met name tweekleppigen als Unio-,
Anodonta-, Pisidium- en Sphaerium-soorten.
Net als C. fluminalis, is C. fluminea in staat tot drastische
aanpassingen van het benthische (bodem-) milieu. De soort is toleranter voor
vervuiling en eutrofiëring dan inheemse soorten en de massale aanwezigheid
resulteert door de enorme filtercapaciteit voor een significante afname van het
gehalte aan organische zwevende voedseldeeltjes (fytoplankton en seston). Ook
de sedimentatiesnelheid kan aanzienlijk toenemen (Cabi, 2012). Hoewel in
Nederland geen samenvattende gegevens voorhanden zijn waaruit blijkt dat C. fluminea direct verantwoordelijk is
voor het afnemen van inheeme soorten door voedsel en ruimteconcurrentie, kunnen
dergelijke in het buitenland waargenomen negatieve effecten ook bij ons niet
worden uitgesloten.
Eventuele economische impact: In Europa worden de beide Corbicula-soorten
(nog) niet gezien als ‘serious pest-species’ al vertonen ze wel degelijk veel
kenmerken van invasiviteit en zijn ze nog steeds bezig met een opmars. Tot de
mogelijke economische impact behoort biofouling, met name het dichtslibben van
waterpijpen van fabrieken en electriciteitscentrales, maar extreme gevallen,
economisch of socio-economisch, zoals wel bekend uit het buitenland, zijn uit
ons land niet bekend. De soort(-en) wordt(-en) niet door de mens gebruikt als
voedsel. Dit is wel het geval bij vogels, zoogdieren, vissen, kreeftachtigen en
andere diersoorten (Sickel, 1986).
Mate van invasiviteit
In het DAISIE project wordt C. fluminea aangemerkt als een van de
100 ‘worst invasive species’. In
tegenstelling tot C. fluminalis, komt
de soort ook voor in Noord-Amerika, waar de soort door haar enorme
voortplantings- en verspreidingscapaciteit zorgde voor de snelste uitbreiding van
een niet-inheemse soort ooit in Noord-Amerika en waar grote ecologische en
economische schade is veroorzaakt. In Europa komen twee sympatrisch naast
elkaar levende soorten voor: C. fluminea
en C. fluminalis. De invasiviteit van
beiden is in Europa overal ongeveer gelijk. Beide soorten graven zich in zowel modder-
als zandbodems in en vertonen min of meer gelijke sedimentvoorkeuren. De
soorten hebben meerdere voortplantingsstrategieën, met zowel gescheiden
geslachten als hermafroditisme, almede andere minder algemene
voortplantingsmethoden, variërend tussen ovipaar, ovovivipaar en euvivipaar
(Korniushin & Glaubrecht, 2003). Gebaseerd op Rajagopal et al. (2000) lijkt
C. fluminea iets minder goed bestand
tegen lagere temperaturen dan C. fluminalis.
In de Rijn is het overlevingssucces van beide soorten te danken aan verschillen
in voortplantingsmethoden en mogelijk ook in voedselvoorkeur (Rajagopal et al.,
2000). Gittenberger et al. (1998) noemen voor C. fluminea een wat lagere tolerantie voor bewogen wateren. Beide
soorten kunnen zowel in zoet water als in licht brak (oligohalien) water leven,
hebben een vrij brede temperatuur-range (2-34 °C); kunnen minstens 4 jaar
worden; produceren gelijktijdig eieren en zaadcellen en zijn in staat tot
zelfbevruchting. Bij beide soorten brengen de volwassen dieren grote
hoeveelheden juvenielen voort (C. fluminea
zou tot 2,000 juvenielen per dag en meer dan 100,000 in de totale levensduur
voortbrengen). Als meest voor de hand liggende introductiewijze wordt voor
beide soorten uitgegaan van meegekomen larven in ballastwater van schepen
(Gittenberger et al., 1998). Met elkaar verbonden waterwegen zorgen voor verder
transport (Ketelaars, 2004).
