Search
Search

Soorten

Soorten

Diklipharder
Zeevis. 50-60 cm (tot 70 cm). Grote, stevige torpedovormige vis, met een blauwgroene rug en bijna zilverachtige witte flanken en buik. Stevige dikke lippen. Huid met grote schubben die op afstand op lengtestrepen lijken. Eerste rugvin met vier harde vinstralen, tweede rugvin en de anaalvorm hoekig van vorm. De staart is gevorkt. zwemmen vaak in groepsverband, o.a. veel bij pontons en wrakken.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Dwergbolk
Zeevis. Tot 30 cm, meestal kleiner. Egaal geelbruin, rug iets donkerder, buik lichter. Nooit band- of streeppatronen. Kleine zwarte stip boven de basis van de borstvinnen. Bek iets onderstandig. Duidelijke baarddraad onder de kin. Drie rugvinnen en twee niet vergroeide anaalvinnen. Voorzijde eerste anaalvin net achter de eerste rugvin beginnend. Vrij algemeen op zandbodems, rond wrakken en in Zeeland langs stenige oevers. Zwemt in kleine scholen.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Steenbolk

De Steenbolk heeft een tamelijk hoog lichaam met drie rugvinnen, waarvan de voorste opvallend puntvormig is. Onder de kin hangt een stevige baarddraad. De dieren worden gekenmerkt door 4 a 5 donkerbruine vertikaalbanden op de flanken.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Pollak
Zeevis. Kabeljauwachtige die tot 130 cm lang kan worden. Slank torpedovormig lichaam met spitse snuit, zonder kindraden. De dieren hebben drie rugvinnen. De onderkaak steekt duidelijk buiten de bovenkaak uit. De zijlijn vertoont een duidelijke bocht naar beneden achter de kieuwvin. 

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Wijting

Zeevis. Tot 70 cm. Kabeljauwachtige met een torpedovormig lichaam en een spitse snuit. Groenblauw, zijkanten zilver met donkere zijlijn. De bovenkaak steekt weinig buiten de onderkaak uit. Geen draadje onder de kin. Drie rugvinnen. De anaalvin begint ter hoogte van het midden van de eerste rugvin. In scholen zwemmend.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Kabeljauw

De Kabeljauw is een slanke, torpedovormig vis. De rug en zijkanten zijn variabel van kleur, maar meestal groenbruin met olijfkleurige vlekken. De dieren hebben drie rugvinnen en een draadje onder de kin. 

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Vijfdradige meun

Mariene vissoort (zeevis). 17-20 cm (tot 30 cm). Donkerbruine rug en een lichte buik. Langgerekt, glad lichaam. Kop minder dan 1/5 deel van het lichaam, met daarop vooraan vijf tastdraden: één aan de kin, twee op de bovenlip en twee bij de neusgaten. Meunen hebben twee rugvinnen, de voorste heeft één stekeltje en een kort rijtje in een groeve gelegen vinstraaltjes, de achterste is lang en loopt door tot aan de staart, evenals de anaalvin. Leeft in vrij ondiep water, onder wier en tussen stenen. In het Nederlandse kustgebied vrij algemeen.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Stevige platschelp

Mariene tweekleppige. Tot: 6 cm. Vuilwit, vaak met vanuit de top stralende oranjerode kleurbanden, die ook de verder kleurloze geeloranje kunnen kleuren. Dikschalige, platte, scheef-ovale schelp. De rechterklep is iets boller. Sculptuur van dicht opeenstaande concentrische richels, daartussen zeer fijne radiaire sculptuur. Aan de binnenkant hebben de schelpen een opvallende plooivormige verdikking. Mantelbocht duidelijk en diep. Noordzee, ver van de kust. Slechts uiterst zelden vers op het strand. Vaker te vinden op de Waddeneilanden, maar steeds fossiel.

 

[Lees verder...]


Stevige strandschelp

Mariene tweekleppige. Tot 55 mm. Verse exemplaren crèmewit, opperhuid grijsgeel. Stevige schelpen. Ovaal en aan beide zijden afgerond. Buitenzijde glad, met alleen groeilijnen. Afgeplat gedeelte aan beide kanten van de top waaiervormig gegroefd. Slotband grotendeels inwendig, in driehoekige ligamentholte. Noordzee, iets verder van de kust in grover zand. Levende exemplaren en verse doubletten spoelen relatief weinig aan. Oude kleppen zijn algemeen en vaak verkleurd.

 

[Lees verder...]


Noordkromp
Mariene tweekleppige. Tot 125 mm. Kalkwit, opperhuid bruin, zwart, schilferig. Dikschalig en bol. Bijna rond. De top is duidelijk omgebogen. Buitenkant glad, alleen groeilijnen. Slot heterodont, fors en opvallend. Vrij stevige uitwendige slotband. Binnenzijde met twee spierindruksels, in de mantellijn zit geen mantelbocht. Wordt honderden jaren oud. Noordzee, op grotere afstand tot de kust. Spoelt nu en dan aan, met name op de Noordelijke Waddeneilanden (losse kleppen).

