Search
Search

Soorten

Weekdieren

Filipijnse tapijtschelp

Mariene tweekleppige. Tot 7,5 cm (meestal kleiner). Stevige ovaal-rechthoekige schelpen. Geelwit, geelbruin of bruin met vaak vlekken, vlammen of een v-vormig zigzagpatroon. Aan de binnenzijde soms fel gekleurd lila, donkerpaars of okergeel. Buitenzijde met een sterke traliewerksculptuur. Exoot. Inmiddels algemeen in Zeeland.

[Lees verder...]


Groot glasmuiltje

Mariene huisjesslak. Tot 20 mm, dier groter. In Nederland groot, elders in Europa ca. 9 x 8 mm. Horentje glasachtig doorschijnend wit, bij levende dieren is de mantel er geheel omheen gegroeid, waardoor het een zeenaaktslak lijkt. Zeer dunschalige schelp met 2-3 windingen, de laatste groot en oorvormig. Geen operculum. Oppervlak met alleen onregelmatige groeilijnen. Dier: koptentakels lang en glad, ogen op verdikking aan de basis. Mantel sponsachtig met wratten. Opstaande sifo aan de voorkant. Lichaamskleur grijswit, geelbruin tot paarsbruin of roze met vaak lichte of donkere vlekken. Zeeland. Oosterschelde.

[Lees verder...]


Wulk

Mariene huisjesslak. Ca 8,5 cm (tot 12 cm). Beige met soms donkere banden, vlekken of spiraallijnen. Opperhuid en operculum geelbruin. Dikschalig, met 7-8 bolle windingen. Mondopening ovaal, kort sifokanaal. Windingen met brede golvende ribben, tevens spiralen en groeilijnen. Dier bleekwit met donkere vlekken. Kop met uitstulpbare voedingsslurf en platte koptentakels. Mantelrand met een sifo die bij het kruipen uitgestrekt staat via het sifokanaal.

[Lees verder...]


Vlakke alikruik

Mariene huisjesslak. Tot 12 mm. Schelpkleur: verreweg de meeste exemplaren zijn helder citroengeel. Daarnaast soms oranje, bruine en (zelden) olijfgroene exemplaren, evenals geblokte en gestreepte. Dikschalig met 5-6 afgevlakte windingen, waarvan de laatste de voorgaande vrijwel volledig insluit. De top is nog vlakker dan bij de Stompe alikruik, maar steekt zelden of nooit boven de zeer vlakke bovenzijde van de beginwindingen uit. Schelpoppervlak glad of licht gegroefd. Geen navel. Operculum eivormig, hoornachtig. Lichaamskleur dier meestal egaal en net als de schelpkleur. Sublitoraal en bovenste litoraal, op gezaagde zee-eik Fucus serratus.

[Lees verder...]


Gestreepte pegelhoren

Mariene huisjesslak. Tot 20 mm. Witte schelpen, soms geel, roze, of met blauwe zweem. Dunne, langwerpig-ovale horen. Eerdere windingen ingesloten door de laatste. Uiteinden spits, gootvormig. Oppervlak lijkt glad, maar aan de uiteinden zit fijne spiraalsculptuur. Sifokanaal gebogen, columella geribbeld. Mondrand onverdikt. Geen operculum. Bij het levende dier zit de oranje gestreepte mantel om de schelp geslagen. Leeft verder van de kust, spoelt niet op het strand aan.

[Lees verder...]


Tapijtschelp

Mariene tweekleppige. Tot 50 mm. Geelwit of grijsbruin. Vanuit de top lopen vaak banden roodbruine v-vormige vlekken. Diverse kleurvariëteiten. Vrij stevige, langwerpig-rechthoekige schelp. Fijne traliewerksculptuur. De slotband ligt uitwendig. Mantelbocht tot voorbij het midden reikend, onderkant van mantellijn en mantelbocht vallen gedeeltelijk samen. Plaatselijk in de Noordzee (offshore en kustgebied). Leeft in de bodem en op mosselbanken, ook in boorgaten in hout en veen. Voordelta, Waddengebied en Zeeland (Grevelingenmeer, Oosterschelde, Westerschelde). Nu en dan op het strand aanspoelend, maar minder dan vroeger.

[Lees verder...]