Verspreiding en
-snelheid
C. fluminea heeft buiten
Nederland een aanzienlijk wijdere verspreiding dan C. fluminalis. Tot het
oorspronkelijke verspreidingsgebied (Zuid- en Oost-Azië) behoren Oost-Rusland,
Thailand, Filippijnen, China, Taiwan, Korea, Japan, Australië en delen van
Afrika. De soort is geïntroduceerd in de Noordelijke Verenigde staten omstreeks
1924, vermoedelijk door Aziatische immigranten die de soort voor voedsel
gebruikten (C. fluminalis is niet uit
de VS bekend). Later is de soort ook ingevoerd in Zuid-Amerika en Europa. In
Europa doken de eerste
exemplaren op in de jaren ‘70, in Portugal in rivieren als de Taag en de
Minho (Mouthon, 1981). Hiervandaan verspreidde de soort zich oostwaarts tot
Spanje, Frankrijk, Nederland, Zwitserland, Groot-Brittannië en diverse andere
Europese landen (Bij de Vaate and Greijdanus-Klaas, 1990; Korniushin, 2004). De
Aziatische korfmossel is bekend uit Nederland sinds 1989. Bij de Vaate and
Greijdanus-Klaas (1990) ontdekten dat er onder de Corbicula-nieuwkomers twee afzonderlijke vormen zaten, deze werden geïdentificeerd als C. fluminalis en C. fluminea
(Gittenberger et al., 1989). C. fluminea
is de meest algemene en meest verspreide soort, al is ook C.
fluminalis algemeen. Beide soorten komen inmiddels in vrijwel het hele land
voor in alle mogelijke zoete wateren. Plaatselijk kunnen grote dichtheden
voorkomen, met name in het rivierengebied (Gittenberger et al., 1989).
Literatuur
Blanken, E., 1990. Corbicula fluminalis Müller, (1774) nieuw in Nederland.
Correspondentieblad van de Nederlandse Malacologische Vereniging 252: 631-632.
CABI, 2012. Corbicula fluminea [original text by U.S.
Allen, UK]. In: Invasive Species Compendium. Wallingford, UK: CAB
International. www.cabi.org/isc.[ Acc.25-07-2014].
Counts C.L. III, 1986. The zoogeography and history of
the invasion of the United States by Corbicula fluminea (Bivalvia:
Corbiculidae). American Malacological Bulletin, Special Edition No. 2:7-39.
Gittenberger, E., A.W. Janssen , W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T.
Meijer, G. van der Velde & G.A. Peeters, 1998. De Nederlandse
zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak
water. - Nederlandse Fauna 2. Nationaal Natuurhistorisch Museum
Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. 288 pp.
Isom BG, 1986. Historical review of Asiatic clam
(Corbicula) invasion and biofouling of waters and industries in the Americas.
American Malacological Bulletin: 1-6. [Special Edition No. 2.]
Ketelaars, H.A.M., 2004. Range extensions of
Ponto-Caspian aquatic invertebrates in continental Europe. In: Aquatic
Invasions in the Black, Caspian, and Mediterranean Seas [ed. Dumont, H. et al.]. Dordrecht, The
Netherlands: Kluwer Academic Publishers: 209-236.
Korniushin, A.V., 2004. A revision of some Asian and
African freshwater clams assigned to Corbicula fluminalis (Müller, 1774)
(Mollusca: Bivalvia: Corbiculidae), with a review of anatomical characters and
reproductive features based on museum collections. Hydrobiologia, 529 (1):
:255-270.
Mouthon, J., 1981. Sur la présence en France et au Portugal
de Corbicula (Bivalvia, Corbiculidae) originaire d' Asie. Basteria 45: 109-116.
Oosterbaan, J., 2002. Macrofauna in het Hartelkanaal.
Veranderingen in benthische macrofauna 1997-2000.— Werkdocument RIZA 2002.062x,
Lelystad
Rajagopal,S., G. van der Velde & A. bij de Vaate, 2000. Reproductive biology of
the Asiatic clams Corbicula fluminalis and Corbicula fluminea in the river
Rhine. Arch. Hydrobiol. 149: 403-420.
Vaate A, bij de, M. & Greijdanus-Klaas, 1990. The
Asiatic clam, Corbicula fluminea (Müller, 1774) (Pelecypoda, Corbiculidae), a
new immigrant in The Netherlands. Bull. Zool. Mus. Univ. Amst. 12: 3–7.
Code
Auteurs
[IvL okt 2014]
Commentaar
Grafieken
Klik op de foto’s voor grotere plaatjes.