Search
Search

Soorten

Amerikaanse oesterboorder

Urosalpinx cinerea

(Say, 1822)

Amerikaanse oesterboorder


Zoekbeeld

Mariene huisjesslak: Tot 40 mm. Grijswit tot bruin, soms donker gevlekt. Ribben soms lichter. Mondopening vaak paarsbruin. Stevige horen met 7-8 bolle windingen. Top spits, mondopening ovaal. Sifokanaal gootvormig, niet gesloten. 10-12 golvende, naar onderen vervagende ribben, gekruist door 16-18 dunne spiraalribben. Litoraal en sublitoraal in oestergebied in Zeeland.


Te verwarren met

De schelp van deze slak is te verwarren met juvenielen van de Japanse stekelhoren Ocenebra inornatus (Récluz, 1851) en de Stekelhoren Ocenebra erinacea (Linnaeus, 1758). De laatste soort wordt alleen fossiel (Pleistoceen) aangetroffen in Nederland.


Kenmerken

Afmetingen: H. tot 40 mm, B. tot 20 mm, meestal kleiner.
Schelpkleur: Grijswit tot donkergrijs, geelbruin, donkerbruin, soms met donkere vlekken; ribben vaak iets lichter. Kleine exemplaren tot 1 cm hoog vaak paarsachtig. Mondopening donkerder, tot paarsbruin, iets glanzend. Operculum hoornachtig, bruin.
Schelpvorm: Stevige horen met 7-8 bolle, onregelmatige windingen. Top vrij spits, mondopening ovaal, met een gootvormig, niet gesloten sifokanaal. Mondrand iets verdikt, met tot 6 bredere ribbels.
Sculptuur: Oppervlak ruw, met op de laatste winding 10-12 golvende ribben die naar de onderkant vervagen. Daarnaast hier en daar sterke groeilijnen en 16-18 dunne maar duidelijke spiraalribben. Mondopening ovaal, bovenaan iets toegespitst.
Dier: Crèmekleurig tot lichtoranje met donkerdere vlekken op mantelranden en tentakels. Koptentakels plat, aan de uiteinden slank. Ogen op een derde van de kop op het bredere deel van de tentakels. Mantelrand met aan de linkerkant een korte sifo. Voet vooraan afgerond en iets verdikt, met een inkeping voor het boororgaan.


Habitat en ecologie

Vaak op en rond op oesterbedden, op hard substraat. Vanaf iets boven de laagwaterlijn tot een diepte van ca. 40 m. De soort leeft van oesterbroed, met afmetingen tot ca. 20 mm en van zeepokken, Muiltjes en andere mollusken en zijn in staat om gaten in de schelpen te borenop vergelijkbare wijze als de Purperslak.
De dieren zijn van gescheiden geslacht. Vrouwtjes groeien sneller en worden groter. Voortplanting begint bij watertemperaturen boven 12° Celsius in mei-juni. De wijfjes produceren tot 40 vaasvormige eikapsels die in de getijdenzone op een vaste ondergrond worden bevestigd. Eieren komen uit na ca. 8 weken. Geen pelagisch veligerlarvenstadium. Wanneerde watertemperatuur onder de 5º Celsius zakt gaat het dier in de modder in winterslaap. Leeftijd: tot 13-14 jaar.

Areaal en verspreiding

Exoot, afkomstig van de oostkust van Amerika, tussen Prince Edward Island en Florida. Met de oestercultuur wijder verspreid en nu tevens voorkomend tussen British Columbia en San Francisco. In 1927 voor het eerst aangetroffen in Groot-Brittannië op oesterpercelen van Essex en Kent, geïmporteerd met de Amerikaanse oestersoort Crassostrea virginica. In Nederland voor het eerst gevonden in de Oosterschelde bij Gorishoek. De natuurlijke verspreiding is traag, doordat volwassen slakken slechts geringe afstanden afleggen en tevens doordat verplaatsing over zachtebodems voor deze soort problematisch is.

Nadere informatie

[Extra bij exoten: gegevens over invasiviteit en impact; situatie 2014 (© ANEMOON) ]

Status in Nederland

Een reeds gevestigde, nog slechts locaal voorkomende, in potentie invasieve soort. Leeft autochtoon in Zeeland, in de Oosterschelde aan de zuidkust van Tholen (Gorishoek).

Oorsprong en introductie

Gebied van oorsprong:
N. Atlantische Oceaan (Amerikaanse oostkust) elders ingevoerd.
Leefwijze: Mariene habitats op hard substraat, Estuaria en brakwatergebieden.
Introductie en -wijze: Eerste melding in 2007, in de provincie Zeeland, via de visserij/aquacultuur (oesterkwekerijen). Per ongeluk ingevoerd. Faasse and Ligthart (2007) vermoeden dat de soort is ingevoerd met jonge mossels, geïmporteerd uit Groot-Brittannië, uit het gebied tussen Essex en Kent. Dit zou in de periode 2005-2007 hebben plaatsgevonden (Wijsman & Smaal, 2006). Vermoedelijk heeft de ban op het gebruik van anti-fouling producten met tributyltin (TBT) voor kleinere schepen (vanaf 1993) positief bijgedragen aan de permanente vestiging in de Oosterschelde. Inyroductie van deze soort in nieuwe gebieden vindt voornamelijk plaats met  schelpdiertransport, zowel via materiaal voor de conumptie als voor kweek. Zowel de dieren zelf als hun als eiercapsule’s kunnen worden getransporteerd.