Dichtgestreepte artemisschelp

Mariene tweekleppige. Tot 40 mm. Vuilwit tot lichtbruin, nooit radiaire kleurbanden van V-vormige vlekken. Cirkelronde schelp met naar voren gebogen top. Voor de top ligt een hartvormig maantje. Sculptuur: De sculptuur bestaat uit talloze concentrische ribben die aan de voor- en achterkant hoogstens in lichte mate verhoogd zijn tot platte, enigszins onregelmatige ribben. Bij jonge exemplaren is de ribsculptuur vaak nog fijn.Slot: Slot heterodont. Slotband gedeeltelijk uitwendig. Binnenzijde schelp: Diepe mantelbocht. De onderrand is niet gekarteld. Noordzee, verder van de kust. niet in de nabije kustzone. Spoelt zelden vers aan.

[Lees verder...]


Grote strandschelp

Mariene tweekleppige. Tot 60 mm. Grijsbruin met straalsgewijs vanuit de top uitwaaierende paarsbruine kleurbanden. Dunschalige schelpen met de top vrijwel in het midden. Glad en glanzend, alleen groeilijnen. Mantellijn met grote bocht. Uitwendige slotband zwak, inwendig zit een grote ligamentprop: slot daardoor met driehoekige resiliumgroeve. Mantellijn met aan de achterzijde een korte bocht. Noordzee en kustzone, spoelt soms massaal - vaak nog levend - aan.

 

[Lees verder...]


Tijgerpels

Mariene tweekleppige. Tot 30 mm. Wit, crème en geel tot bruin of paars, gestreept, gevlekt, geblokt of met zigzaglijntjes. Rechterklep meestal meer egaal. Dunwandig, kleppen vrijwel even bol. Achterste oren klein. De schelprand is vaak naar binnen gegroeid. 40-80 fijne, ongelijke ribjes en/of 2-5 grove primaire ribben. Daarnaast met fijne microsculptuur van concentrische en radiaire lijntjes.  Echter ook ongeribde en exemplaren zonder macrosculptuur komen voor. Noordzee verder van de kust, schaars. In Zeeland fossiel.

[Lees verder...]


Bonte mantel

Mariene tweekleppige. Tot 70 mm. Variabel van kleur: crème, geel, oranje, bruinrood, lila, paars. Ook vaak gevlekt. Achterste oortjes naast top veel kleiner dan voorste. Oppervlak met 30-35 vanuit de top stralende ribben, bezet met afstaande ‘schubben’. Dier met franjevormige tentakels langs de mantelranden en ca. 30 kraalvormige blauwzwarte ‘oogjes'. Leeft vastgehecht met byssusdraden op hard substraat. In de Noordzee zeldzaam, evenals in Zeeland.

[Lees verder...]


Groene dekschelp
Mariene tweekleppige. Tot 35 mm. Geelwit, lichtbruin, binnenkant glanzend donkergroen (flesgroen). Dunschalig, met name de platte linkerklep. Onregelmatig, aangepast aan de ondergrond. Vaak met geschubde lengteribjes. In de linkerklep een relatief groot gat. Binnenzijde bollere rechterklep met twee spierindruksels, die vrijwel geheel tegen elkaar aanliggen en meestal fijn geribbeld zijn. Noordzee, verder van de kust. Op het strand alleen zelden op drijvende voorwerpen.

[Lees verder...]


Mantel-dekschelp

Mariene tweekleppige. Tot 35 mm. Geelwit tot lichtgroen, vaak met roodbruine vlekjes. Binnenkant met parelmoerachtige glans, soms wat groenig. Dunschalige, onregelmatige schelp, in vorm aangepast aan de ondergrond. Meestal min of meer rond. Linkerklep plat met een ovaal gat. Bolle klep gewoonlijk radiair geribd, met 20-30 ribben. Aan de binnenzijde van de bolle klep is een mat veldje aanwezig met twee los van elkaar gelegen en al dan niet geribbelde spierindruksels.

[Lees verder...]


Platte Oester
Mariene tweekleppige. Tot 22 cm. Vaak kleiner. Grijswit tot bruinpaars met onregelmatige vlekken. Binnenkant wit. Stevige, variabel gevormde schelp. Van rond tot peer- of hoefijzervormig. Linkerklep  boller. Schilferige sculptuur op de platte klep. Op de bolle klep ook golvende ribben. Slechts één duidelijk, kommavormig spierindruksel. Verdwenen uit de Waddenzee, zeldzaam tot sporadisch in de Noordzee (kleine exemplaren). Gekweekt in Zeeland (Grevelingen). Lege kleppen op het strand.

[Lees verder...]