[Lees verder...]


Verdikte fuikhoren

Mariene huisjesslak. Tot 14 mm. Geelwit, oranje, roze, bruin, mondrand vaak wit, ribben lichter of met donkerbruine vlekken of kleurbanden. Onder in het vaak witte sifokanaal zit steeds een donkerbruine tot zwarte vlek. Dikschalig, met 7-8 vrij bolle windingen. Mondlip sterk verdikt. Traliewerksculptuur, waarvan de dwarsribben overheersen. Eelt uit de mond bedekt zowel de spil- als de tegenoverliggende zijde. In de mond aan beide zijden knobbels. Operculum peervormig, bruinachtig. Leeft ver van de kust. Soms in visserijmateriaal en aangevoerd. Zelden fossiel.

[Lees verder...]


Brokkelster
Zeester. Mariene soort, bestaande uit een vijfhoekige centrale plaat met vijf dunne lange gestekelde armen. Schijf tot 2 cm, armen tot ca 8 cm. Variabel van kleur, met vaak een bruingrijze centrale plaat en op de armen o.a. roodbruine en gele banden. Leeft op en tussen allerlei bodemsubstraat op harde en zachte bodems. De armen kunnen omhoog gericht in de stroming staan.

[Lees verder...]


Zeeklit
Zee-egel. Mariene soort. Onregelmatige zee-egel. Tot 9 cm, vaak kleiner. Geel, grijs, bruin. Aan de voorzijde een inkeping, zodat een globale hartvorm ontstaat. Stekels dun, gebogen, 1,5 cm lang en plat naar achteren liggend. Onder het lichaam vijf rijen dubbele zuigvoetjes, waarvan één langer is en in een verdieping ligt. Leeft in gangen in de bodem. Algemeen langs de hele kust. Skeletten spoelen veel aan.

[Lees verder...]


Vorskwab

Zeevis. Tot 35 cm. Een stevige, donkerbruine vis met een grijze buik, grote ogen en een grote brede kop. Het lijf wordt naar achteren toe smaller. De tweede rugvin en de anaalvin lopen helemaal door tot bijna aan de staart. Onder aan de kin zit een voeldraadje.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Sprot
Zeevis. (Ook in brak water). Ca. 10-12 (maximaal 17) cm. Zilverkleurige vis met een groenachtige rug. Lijkt op een kleine Haring, maar heeft een kleinere bek, terwijl de buikvin gelijk staat ten opzichte van de rugvin. Tussen de buik- en anaalvin zijn de schubben bezet met scherpe achterwaarts gerichte punten. Leeft in grote scholen langs de kust en verder op zee.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Haring

Zeevis. Tot 45 cm, gewoonlijk 25-30 cm. Langwerpige, glanzend zilverkleurige vis zonder zijlijn, met een donkergroene rug. De schubben zijn klein en teer. Haringen vormen grote scholen. In de Noordzee bestaan verschillende populaties die of in het voorjaar of in het najaar paaien. Wordt al eeuwenlang door de mens gegeten.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Paling

Zoetwatervis. Trekt ook naar zee. Tot ruim 100 cm (vrouwtjes, mannetjes half zo klein). De Paling heeft een slangachtig lichaam en is donkerbruin tot zwart van kleur. De kleine oogjes staan dicht bij de bek. Het achterlijf loopt uit in een min of meer puntige staart.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Griet
Mariene vissoort (zeevis). Een grote, ronde platvis met de ogen aan de linkerzijde. 50 tot (maximaal) 75 cm. De kleur is zeer variabel, meestal bruin tot groen met een groot aantal donkere en lichte (tot witte) stipjes en vlekjes. De eerste rugvinstralen zitten tot halverweg hun lengte los van elkaar, waardoor het lijkt alsof er een stekelige baard om de kop zit.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Tongschar
Zeevis. Een stevige, gedrongen platvis tot 70 cm, met de ogen aan de rechter zijde. Bruin met een onregelmatig vlekkenpatroon. De huid is glad. De zijlijn loopt zwak gebogen om de rechter borstvin heen.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Vissen
Knotswier

Zeewier. Bruinwier. Tot 1,5 meter lang, hoofdassen tot 1 cm breed. Olijfgroen tot goudbruin. Deze soort komt zeer algemeen voor in het mid-litorale gedeelte op hard substraat, voornamelijk op dijken die (gedeeltelijk) droogvallen tijdens laagwater. De hoofdassen zijn afgeplat, onregelmatig vertakt en hebben geen middennerf. Karakteristiek zijn de grote drijfblazen, die in de hoofdassen liggen. Vooral in Zeeland en Het Waddengebied op hard substraat.

[Lees verder...]


Geplaats in: Soorten, Bruinwieren
Pagina 34 van 44Eerste   Vorige   29  30  31  32  33  [34]  35  36  37  38  Volgende   Laatste   

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top