Search
Search

Soorten

Grootoogrog

Leucoraja naevus

(Müller & Henle, 1841)

Grootoogrog
Grootoogrog - Leucoraja naevus (uit: Gervais, 1877. Tijdelijk. Graag vervangen)


Zoekbeeld

Mariene vissoort. Sterk afgeplat, ovaal-ruitvormig lichaam, met aan de kop vergroeide, afgeronde borstvinnen en een lange, puntig toelopende staart. Gemiddeld tussen de 45 en 60 cm (tot 70 cm). Rug licht geelbruin of grijsbruin, al dan niet met geelachtige vlekken. Een opvallend kenmerk, waar de  Nederlandse naam naar verwijst, zijn twee grote, bijna ronde 'oogvlekken' op de de borstvinnen, ongeveer in het midden. Deze zijn zwart, gemarmerd met gele strepen of vlekken. Het buikoppervlak is wit met kleine donkere vlekjes, aan de randen wat grijzer. Snuit kort, niet zeer spits. De opstaande randen van de borstvinnen krullen iets naar binnen. De twee kleine rugvinnen staan ver naar achteren op de staart. Buikvinnen tegen de staartbasis aan, inclusief twee lobvormige uitsteeksels. Rugzijde van de lichaamsschijf vrijwel geheel bedekt met kleine doornachtige stekels. Alleen in het midden van de borstvinnen staan bij volwassen roggen geen stekels. Buik glad, met alleen stekels langs de opstaande randen. Meestal  9–13 stekels rond de ogen en een driehoek van stekels op de schouder. Op de staart vier rijen stekels, de binnenste twee doorlopend op de rug. Ogen zitten en spuitgaten (spiraculi) voor op de kop. Mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten aan de buikzijde. Langs de Nederlandse kust zeldzaam.

Te verwarren met

Lijkt onder meer op de Kleinoogrog Raja microocellata en de Gevlekte rog Raja montagui. In beide gevallen geeft de aan- of afwezigheid van de grote oogvlekken uitsluitsel. (De Kleinoogrog is overigens naar de in verhouding kleine ogen genoemd, niet naar eventuele oogvlekken). Lijkt soms ook op de Stekelrog Raja clavata, waarbij eveneens oogvlekken ontbreken en waarvan de borstvinnen hoekiger zijn.

Kenmerken

Afmeting: De gemiddelde afmeting ligt tussen de 45 en 60 cm (maximaal 70 cm).
Kleur: De rug is licht geelbruin of grijsbruin, al dan niet met geelachtige vlekken. Het dier kan kleur en patroon goed aan de ondergrond aanpassen. Een zeer opvallend kenmerk, waaraan de soort ook de Nederlandse naam dankt, zijn de twee grote, bijna ronde 'oogvlekken' op de de borstvinnen, ongeveer in het midden van de vis. Deze vlekken zijn zwart, gemarmerd met gele strepen of vlekken. Een heel enkele keer zijn er nog andere kleinere oogvlekken aanwezig. Het buikoppervlak is wit met kleine donkere vlekjes, aan de randen wat grijzer.
Vorm: Sterk afgeplat, ovaal-ruitvormig lichaam, met twee zeer grote, aan de kop vergroeide, afgeronde borstvinnen. De dieren hebben een lange puntig toelopende staart. De snuit is kort en niet zeer spits. De opstaande randen van de borstvinnen krullen iets naar binnen. De ogen zitten aan de bovenzijde, voor op de kop, evenals de spuitgaten (spiraculi). Mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten bevinden zich aan de buikzijde.
Vinnen: De twee kleine afgeronde rugvinnen staan ver naar achteren op de staart. De staartvin zelf is miniem. De buikvinnen liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook twee lobvormige uitsteeksels.
Huid/Stekels: De rugzijde van de lichaamsschijf is vrijwel geheel bedekt met kleine doornachtige stekels, met uitzondering van het midden van de borstvinnen, waar bij volwassen roggen geen stekels staan. De buik is glad, alleen de opstaande randen hebben stekeltjes. Meestal is er een rij van 9–13 stekels rond de binnenkant van de ogen en een grote driehoek van stekels op de schouder. Op de staart komen vier rijen stekels voor, de binnenste twee lopen door op de rug.
Tanden: beide geslachten hebben in de mond 54-60 rijen nogal scherpgepunte tanden.

Habitat en ecologie

Grootoogroggen leven voornamelijk in het offshore-gebied ver uit de kust, op diepten tussen 20 en 200 (maximaal 500) meter, op zand- en steenachtige bodems. Het voedsel bestaat uit diverse ongewervelden, waaronder kreeftachtigen, stekelhuidigen, wormen en weekdieren. Ook kleine vissen worden gegeten. De soort is ovipaar, de eieren worden inwendig bevrucht, waarna er op de zeebodem rechthoekige eierkapsels worden afgezet, waarin steeds één embryo tot ontwikkeling komt. Volwassen vrouwtjes (vanaf een lengte van 55-60 cm, met een leeftijd tussen 4 en 5 jaar) zetten tussen maart en september de eikapsels af. Na circa 5-8 maanden komen deze uit, de pasgeboren roggen zijn dan ongeveer 12 cm. Per jaar kunnen maximaal 90 eikapsels worden afgezet. De dieren kunnen 8-12 jaar oud worden. (Zie voor de vorm van de eikapsels de aparte beschrijving.)

Areaal en verspreiding

Noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, vanaf Zuid-Noorwegen en het Kattegat, via de Britse eilanden, de Noordzee en de Atlantische kusten van Frankrijk en het Iberisch schiereiland, tot Noord-Marokko en de Middellandse Zee. Ook uit de Zwarte Zee gemeld. Langs de Nederlandse kust zeldzaam.

Trends

Bedreigingen/bescherming
Niet opgenomen op de Nederlandse Rode Lijst. Niet als bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN. Geen vermelding met minimummaat in de Visserijwet. Voor vissers geldt geen terugzetverplichting.

Literatuur

  • Nijssen, H., 2010. Zeevissen. KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
  • Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Uitg. KNNV, Utrecht. nr. 42. 224 pp.
  • Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces (Cyclostomi-Euichthyes) (Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.

Code


Auteurs

Adriaan Gmelig Meyling [2016]
IvL / RHB [juni 2018]


Categorieën:

Soorten, Vissen

Commentaar

Grootoogrog

Grafieken

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top