Impact

Belangrijkste factoren:
Predatie en (voedsel- en ruimte-)concurrentie
Ecologische impact: Voedselconcurrentie met name met andere slakkensoorten uit de familie Muricidae is niet uitgesloten. Faasse and Ligthart (2009) vonden nog geen aanwijzingen voor concurrentie met de inheemse Purperslak Nucella lapillus, maar dit kan gemaskeerd zijn doordat de bestanden van deze soort na de ban op tributyltin (TBT) sterk zijn toegenomen. Een ander effect is dat muricide slakkensoorten als U. cinerea en ook O. inornatus prederen op de Japanse oester Crassostrea gigas en zo in enige mate de negatieve effecten van die soort (concurrentie met andere filtreerders en het bedekken van zand- en slikbanken) kunnen reguleren.
Eventuele economische impact: U. cinerea kan tot 50% van de jonge oesters consumeren (Cole 1942) en op deze wijze een aanzienlijke invloed hebben op de aquacultuur. Behalve de Japanse oester worden ook de Platte oester Ostrea edulis en de Mossel Mytilus edulis gegeten. Exacte gegevens over een eventuele economische impact van de Amerikaanse oesterboorder op de schelpdierkweek in Nederlandan ontbreken.

Mate van invasiviteit

De Amerikaanse oesterboorder is goed in staat zich aan te passen aan verschillende milieus en is zowel binnen het natuurlijke milieu als daarbuiten bestempeld als invasieve soort. De soort leeft van een wijd assortiment aan voedselsoorten, groeit snel en bereikt een hoge leeftijd (10 jaar). Zowel de dieren als eieren en embryo’s kunnen buiten zeewater overleven in vochtige omstandigheden. De soort heeft een hoge reproductie en relatief hoge overlevingscapaciteit tot ze geslachtsrijp zijn, mede vanwege een gebrek aan natuurlijke vijanden. De dieren zijn carnivoor en boren een gaatje in de schelp van hun prooi, in een gecombineerde actie van zowel de rasptong (radula) als chemicalieën van het aanvullende boororgaan die via de proboscis (zuigslurf) door het boorgat worden ingebracht.

Verspreiding en -snelheid

In 1927 voor het eerst in het Noordzeegebied aangetroffen in Groot-Brittannië op oesterpercelen van Essex en Kent, geïmporteerd met kweekmateriaal van de Amerikaanse oestersoort Crassostrea virginica. In Nederland voor het eerst gevonden in de Oosterschelde bij Gorishoek in 2007. In Nederland is de soort alleen nog locaal aanwezig, hetgeen vooral te danken is aan het feit dat  de jongen zich in eiercapsule’s ontwikkelen en er dus geen vrijzwemmend larvaal stadium is. Volwassen slakken leggen slechts geringe afstanden af en verplaatsing over zachte bodems is voor deze soort problematisch.


Trends

Sinds 2009 gevonden in en bij de oude oesterputtenbij Gorishoek in de Oosterschelde. Er zijn nog geen aanwijzingen dat deze soort hier sterk toeneemt en/of het areaal uitbreidt. Dit zal vooral te maken hebben met de geringe dispersiecapaciteit.

 


Literatuur

Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.
Cole H.A., 1942. The American whelk tingle, Urosalpinx cinerea (Say), on British oyster beds. Journal of the Marine Biological Association of the United Kingdom 25: 477-508.
Faasse, M. & M. Ligthart, 2007. The American oyster drill, Urosalpinx cinerea (Say, 1822), introduced to The Netherlands – increased risks after ban on TBT? Aquatic Invasions 2 (4) 402-406.
Ligthart, M., 2008. Urosalpinx cinerea (Say, 1822) (Mollusca - Gastropoda - Prosobranchia - Neogastropoda - Muricidae): de eerste waarneming van deze exotische oesterboorder in Nederland. Het Zeepaard 68 (1) 17-22.
Reise, K., S. Gollasch & W.J. Wolff, 2002. Introduced marine species of the North Sea Coast. In: Leppakoski et al (ed.). Invasive Aquatic species of Europe, 260-266. Kluwer, Dordrecht.

Code


Auteurs

Freek Titselaar (2013)
[F. Driessen (2013); B. Oonk jan. 2013; IvL jan. 2014, sept/okt 2014]




Commentaar

Amerikaanse oesterboorder Amerikaanse oesterboorder Amerikaanse oesterboorder

Grafieken

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top