Search
Search

Soorten

Schelvis

Melanogrammus aeglefinus

(Linnaeus, 1758)

Schelvis
Schelvis - Melanogrammus aeglefinus (Uit: Gervais, 1877)


Zoekbeeld

Langwerpige vis, taps toelopend naar achteren. In doorsnee bijna rond. Tot 112 cm, vaak kleiner. Rug donker groenbruin, flanken zilvergrijs, buik wit. Onder de eerste rugvin zit een kenmerkende grote ovale donkere vlek. Zijlijn boven de borstvinnen iets gebogen. Relatief kleine onderstandige bek. Eén korte kindraad. Drie rugvinnen en twee anaalvinnen. Alle rugvinnen driehoekig. De voorste anaalvin begint vlak achter de eerste rugvin. Staartvin vaak min of meer gevorkt.

Te verwarren met

Lijkt op Kabeljauw, Wijting, Pollak en andere Kabeljauwachtigen. De Schelvis is onder andere te herkennen aan de ovale donkere vlek onder de eerste rugvin ('Devil's thumbprint': de Wijting heeft ook een zwart vlekje, dit is echter kleiner). De bek is onderstandig, net als bij de Schelvis en Wijting, maar in tegenstelling tot de Pollak. Bij de Schelvis kan de staartvin soms wat gevorkt zijn.

Kenmerken

Afmetingen: Gemiddeld 35 cm (maximaal 112 cm).
Kleur: De rug is donker groenbruin, de flanken zijn zilvergrijs, de buik is wit. Onder de eerste rugvin zit een kenmerkende grote ovale donkere vlek ('Devil's thumbprint'). De zijlijn is donker tot zwart en boven de borstvinnen iets gebogen.
Vorm: Langwerpige vis, taps toelopend naar achteren. In doorsnee bijna rond. De grootste breedte ligt ongeveer in het midden. De bek is relatief klein en onderstandig: de bovenkaak is langer dan de onderkaak (langer dan bij de Kabeljauw). De bek komt niet voorbij de ogen. Er is één korte kindraad.
Vinnen: Drie rugvinnen en twee anaalvinnen. De eerste rugvin is driehoekig met lange vinstralen. Ook de overige rugvinnen en de anaalvinnen zijn niet afgerond maar hoekig. De voorste anaalvin begint vlak achter de eerste rugvin. De buikvinnen zijn klein met een langgerekte eerste vinstraal. De staartvin is achteraan niet vrijwel recht, maar kan min of meer gevorkt zijn.
Overig: Vinstralen: eerste rugvin 14-17, tweede 20-24, derde 19-23. Eerste anaalvin 21-27 tweede anaalvin 20-25

Habitat en ecologie

Schelvissen leven op een diepte van 10-300 meter op zand- en steenbodems. Het voedsel bestaat uit bodemdieren, met name wormen, schelpdieren, kreeftachtigen, slangsterren en ook kleine vissoorten. De paaitijd loopt van februari tot juni, de paring vindt vooral plaats in maart en april. Eieren en zaadcellen worden uitgestoten en vrij in de waterkolom bevrucht. De larven worden door de stromingen verder verspreid. Jonge Schelvissen blijven vrijzwemmend tot ongeveer halverwege augustus, waarna ze naar de bodem gaan. De soort kan maximaal 20 jaar oud worden.  

Areaal en verspreiding

Beide zijden van de noordelijke Atlantische Oceaan. Aan de Amerikaanse zijde minder algemeen en beperkter verspreid. Leeft onder meer in de Noordelijke IJszee. In de oostelijke Atlantische Oceaan vanaf Spitsbergen, IJsland, Noorwegen, de Britse eilanden en de Noordzee tot aan de Golf van Biskaje. Het meest algemeen ten noorden van Het kanaal, met grote populaties rond de Faeroër, IJsland en de Noorse kust. Ook lokaal algemeen in de Noordzee. Langs de Nederlandse kust niet algemeen, hier vooral jonge exemplaren.

Literatuur

- Nijssen, H., 2010. Zeevissen. KNNV-Veldgids nr. 14. Utrecht, Stichting Uitgeverij KNNV. 160 pp.
- Nijssen, H. & S. J. de Groot, 1987. De vissen van Nederland. Uitg. KNNV, Utrecht. nr. 42. 224 pp.
- Redeke, H.C., 1941. Fauna van Nederland. Afl. X: Pisces (Cyclostomi-Euichthyes) (Ti-Tii). 1-331. Sijthoff, Leiden.

Code

126437

Auteurs

Inge van Lente (jul 2018)


Categorieën:

Vissen

Commentaar

Schelvis

Grafieken

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

Mariene soorten en ecologie

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

Back To Top