Search
Search

Soorten

Noordse rotsboorder

Hiatella arctica

(Linnaeus, 1767)

Noordse rotsboorder


Zoekbeeld

Mariene tweekleppige: Tot 25 mm (soms groter). Kalkwit, opperhuid geelbruin. Dikschalig. Variabel in vorm. Ingeboorde exemplaren vaak vervormd, vastgehechte rechthoekig, met 2 gestekelde plooien. Dieren in spleten, (rugosa-vorm) vaak vervormd en meestal ongekield. Onregelmatige groeilijnen. Dier: Voet met byssus, maar byssusdraden worden niet altijd aangemaakt. Sifonen als lange, door opperhuid bedekte buis. Leeft ingeboord in zachte steen (Zeeland) en/of vastgehecht aan voorwerpen. Op het strand vaak op drijvend materiaal.

Te verwarren met

Kleine gaper Sphenia binghami.

Kenmerken

Afmetingen: L. tot 25 mm, H. tot 15 mm (soms veel groter, tot 45 mm).
Schelpkleur: Kalkwit, met een geelbruine en vaak wat vezelige opperhuid.
Schelpvorm: Stevige dikschalige schelpen. Variabel in vorm en afmetingen. Ingeboorde exemplaren vaak vervormd, vastgehechte vormen rechthoekig, met 2 vanaf de top naar de achterkant lopende plooien, met haakvormige stekels. Dieren die in spleten, boorgangen en holtes leven (rugosa-vorm) zijn qua vorm aangepast aan de beschikbare ruimte. Meestal ontbreken dan ook de kielen.
Sculptuur: Fijne, onregelmatige groeilijnen.
Slot: Heterodont. Slotband uitwendig.

Binnenzijde schelp: Mantelbocht onduidelijk.

Dier: Voet met byssus, maar byssusdraden worden niet altijd aangemaakt. Sifonen grotendeels vergroeid tot lange, door opperhuid bedekte buis. De instroomsifo is langer, uiteinde met tentakelkransen. Lichaamskleur crème of grijswit, soms meer oranjeroze of oranje.


Habitat en ecologie

Van de laagwaterlijn tot zo’n 175 m diepte, de dieren leven met byssusdraden vastgehecht aan zowel drijvende als permanente substraten. Vaak in holten en spleten in steen. Sommige dieren boren in zachte kalksteensoorten of passen bestaande boorholtes aan. Het boren gebeurt aanvankelijk met behulp van zuren, maar is later vooral mechanisch. De zelfgemaakte holen worden tijdens het leven van het dier groter gemaakt en zijn binnenin groter dan bij de uitgang; het volwassen dier kan de holte niet meer verlaten. Het zijn filteraars. Ingeboorde vormen onderhouden met hun lange sifonen het contact met het zeewater. Voortplanting: de dieren zijn van gescheiden geslacht. De eieren zijn 0,05 μm in doorsnee en bevatten dooiermateriaal. Ze worden afgezet en uitwendig bevrucht in de waterkolom, in het Noordzeegebied in voorjaar en zomer. Daarbij lijkt er verschil tussen de aangehecht en de ingeboord levende, al dan niet gestekelde vormen (zie opmerkingen). De larven van de niet ingeboord levende arctica-vorm zijn van juli-december in het zeewater aanwezig, van de ongestekelde rugosa-vorm zou de voortplantingstijd in de Noordzee echter vooral tussen de herfst en het vroege voorjaar liggen. Er is een vrij lang (1-2 maanden) larvenstadium. Mede hierdoor kunnen de dieren zich over grote afstanden verplaatsen en vestigen. Na broedval heeft het larvale dier een min of meer driehoekig schelpje van 0,32- 0,36 mm. Dit groeit langzaam in de lengte uit en bij ongeveer een halve millimeter ontwikkelen zich vage of duidelijke, al dan niet gestekelde kielen. Of men nu uitgaat van aparte soorten of van ondersoorten of ecovormen van eÅLeÅLn uiterst variabele soort, in alle gevallen geldt dat dieren die zich na de broedval op hard substraat settelen uitgroeien tot met byssusdraden verankerd levende (sterker gestekelde) vormen. De dieren die op zachtere steensoorten terechtkomen kunnen zich inboren en de rest van hun leven in deze holte doorbrengen. De groei verloopt de eerste jaren snel, daarna uiterst langzaam. De dieren groeien vooral in noordelijke regionen extreem langzaam en bereiken een hoge leeftijd. Sejr et al. (2002) melden een dier van 126 jaar.

Areaal en verspreiding

Wijd verspreid; zowel op het noordelijk als zuidelijk halfrond (circumpolair). De soort zou behalve in de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan ook voorkomen in de Grote Oceaan en onder andere aanwezig zijn in Nieuw-Zeeland en Australië. Voortschrijdend inzicht lijkt er echter op te wijzen dat het daarbij deels om andere soorten zou kunnen gaan. Uit het Nederlandse kustgebied zijn er autochtone meldingen uit het litoraal en sublitoraal van zowel in zachte kalksteen ingeboord als vastgehecht levende dieren. Dergelijke meldingen zijn er onder meer van Den Helder, Texel, Vlissingen, Westkapelle en de Oosterschelde bij Schouwen. Onder meer in zachte steensoorten als Doornikse of Vilvoordse steen.

Op het strand: Wordt regelmatig gevonden op allerlei drijvende en zwevende voorwerpen en van substraten die werden opgevist door vissers.


Nadere informatie

Borende dieren worden soms als aparte soort beschouwd en beschreven.

Literatuur

Bruyne, R.H. de, S.J. van Leeuwen, A.W. Gmelig Meyling & R. Daan (red.), 2013. Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied. Ecologische atlas van de mariene weekdieren (Mollusca). Tirion Uitgevers, Utrecht en Stichting Anemoon, Lisse 414 pp.


Code


Auteurs

(De Bruyne, Van Leeuwen, Gmelig Meyling, Daan et al, 2013 -Ecologische atlas- 2013)
[HR feb. 2014; IvL mrt 2014]




Commentaar

Noordse rotsboorder

Grafieken

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top