Mossel
Mariene tweekleppige. Tot 9,5 cm (vaak kleiner). Vrij dun, langwerpig-driehoekig. Paarsblauwe of geelbruine, schelpen met stralende kleurlijnen. Opperhuid zwart Glad oppervlak, alleen groeilijnen. Leeft met byssusdraden gehecht aan stenen en ander hard substraat. Algemeen. In Zeeland en het Waddengebied  in mosselbanken. Langs de Noordzeekust op pieren en dijken.

[Lees verder...]


Zwarte streepschelp

Mariene tweekleppige. Tot 55 mm. Wit tot bleeklila, binnenzijde glanzend wit. Opperhuid jonge dieren geelgroen tot bruin, volwassen donkerbruin tot zwart. Vrij dunschalig. De onderrand is niet uitgebogen maar vrijwel recht. Stralende verticale groeven op voor- en achterkant, glad in het midden. Noordzee: leeft ver van de kust in dieper water. Spoelt zelden of nooit op het strand aan (enkele keren met drijvende voorwerpen).

[Lees verder...]


Gebochelde streepschelp

Mariene tweekleppige. Tot 17 mm. Geelwit met gemarmerde roodbruine vlekken. Opperhuid vaak olijfgroen. Top vrijwel aan de voorrand. Onderrand van de schelp vaak wat uitgebogen. Buitenzijde met voor en achter vanuit de top lopen stralende groeven en een glad veld in het midden. Binnenkant met parelmoerglans. Leven  vastgehecht aan stenen en tussen wieren, hydropoliepen en dergelijke. vaak in nestjes. Schaars in de Noordzee. Spoelt op het strand aan op drijvende voorwerpen.

[Lees verder...]


Gemarmerde streepschelp

Mariene tweekleppige. Tot 20 mm. Geelwit of oranje, al dan niet met een gemarmerd vlekkenpatroon van roodbruine tot paarse vlekjes en strepen. Opperhuid lichtgroen, rood of bruin. Dunschalig, zeer bol, top vrijwel vooraan. Onderrand in het midden niet, of nauwelijks uitgebogen. Stralende verticale groeven op voor- en achterkant, glad in het midden. Leeft vastgehecht met byssusdraden tussen wieren en ander materiaal, vanaf het litoraal tot diepten van enkele tientallen m. Leeft ook vaak met meerdere tegelijk ingesloten in grote tunicaten en kan zo aanspoelen op het strand. Ook soms vastgehecht op drijvende voorwerpen.

[Lees verder...]


Paardenmossel

Mariene tweekleppige. Tot 22 cm. Grijswit tot lichtpaars, opperhuid donkerbruin tot zwart, schilferig. Bij jonge exemplaren vooral op de achterzijde met stugge, vezelige haren. Binnenzijde glanzend wit. De top is stomp en ligt een stukje van de voorrand af. Onderrand vaak wat naar binnen gebogen. Oppervlak met onregelmatige groeilijnen. Binnenin een groot en klein spierindruksel. Sifonen extreem kort. Mantelranden en sifo-openingen vaak oranjegeel. Noordzee, in dieper water verder van de kust. Spoelt nu en dan op de Waddeneilanden aan.

[Lees verder...]


Baardmossel

Mariene tweekleppige. Tot 65 mm. Paarsbruin tot kastanjebruin, binnenzijde paarslila. Opperhuid bruingrijs, uitlopend in lange, geelbruine, vezelige haren die naar achteren toenemen. Driehoekige schelp, de achterrand gaat met een hoek in de onderrand over. Oppervlak met onregelmatige groeilijnen. Zelden in de Nederlandse Noordzee.

[Lees verder...]


Marmerschelp

Mariene tweekleppige. Tot 65 mm. Crème met een grillige gemarmerde tekening van oranjerode tot paarsbruine vlekken. Binnenzijde porseleinwit met oranjerood. Opperhuid donkerbruin, vezelig en zacht als fluweel. Dikschalige, bolle, cirkelronde schelp. De sculptuur bestaat uit smalle radiale lengteribjes en concentrische groeilijnen, die een fijne traliewerksculptuur vormen. Taxodont slot, tanden in een in grootte variërende rij. De onderrand is gekarteld. Geen mantelbocht. Bekend uit Zeeland (mogelijk geimporteerd) ook recentelijk meermalen als doublet aangespoeld. Enkele keren in het Nederlandse Noordzeegebied opgevist.

[Lees verder...]


Pagina 11 van 16Eerste   Vorige   6  7  8  9  10  [11]  12  13  14  15  Volgende   Laatste   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top